Tussen Goodwood en Eersterivier

Vanochtend zat ik plotseling tegenover mijn moeder. Ze stapte in bij station Goodwood. Ze droeg een lange blauwe rok van spijkerstof, een witte anorak en kauwde op een stukje kauwgum. Ik schat dat ze een jaar of dertig was. Ze zag er gezonder uit dan ik me haar kan herinneren. Mooie egale donkere huid, wakkere blik, geen moment stil. Een zwarte versie van haar kleindochter.  
Er daalde een oude, grote rust over mij en de Kaapse voorsteden die ons passeerden. 
‘Ik mis je, mamma, dat weet je toch hè,’ zei ik. ‘Sinds ik weg ben uit Amsterdam ben ik als een hond zonder zijn baas. Ik schrijf soms lange elektronische brieven die in een bodemloze put lijken te verdwijnen. Elke dag sta ik op met het schitterende zachte bruisen van de oceaan in mijn hoofd. Hoe gaat het met je? Ga je vaak met de trein? Ik ben nog gaan kijken maar je graf is er niet meer – ben je waar je wilt zijn? Gek, je valt helemaal niet op tussen de mensen maar ik zou je nog herkennen met mijn ogen dicht, wat dacht je.’
Ik zei het natuurlijk allemaal niet hardop. Zou een beetje vreemd zijn geweest, ze had me vast een weirdo gevonden en was ergens anders gaan zitten. Toch denk ik dat ze iets heeft opgevangen terwijl ze in het Xhosa met twee andere vrouwen druk in debat was. 
Als ze me al herkende, liet ze dat in elk geval niet merken en dat was misschien maar beter zo, wat moet je ook zeggen als je elkaar zo lang niet hebt gesproken.
Bij Eersterivier stapte ze uit, nog steeds druk en opgewekt kwebbelend, precies zoals ik me haar altijd heb willen herinneren. 
Het was flink bewolkt vandaag, miezerig maar niet koud, pas tegen de middag stak de wind op en begon het te plenzen. Het was een dag die stevig in de steigers stond.

Train Rain
4

dit wat lewe genoem word
is ’n ysdun senuwee;
vat dit kort
en jy voel nie jy’s dood nie

(Breyten Breytenbach, Met ander woorde, 1973)






Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *