Ontmoeting

One day something so magical fell from the sky/ And all of the people they gathered to try/ To catch it, all that they wanted/ Forgetting they put it there.
Mooi nummer, ‘The Spectacle’ op de nieuwe van Lamb. Gisteravond gedownload, zodat ik er vandaag naar kon luisteren in de trein. Heel sferisch, en heel toepasselijk bij het weer van vandaag. Jakkals trou met wolf se vrou, zeggen ze in het Afrikaans over dit weertype. Dat het regent, terwijl de zon schijnt.
‘The Spectacle’ stond op repeat, ik had dus niet in de gaten dat er iemand half tegen me aan het praten was, schuin tegenover me aan de andere kant van het gangpad. De trein stond geparkeerd bij station Bellville. Ik deed m’n oordopjes uit.
‘Nou hoekom ry die trein nie. Dit is mos die trein na Stellenbosch?’ Grappig dat men altijd direct denkt dat je de taal spreekt, waar ook ter wereld. Maar ja, ik verstond het.
Een perron verderop werd met overgave gezongen – er wordt hier vaak gezongen, zomaar in het wilde weg, door prachtige koperen stemmen, spirituals, gospels, hele groepen zwarte vrouwen die al zingend gezamenlijk de trein uitstappen, altijd bij de derde klas. Ik moet nog eens achterhalen wat dat precies is, waar dat vandaan komt. Zingen vanwege een tot de rand toe gevuld geluksgevoel of geloofsbesef? Zingen om de wolven te bezweren?
‘Hulle strike seker weer,’ zei de man met zijn blik uit het melkwitte plastic raam.
En toen zag ik het. Hugo Claus. Echt als twee druppels water. Ongeveer zoals Claus eruit zag ten tijde van De Geruchten. Zelfs zo’n zelfde soort brilletje, met van die getinte glazen.
Alleen mensen met een vol gemoed of een groot hart zullen openlijk met een wildvreemde een gesprek aanknopen en hun hart uitstorten. Er knopen hier dikwijls mensen zomaar een gesprek aan.
TreinEen geijkt Zuid-Afrikaans verhaal. Oudere, blanke man, z’n hele leven gewerkt en nu langzamerhand op een zijspoor gezet. Regstellende aksie. Het is van groot belang dat de vele werkloze zwarten aan het werk komen, alleen gaat er vaak kennis verloren en staan trouwe, eenvoudige arbeiders na jarenlange dienst opeens aan de kant. Heeft hij alle begrip voor, maar waarom moeten ze hem zo treiteren, het leven zuur maken, hij is toch geen bedreiging…
Ik volgde het niet altijd even goed door het gekletter van de trein, maar hij deed werk waarvoor hij veel buiten moest zijn. Gistermiddag hadden ze hem te laat opgehaald van het bouwterrein waar hij had gewerkt.
‘En toe vat hulle my eers heeltemal Parow toe en daarna Brackenfell en dis mos ’n moerse ompad, en hulle wéét dis buite my dienstyd. Toe mis ek die laaste trein Muldersvlei toe.’
Hij rijdt geen auto. Mag niet van de dokter, hij heeft al zes hartoperaties ondergaan. Over twee jaar treedt hij af, dan is hij zestig en kan hij genieten van zijn kleindochter.
We waren ondertussen al ter hoogte van Eersterivier. Eerst de grote bocht door, dan nog twee haltes en ik moest eruit. En het gesprek werd al hoe persoonlijker.
Zijn driejarige kleindochter is z’n alles. ‘Oupa, jy moet nie so vloek nie, sê sy vir my, maar jis, sy vloek darem self, mán, my vrou sê dis my skuld omdat ek so vloek. En sy is slim. Ek sê vir haar, jy eet vir oupa bankrot [blut]. Nee oupa, sê sy, ek maak net my maag vol!’ En daar barst hij in lachen uit.
Mooi, zeg ik, dat hij zijn kleindochter zo vaak ziet. Komt omdat zij en haar moeder bij hem en zijn vrouw wonen, zegt hij. Zijn dochter is verkracht, door een bekende uit de gemeenschap, een predikantszoon, maar ze besloot het meisje te houden. Het was een moeilijke tijd. ‘God het dit so bedoel, nou lewe ek vir my kleinkind.’
Ik moet er bijna uit, en Hugo Claus staan de tranen in z’n ogen. Als de trein stilhoudt, sta ik op en schud zijn hand. ‘Ek wens u ’n mooi en geseënde lewe met u kleindogter. En dink om u hart, u dogter en kleindogter het u nodig.’
Woorden, achterlijke woorden.
‘Goed, ons praat weer,’ zegt hij nog. Ja, waarom ook niet, het zou zomaar kunnen.
Dan stap ik uit en loop naar de uitgang van het stationnetje van Stellenbosch, terwijl de trein zich weer in beweging zet, richting Muldersvlei, waar het beter is, en waar een klein meisje wacht op haar opa.

Sonnet XII

Ik laat mij niet door wroeging verblinden,
maar toch, wat heb ik al niet verzuimd
toen zij nog leefden die ik beminde
en die de vuilnisman Dood heeft opgeruimd?

Tijd, die tijdloze creature, 
heeft mijn vrienden vermoord,
in het niets gejaagd, ontspoord.
Vaak voel ik nog hun kwetsuren 

die ik had kunnen verzachten
misschien, natuurlijk, allicht.
Mijn buurman bonkt op de muren

als hij hen hoort kermen in mijn nachten.
Verlies wordt niet verlicht.
Schei uit, spijt, rouw, naaste geburen.

(Hugo Claus, Gedichten 1948-2004, Deel II, 2004) 

Du mußt dein Leben ändern

Examens nakijken en bloggen – dat gaat niet samen, heb ik de laatste dagen gemerkt.
Stellenbosch UnivOf: examens nakijken en eten.
Of: examens nakijken en slapen.
Wat lijkt het alweer lang geleden dat ik bijna driehonderd eerstejaars voor m’n neus had voor ‘Nederlandse Taalverwerving 178’, zes keer per week, verdeeld over twee groepen, zo’n zes weken lang in april en mei, net na aankomst in Zuid-Afrika. A rabbit in the headlights, inderdaad, een compleet nieuwe hoedanigheid – na afloop van die paar weken kon je me uitwringen.
Maar het was een interessante vuurdoop. Je gaat er alleen een beetje scheel van kijken, al die eerstejaarsstudenten recht voor je neus, tot aan de nok toe opgestapeld. Een groot deel in het middenvak, maar ook wat figuurtjes in de zijvakken. Ik voelde me soms eerder René Froger dan docent. (‘En nu iedereen die handjes in de lucht, waar zijn die handjes!’)
Daar zaten ze, soms al om 8 uur, allemaal aanwezig om iets te horen over de beginselen van het Nederlands. Met de volle aandacht bij het college, of bij hun mobieltje, want dat had ik namelijk toch helemaal niet in de gaten.
De eerste les schraapte ik m’n keel om de schare stil te krijgen, en zei: ‘My fellow Americans!’ Nee, dat wílde ik wel zeggen, maar ik zei zoiets als: ‘Hallo almal, my naam is Alfred en ek is nounet twee weke terug weg uit Amsterdam, so ek vra verskoning vir my aksent. Ek gaan julle ietsie probeer leer oor Nederlands. Wat weet julle van Nederland?’
Wie nu niets durfde te zeggen, zou dat de komende colleges ook niet durven.
‘Tulpe…?’
‘Meulens…?’
‘Fietsry!’
Iemand riep: ‘BZN.’
Ik zei: ‘Zing es wat.’
Werkwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, teksten van Martin Bril. En de laatste week gedichten, van Ingmar Heytze (‘Erwtensoep’), Rutger Kopland (‘Onder de appelboom’). Steeds met de stem van de dichter uit de speakers. Mustafa Stitou, met ‘Affirmaties’. 
‘Jongens, niemand van jullie heeft gevraagd wat pik betekent, dus jullie weten dat dat in het Afrikaans piel moet zijn?’ Hilariteit alom. Ze dachten al, ‘ik heb een zachte pikhouweel, zat liefde in mijn kippenborst’ – vreemde regel.
En K. Michels ‘Glas is een trage vloeistof’ kwam voorbij. ‘Ek wil net vir Dokter dankie sê vir daai gedig oor glas, en dat jy moet val om jouself weer te vang. Daai gedig het my hele jaar gemaak.’ Zo’n opmerking maakt je hele dag.
Tijdens het laatste college deelde ik de songtekst uit van ‘Sterrenstof’ van De Jeugd van Tegenwoordig. Om eens wat andersoortig Nederlands onder de aandacht te brengen. En omdat het het laatste college was. Je moet ook een beetje zieltjes winnen, zo’n eerste jaar.
In een interview las ik dat Willie Wartaal, oftwel Olliçio Locadia, min of meer zichzelf heeft opgevoed: ‘Mijn moeder was drugsverslaafd en was af en toe gewoon weg. Maar je moet als kind wel gewoon naar school, het leven stopt niet. Ik zorgde dus voor mezelf. Het heeft me zelfstandig gemaakt. Op een gegeven moment wordt overleven al een ding. Als dat je lukt ben je al tevreden. Succesvol zijn, komt dan niet in je op. Je zorgt dat er eten is, dat je naar school kunt, dat je kleren hebt. Ik heb geleerd dat wat er ook gebeurt, ik red me wel. Het komt wel goed.’
Indrukwekkend. En voor sommige studenten misschien wel enigszins herkenbaar.

Nou kijk je gappie leeft zoet als een sappie         DJVT
Ballin’ ook al was mamma altijd wappie
Een goed begin is het halve werk
Maar een goed begin is maar de helft
De tweede helft, maar ikke hoef geen help
Wiwwelien was elf, ik deed alles zelf
Ik ging zelf naar school, nu kom ik zelf op tv
En ik lach in mezelf want de sletten ik breng
Nou kijk ze kijken, dus blijf kijken
Alle dikzakken willen op me lijken
Maar broeder, vergeet dat ding
Stap opzij, ze wil een handtekening

Goeie clip. Groot op het scherm in zaal 1028. Dat ging erin als koek. Vooral rond 3:16 werd er flink gelachen.
‘Sal ek dit nog ’n keer vir julle speel?’
‘Jaaah!’
Volgens mij zijn de examens redelijk gegaan. Het laatste examenonderdeel betrof drie vragen bij een gedicht. Bij het uitstelexamen ging het om ‘Tweede man’ van Nachoem Wijnberg, bij het reguliere examen om Paul Snoeks ‘Een zwemmer is een ruiter’. 
‘Waarom zou de dichter in de titel een vergelijking maken tussen “zwemmen” en “paardrijden”?’ luidde de derde en laatste vraag.
Iemand wat perdry is mal oor perde, soos die swemmer mal is oor swem.
Schreef iemand, waarschijnlijk in tijdnood gekomen. Geen speld tussen te krijgen.

Een zwemmer is een ruiter

Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van water.
Want in het water adem ik water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn. 
 

Tussen Goodwood en Eersterivier

Vanochtend zat ik plotseling tegenover mijn moeder. Ze stapte in bij station Goodwood. Ze droeg een lange blauwe rok van spijkerstof, een witte anorak en kauwde op een stukje kauwgum. Ik schat dat ze een jaar of dertig was. Ze zag er gezonder uit dan ik me haar kan herinneren. Mooie egale donkere huid, wakkere blik, geen moment stil. Een zwarte versie van haar kleindochter.  
Er daalde een oude, grote rust over mij en de Kaapse voorsteden die ons passeerden. 
‘Ik mis je, mamma, dat weet je toch hè,’ zei ik. ‘Sinds ik weg ben uit Amsterdam ben ik als een hond zonder zijn baas. Ik schrijf soms lange elektronische brieven die in een bodemloze put lijken te verdwijnen. Elke dag sta ik op met het schitterende zachte bruisen van de oceaan in mijn hoofd. Hoe gaat het met je? Ga je vaak met de trein? Ik ben nog gaan kijken maar je graf is er niet meer – ben je waar je wilt zijn? Gek, je valt helemaal niet op tussen de mensen maar ik zou je nog herkennen met mijn ogen dicht, wat dacht je.’
Ik zei het natuurlijk allemaal niet hardop. Zou een beetje vreemd zijn geweest, ze had me vast een weirdo gevonden en was ergens anders gaan zitten. Toch denk ik dat ze iets heeft opgevangen terwijl ze in het Xhosa met twee andere vrouwen druk in debat was. 
Als ze me al herkende, liet ze dat in elk geval niet merken en dat was misschien maar beter zo, wat moet je ook zeggen als je elkaar zo lang niet hebt gesproken.
Bij Eersterivier stapte ze uit, nog steeds druk en opgewekt kwebbelend, precies zoals ik me haar altijd heb willen herinneren. 
Het was flink bewolkt vandaag, miezerig maar niet koud, pas tegen de middag stak de wind op en begon het te plenzen. Het was een dag die stevig in de steigers stond.

Train Rain
4

dit wat lewe genoem word
is ’n ysdun senuwee;
vat dit kort
en jy voel nie jy’s dood nie

(Breyten Breytenbach, Met ander woorde, 1973)






Wees

‘Heidi’. Wat een vreemde mengelmoes van nostalgie, calvinisme en rebellie. Een van de weinige buitenlandse series die gewoon op de Zuid-Afrikaanse buis werd vertoond tijdens de apartheidsjaren. Je zou het camp kunnen noemen, als het niet zo verwoestend zou zijn voor de ziel.
Mijn Zuid-Afrikaanse vrienden en vriendinnen zijn er bijna allemaal mee opgegroeid. Heidi, het meisje zonder ouders, op blote voetjes door het brandschone, kraakheldere berglandschap rennend. Hoewel, kraakhelder – in de overduidelijk niet gedigitaliseerde Afrikaanse versie lijkt het eerder alsof er iemand op de filmstrook heeft gepist. Het is allemaal van een ongelofelijke grauwheid en het beeld is bruin en dof, een beetje zoals het modebeeld van de jaren zeventig.
Heidi‘Heidi’, de oer-vorm van manga, compleet met manga-lach of schreeuw (mond heel wijd open en een beetje trillend), en grote manga-ogen (dito).
Ze is terug van weggeweest. Tip van Danie. Bij de betere CNA, zeg maar Bruna- of Akowinkel, is de dvd te koop. In het Afrikaans bovendien. Schitterend nagesynchroniseerd. De bronzen H.H. ter Balkt-stem van opa (‘Ek kry jou jammer Peter, jy probeer verniet los kom as Heidi haar iets voorgeneem het!’), dat maffe kweklachje van Heidi. En er komt geen gekke huidskleur aan te pas. Geen wonder dat ‘die wit menere’ in Pretoria hier hun goedkeuring aan gaven.
En Maya is er dol op. Vooral, zo begint het erop te lijken, omdat ze er zo lekker van moet huilen. Het is hartverscheurend om dat onderlipje steeds sterker te zien trillen, tot ze het verdriet niet langer kan weerstaan en de tranen naar buiten spuiten. Toch moet en zal ze blijven kijken. Voor Heidi laat ze alles staan.
‘Heidi soekuh mamma…’ en daar gaat ze weer. Met nog natte wangen en rode oogjes roept ze tussen het hikken door: ‘No-no-no, nóg Heidi!’ Ik denk niet dat ze het concept ‘weeskind’ al begrijpt.
Lekker janken lucht geweldig op, ik heb mezelf in magere tijden kapot zitten snotteren bij Oprah Winfrey (‘You lost… 55 kilo?!’), een beetje zoals Paul Vitti in ‘Analyze this’.
Maar dat je daar al op tweeënhalf behoefte aan hebt, dat is nieuw. Die verdomde intuïtie ook. De subtekst van ‘Heidi’ – weemoed, vervreemding, marginalisering, eenzaamheid – heb je blijkbaar feilloos door op dertig maanden. Alleen kun je die zwaarte dan nog niet aan.
Want ‘Heidi’, dat is zware kost, sterker, voor gevoelige jonge zieltjes is ‘Heidi’ een drug. Je gaat eraan kapot, en wilt steeds weer, en meer.
Net het echte leven. Langzaam afkicken is het enige devies.

Eenzaamheid

Een zee omgeeft de wereld van wie eenzaam is. Het
is de golvenzee van ’t einde van de wereld. Haar
wateren zijn zwart; haar horizon bestaat niet. Ik teken
de contouren van die zee met een potlood van
nevel. Dan gum ik alle vogels uit boven haar
oppervlak. Ik zie ze vluchten voor het vlakgum
in de grotten van het kustland: de geschrokken vogels
van de eenzaamheid. ‘Het is een ontoegankelijke wereld,’ zegt
wie eenzaam is. En hij gaat zitten op de rand om zijn
geval te overwegen. Niets bestaat meer buiten hem, zelfs
niet die witte dageraad die hem verplicht zich te herinneren
dat hij nog leeft. Dan wacht hij totdat het getij zal stijgen,
op die zee zonder getijden, om een besluit te nemen. 

(Nuno Júdice, De emotie in kaart gebracht. Vertaald door August Willemsen, 2005)


Raadsel

Sinds eind maart loop ik elke dag van het stationnetje van Stellenbosch via Stasieweg naar het winkelcentrum, en dan de hoek om richting het gebouw van ‘Lettere en Wysbegeerte’ waar de vakgroep Afrikaans & Nederlands zetelt op de zesde verdieping. Het is een kleine twintig minuten lopen, langs pittoreske Kaaps-Hollandse huisjes, heldergroene grasveldjes en veel winkeltjes en cafeetjes. Eén grote levensechte ansichtkaart, met op de achtergrond steeds die massieve bergpartijen.
Even voorbij Strandstraat, nog voor Heroldstraat, stond iedere ochtend als herkenningspunt een volkomen afgeschreven en verwaarloosde Volkswagen Jetta. Een memento mori van staal en glas. De optocht van treinreizigers die het dorpje instroomden zag je elke dag even kijken; wie laat dat wrak hier toch staan, waarom wordt dat ding niet een keer weggesleept? Zou er een lijk in de kofferbak liggen, een dode hond? Zou de wagen gestolen zijn en hier gedumpt? Zouden er ’s nachts zwervers in slapen? Maakte het ding geluidjes als de zon verdween, snerpende klaagzangen als van een konijn verstrikt in prikkeldraad? Had de auto pijn, miste het ding z’n vriendjes?
WrakJe zou er een stevige schrijfopdracht van kunnen maken: neem dit wrak als uitgangspunt en verzin er een verhaal bij. Hoe is die wagen hier terecht gekomen, welke bergkammen en valleien heeft hij niet allemaal gezien, hoe is ‘ie zo in de prak gereden? En wie was de eigenaar?
Ik dacht, ik maak er een foto van. Leuk voor later. Ik had een bijna lege trein afgelopen dinsdag, er was dus geen kip te bekennen – je wilt niet gesnapt worden terwijl je uitgebreid een gedeukte en afgeschreven auto staat te fotograferen.
De auto moet er al een tijd hebben gestaan vóór ik hem voor het eerst zag. Dat betekent dus zeker een maand of vier in totaal.
En wat blijkt: de dag nadat ik mijn foto’s heb genomen, is de Jetta plotseling spoorloos verdwenen. Foetsie. Geen doorligplekken op het asfalt, geen verkleuring van het wegdek, geen druppeltje olie, niets. Iemand moet me hebben gezien met mijn fototoestel en gedacht hebben ‘shit, die gaat straks naar de politie, aangifte doen, of naar de krant, dan ben ik er gloeiend bij!’
In het diepste uur van de nacht is de wagen weggehaald, op weg naar z’n laatste rustplaats. Getakeld en in een vrachtwagen gehesen, of misschien krakend voortgetrokken door de statige, boomrijke straten van Stellenbosch.
Er werd druk gefluisterd, gejaagde stemmen. Stikdonker was het, alleen wat dode lichten aan de hemel. Kattenogen keken het stuk blik op wielen stoïcijns na. 
Niemand heeft een traan gelaten.

Dit laat ’n mens breekbaar voel

Dit laat ’n mens breekbaar voel
om in die nag
in die reën
teen ’n bergpas uit te ry

met die see
grys in die verte
en ’n steenbokkie
wat in die motor se ligte
uit die berge kom

dit laat ’n mens breekbaar voel
om in die nag
in die reën
in ’n poort wat donkerder
as die nag is
in te ry.

(Fransi Phillips, My lied van die niet, 2002)


Gatenkaas

escher-villaHoeveel levens kun je hebben. Twintig, dertig? In elk geval toch een paar. Ik kwam er gisteren weer eens achter. We waren bij vrienden ‘up the road’, Highlevel Road om precies te zijn, hogerop tegen Signal Hill – bij ‘mense wat plat op die aarde is’ en met hard werk iets groots hebben opgebouwd. Een kast van een huis, heel gezellig en smaakvol ingericht, geen opschepperij maar wel een bar en een zwembad en een balzaal die bedoeld is als slaapkamer.
Veel mooie familiefoto’s, veel drukte en speelgoed overal, veel eten op tafel. En het was gewoon een lunch, eigenlijk. De enorme contrasten in dit land, het blijft opvallen, hoe goed ik het hier ook ken.
De moeder van Anthony was er ook, ze werkt voor het verhuisbedrijf van haar zoon en heeft een lekker dik Liverpools accent.
‘I remember you very well, you were also at the 21st of Mark, years ago!’ Dat zei ze terwijl ze me de hand schudde. Ik schrijf nu wel ‘Mark’, maar ik kan me zijn naam nu al niet meer herinneren. Beschamend. In elk geval, de veel jongere broer van Anthony dus, die zelf nu begin veertig is. Het broertje was er niet, en vaak kan ik hem ook niet hebben gezien. Misschien was ik die bewuste avond ‘poepdronk’ of anderszins onder invloed, maar weer eens merkte ik, terwijl de moeder van Anthony nog meer herinneringen ophaalde aan die blijkbaar beroemde avond, dat het merendeel van al die uren, maanden, jaren, gewoonweg niet te onthouden is. Een goed geheugen is nooit de sterkste troef geweest van de Schaffers, maar nu stond ik toch wel even perplex van het falen van mijn harddrive. Dat feest had net zo goed nooit plaats kunnen hebben, ik had geen verschil gemerkt.
Ik zei natuurlijk ‘Yes, I remember,’ want ik ben netjes opgevoed. En toen begon Maya aan m’n arm te trekken omdat ze me de hamstertjes wilde laten zien. Handig, kinderen.
Ik ben gelukkig niet vergeten dat ik in 2004 met Antjie Krog een bloemlezing met nieuw Afrikaans dichttalent mocht samenstellen, Nuwe Stemme 3. We kozen twintig dichters in totaal, uit een poel van meer dan 400 inzendingen. In de bloemlezing, er is inmiddels een vierde verschenen, krijgt jong talent alvast de kans z’n neus te laten zien aan de hand van een aantal gedichten. Danie Marais, Ronelda S. Kamfer, Loftus Marais, een paar dichters uit die bundel hebben inmiddels flink naam gemaakt binnen de Afrikaanse poëzie.
En nu heeft de benjamin van het stel, Jasper van Zyl (1987, hij was op dat moment zeventien) ook zijn eerste bundel uit, Die lewe tussen pikkewyne (Het leven tussen pinguïns), uitgegeven door Tafelberg. Ik las ’m in één ruk uit in de trein terug van Stellenbosch naar Kaapstad. Zijn werk is sterk gegroeid in die paar jaar. Soepel geschreven, compacte anekdotes.
Uitermate geschikt voor iemand met een slecht geheugen.

haar hande na die lou reën

maria het haar hande bak na bo gehou.
toe die reën lou uit die lug traan
het sy ’n stoel uitgedra en regop gaan sit
en daar het melk by haar oë uitgeloop.

haar growwevelman en grootneusbroer
het deur die venster na haar gestaar
op haar stoel langs die huilende hoenderhok
in die troosteloos-gewelddadige dag.

toe dit donker raak het hulle haar gaan haal,
die huis ingedra en die deur gesluit –

en later haar liggaam in die grond ingespit;
mooi geluister vir ’n klop uit die kis.

Dinner Night

Oom Boonmee, zijn schoonzuster Jen en haar zoon Tong zitten aan tafel op een veranda, ergens in de Thaise jungle. Oom Boonmee is stervende. De wereld is stikdonker en muisstil, op het geruis van bladeren en het zachte orkest van krekels na, af en toe glijden de koplampen van een auto voorbij. De sfeer is gemoedelijk, het gesprek kent meer stiltes dan woorden en is vreemd vertrouwd en uiterst literair tegelijk, ook in de twee Dinnerscènes die de film niet hebben gehaald maar wel te zien zijn op dvd.
Dan schuift plotseling de overleden vrouw van oom Boonmee aan. Heel even maar is er de schrik – een licht terugdeinzen is het. Er wordt niet gegild, niemand rent in opperste paniek weg. Het is het vluchtige moment net voor gewenning, zoals je lichaam even in elkaar krimpt als je je voor het eerst in een zwembad laat zakken.
De overleden vrouw is geen spat ouder dan toen ze stierf, zegt haar zus Jen. Het gesprek komt weer op gang, de overledene krijgt drank aangeboden. ‘Dat hebben ze vast niet, daar waar je nu bent.’ Dronken terug naar gene zijde, een mooie mix van surrealisme en alledaagsheid.
Als even later ook oom Boonmee’s overleden zoon Boonsong aan tafel komt zitten – hij heeft rode lichtgevende ogen, maar dat komt misschien omdat hij nu een zeer harige aap is, zo een uit ‘2001: A Space Oddyssey’ –, is het gezelschap compleet.
Een verdovende avond, een kalme gekte. Nu kan oom Boonmee zich gereedmaken voor het einde.
Het vreemde is hier nergens vreemd is, het vreemde is alleen ‘even wennen’.
Wat een schitterende, grappige, hallucinerende, ongrijpbare, volslagen krankzinnige film is dit, ‘Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives’ van regisseur Apichatpong Weerasethakul, en wat heeft de werkelijkheid toch een schier oneindige reeks uitzichten – het hangt er maar helemaal vanaf waar je vandaan komt. Zoals het vreemd zou zijn om premier Mark Rutte bij de gemeenteraadsverkiezingen te horen roepen dat zijn aanhangers vooral VVD moeten stemmen, ‘anders krijgen jullie nog last met jullie voorvaderen!’ Terwijl de Zuid-Afrikaanse president Jacob Zuma toch iets dergelijks verkondigde voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen van afgelopen mei: “The ancestors will turn their backs against you and you will be bad luck forever if you leave the ANC unhappy,” [Zuma] said in Phola, outside Lichtenburg.” Natuurlijk kwam deze uitspraak in de pers, maar eerder omdat zo’n dreigement nadelig zou kunnen uitpakken voor de oppositiepartijen, dan dat het op zich een vreemde opmerking was. Er zijn immers genoeg Afrikanen die geloven in en belang hechten aan hun voorvaderen, hen om advies vragen en hen eren, generatie op generatie.
Zoals Mustafa Stitou dichtte: ‘het verborgene is het verborgene niet vader/ het is de schittering over dieren mensen dingen’.

Uncle Boonmee

 

 

 

 

 

 


 


Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives – Deleted Scenes

Sc. 11 Dinner Night 1  

-My death?
-Please!
-Jen… I sense it myself.
-Please uncle, don’t talk about this. I will help adjust your diet. There are special herbs in these dishes.
-Tong, you know… I’ve been practising yoga for several years. Since the health centre held yoga classes. The breathing technique I acquired from my master lets me know when something is wrong. Last night, while I was asleep in the hospital, I felt a rat running across my body, from my stomach to my head. I woke up with a start and realized that there was no rat in the room. I calmed myself down. When I entered a trance, I found the rat. There was this little black rodent in the deepest corner of my mind. Then I knew what it was. Death, I told myself. Right, Boonsong?
-I dreamt of a rat before. You’re reading too much into it.
-Jen… I remembered my master’s words, that before death arrives I would know it was coming, 48 hours ahead of time through my yoga breathing. I lay in the hospital thinking about ways to prevent it. Then I thought about my family and realized I had none except you.


Buiten adem

Sea Point, of Seepunt, is mooi, ook in de winter. Wel, winter. Eerder een Nederlandse herfst of lente. Het is nu, midden op de dag, tamelijk stil, weinig wandelaars. Alleen het aanhoudende hese gebrul van de brute golfslag en het geklater van opspattend, vuilwit schuim dat op de boulevard wordt gesmeten. IMG_0412
Een uitstekende dag om voor de eerste keer in maanden weer eens wat aan beweging te doen en van huis af, ter hoogte van St John Road, een eindje te gaan rennen, meteen maar voorbij Three Anchor Bay tot aan de vuurtoren bij Mouille Point. De zaken stevig aanpakken. Ik word hier natuurlijk niet fitter van, alleen maar strammer, maar als ik snel ben, ben ik thuis voor de dreigende donkerte boven zee zich over Kaapstad uitstort.
Ik passeer een verlaten speeltuin. Bij Three Anchor Bay ligt een man te slapen op een bankje. Nee, die ligt er allicht niet voor zijn lol.
Hier ergens is de bekende Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker de zee in gelopen, in de vroege uren van 19 juli 1965. Ik vraag me af waar precies. Veel rots, veel ‘gemors’, maar als het mooi weer is wordt hier druk gezwommen, al is het maar een piepklein strandje. Er staan wat auto’s geparkeerd, ondanks het slechte weer. In bijna elk voertuig zitten mensen. Alleen, of met twee, genietend van het stormachtige weer, even eruit tijdens de lunch.
Tussen mijn gehijg door probeer ik aan Ingrid Jonker te denken, die er genoeg van had. Ik ben benieuwd wanneer de film hier te zien zal zijn, en wat de Zuid-Afrikaanse pers en het publiek ervan zullen vinden. Zo’n buitenlandse productie, over jouw erfgoed.
Ik stel me voor hoe ik haar beneden door het wilde water zie waden, steeds dieper, het gaat moeizaam. Herhaalde keren is ze die nacht terug naar huis gebracht, steeds wist ze aan de aandacht te ontsnappen en ging ze er weer vandoor. De koek was echt op, ze heeft zich in die laatste uren niet meer bedacht. Wat moet je ongelofelijk eenzaam zijn, wil je zo doorzetten.
Bij de vuurtoren aangekomen maak ik rechtsomkeert. Het rennen is ondertussen sjokken geworden – van hardlopen is geen moment sprake geweest, de stortbui is nog maar een paar minuten van de kade verwijderd. Ik denk niet dat ik het droog houd. 
Nog even, tot bij die bushalte daar, dan mag ik uitrusten, en kan ik gelijk even schuilen.
Maar een mens kan zich flink voor de gek houden, behalve als hij niet fit is. Dus houden mijn benen plotseling halt bij de eerste de beste prullenbak. Het lijf is een en al uitputting, een zuchtende en puffende machine.
Die bushalte, die red ik niet. Tevergeefs veeg ik het zoute water uit mijn gezicht.
Ik moet dit vaker doen.

Mamma

mamma is nie meer ’n mens nie
net ‘n ’n
sy trek aan
sy gaan na die haarkapper
sy loop in die strate
haar voet haak vas
sy spreek die psigiater
nes ’n gewone mens

sy fluister woorde
mon cheri
dit het g’n klank nie
dis die wit
gefluister van ’n spook
dit het g’n kleur nie
en dit hardloop
dit giggel uit hysbakke
dit loer deur brilglase
dit wonder agterbaks
dit is ongewapen
dit is naak soos ’n african
dit wil glo in die mens
wat nog te sê van ’n god

(Ingrid Jonker, Versamelde werke, derde herziene druk, 1994)