‘Haai!’ – groeten uit Venetië

Aeroporto di Venezia Marco Polo.

‘Ja, dat was ’m al.’

‘Laat es zien?’

‘…’

‘Wat een kutfoto… ’

‘En bedankt. Het is hier hartstikke – ’

‘Ja, nee, ik bedoel: prima, maar waarom zit ’r zo’n maffe slag in m’n haar?’

‘Door de droge lucht in ’t vliegtuig.’

‘Het lijkt wel of ’r een schedelbasisfractuur onder die kubistische coiffure zit… Straks effe met Gilles of Lieke bellen om te vragen met welke haarverzorgingsproducten ik deze mess moet herstellen… denk je dat ze hier op de WC’s een föhn – ’

‘Je narcisme heeft ook wel een tijdje vakantie verdiend, vind je niet? Laten we nou eerst – ’

‘Wat staat die douanier nou de hele tijd naar je te kijken? Is ie met je aan ’t flirten? Wacht effe… Hé, spaghettivretende modekoning, heb je nog nooit een blonde vrouw gezien? Zal ik je es iets anders geven om naar te kijken? Van heel dichtbij? Hier… pak aan… Een muilpeer, hahaha!’

‘Tyn, verdorie… Dat is gewoon een paperazzo… laat los! We hebben helemaal geen tijd voor die onzin.’

‘…’

‘Tyn, ik ga naar de vaporetto hoor!’

Tirade – lekker speels.

Soundtrack (Portugees): Nós vamos pra longe/Pro mar azul – Seu Jorge, Team Zissou.

Volgende week (voor één keer op de dinsdag): Meer groeten uit Venetië.

P.S. Een scribent van de NRC beweerde vorig weekeinde in een poezenspecial dat katten ‘de spiegel’ zijn van de menselijke eenzaamheid. Namens Poes teken ik bezwaar aan tegen die voorstelling van zaken. Volgens haar is de mens de spiegel van de kattelijke superioriteit. Moehahaha.

Hoe het ook had kunnen zijn 4

Ik fiets aan het einde van de langste dag van het jaar naar huis, eerst over de Amsterdamse brug en dan over de Schellingwouderbrug. De dag leek niet veel langer dan andere dagen. Dat is ‘ie ook niet, hij is lichter. Boven me zit in de zwartblauwe lucht een scheur; blauw, roze, oranje, paars en het fietsen over die bruggen is nog mooier dan anders. Ook omdat het heel rustig is trouwens, er komt maar heel af en toe een auto langs en één keer word ik midden in een refrein (ik zing graag op lange lege stukken asfalt) omver gereden door een bezopen Spanjaard die me puta noemt. Zijn vloek ebt weg en bovenop de tweede brug sta ik stil. Ik kijk over het water (zwart) en hoor een feestje (ver) en herinner me alle keren door elkaar dat ik hier eerder stond. Meestal overdag en meestal met meer verkeer achter me en voorbijflitsende fietsers die even kijken waarom ik van m’n fiets stap. Toeristen die vragen of ik een foto van ze wil maken. Dikke kereltjes in fietspakjes en met van die helmpjes op hun pedante hoofden die iets roepen over m’n fiets of mijn kont. Maar altijd dat fenomenale uitzicht met boten, water, vaak een mistgrijze waas over het IJ.

Dit is veruit de beste tijd om op een brug te staan, bedenk ik me. Even rijdt er niks en is de stilte op dat verre feest na compleet; het voelt zo onwerkelijk dat het lijkt of ik omhoog zal zweven als ik mijn adem in zou houden – als een ballon over het water, stel ik me zo voor. Ik houd mijn adem in. Achter me, op het fietspad aan de andere kant van de weg, klinkt het remmen van een oude fiets. Ik adem uit.

Het is een jongen van mijn leeftijd gok ik (op je negenentwintigste ben je als man nog een jongen, of een kerel, als vrouw ben je dan echt geen meisje meer en alleen voor winkelmedewerkers ‘jongedame’) en hij smijt die oude fiets op de grond. Met zijn rug naar me toe staat hij en hij leunt over de reling en roept iets over het water. Het klinkt of hij antwoord verwacht maar het blijft stil. Hij roept nog eens en nu versta ik hem. God is lijden, God is lijden, God is lijden. Het roepen wordt schreeuwen en daarna janken. Ik ben bang dat hij naar beneden zal springen, dat hij stenen in zijn zakken heeft of gewoon besluit niet meer boven te komen; op wilskracht water in te ademen. God is lijden, brult hij en zijn stem slaat over, God is lijden. Hij zet een been op de reling. Ik durf niet naar hem toe te gaan omdat ik ook bang ben dat ik zelf in het IJ eindig – het is kiezen of delen, op zo’n moment.

God is lijden. Hij probeert op de reling te staan maar hij doet het niet, hij durft alleen te zitten met zijn benen boven het water. God is godverdomme lijden. Het klinkt steeds zachter, wat hij zegt. Ik wacht voor de zekerheid tot hij zich aan de goede kant van de reling laat zakken, zijn fiets voorzichtig van het fietspad haalt en wegfietst, het oosten van de stad in.

 

________________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman.

Dit was haar laatste gastblog voor Tirade.

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Tirade 455 – de nabije toekomst

Tirade maakt vijf nummers per jaar. In een liefdesrelatie zou het ondenkbaar weinig zijn. Maar voor een literair tijdschrift vinden we het heel respectabel.

Voor 2014 hebben we nog twee nummers in voorbereiding:  Tirade 455 en Tirade 456. 

Tirade 457, het eerste nummer van 2015, wordt, net als het eerste nummer van 2014, een internationaal georiënteerde special – na de zomer zullen we je er nader over berichten.

‘Dus? Wat is nou de boodschap?’

‘Dat we niet uit onze neus zitten te vreten.’

‘Mooi.’

Tirade 455 verschijnt half augustus 2014. Tirade 456 in november.

Tirade – intellectueel marktleider.

‘Waar kan ik me abonneren?’

‘Aan dit loket.’

Tirade stapt niet over naar De Weekblad Pers Groep.

Tirade wordt uitgegeven door het zelfstandige Uitgeverij Van Oorschot.

In 2016 bestaat Tirade zestig jaar.

Soundtrack: We are the champions.

Boekenbank

IMG_4051 2Het was niet anders. Er moesten boeken weg. Eigenlijk was het de schuld van mijn vriend Lourens, of eerder van diens knie. 

Dertig jaar lang dreef Lou een meubelbouwwerkplaats onder het spoor aan de Haarlemmerhouttuinen. De laatste zes jaar had ik een eigen sleutel. Door de superdure en laserprecieze Duitse zaag- en freesmachines die er stonden was alles wat ik kon bedenken met gemak te maken. Onze eettafel heb ik er gebouwd, ons bed, de wasemkap en de rest van onze keuken.

Veruit het vaakst maakte ik kasten voor mijn immer uitbreidende verzameling boeken. De boekenkast-to-end-all-kasten was een mastodontisch ding dat ik met veel geduld en meetwerk in trappenhuis paste. Toen het gevaarte stond zei Birre dat er nu geen muur meer over was. Een volgende boekenstelling zou voor een raam of deur komen te staan. 

‘Die tweede plee op zolder is natuurlijk niet echt nodig,’ zei ik.

‘Misschien moet je wat boeken wegdoen,’ zei Birre.

IMG_4052

Daarna praatte ik een tijdje niet met haar. Maar in het door de boekenkast vernauwde trappenhuis moesten we vaak dicht langs elkaar bewegen, en dan ga je op den duur toch dingen als ‘Ik ga wel rechtsom’ of ‘Sorry’ zeggen. 

Uiteindelijk kocht ik taartjes om het goed te maken. Ik zag ook wel in dat ik me rigide had opgesteld. Na wat inleidend gekeuvel en een gemompeld excuus schoof ik een nieuwe bouwtekening naar haar toe.

‘Kijk,’ zei ik, en wees naar de haarfijne potloodlijnen. ‘Als ik de schappen een beetje bij de ramen vandaan houd, hoeven we niet veel daglicht te verliezen.’ 

Ze zuchtte. Schudde haar hoofd en schoof het taartje van zich af. 

‘Afgesproken,’ zei ik. ‘Fijn. Ik bel Lou even of ik in de werkplaats kan.’

Het werd meteen duidelijk dat ik Lourens te lang niet gesproken had. Niet alleen bleek de toestand van zijn knie – die toen we elkaar leerden kennen al versleten was – verergerd, ook om andere redenen had hij besloten de werkplaats te verkopen. Aan het einde van de maand zouden er geen machines meer staan. 

‘Jezus,’ zei ik . ‘Lou. Wat vreselijk voor je.’

‘Vreselijk?’ Hij lachte. ‘Ik wil er al jaren mee kappen en nu  ga ik dat eindelijk doen. Tijd voor andere dingen.’

Ik wapperde mijn plotseling oververhitte hoofd koelte toe met Merijn de Boers De Nacht, waarvoor ik met geen mogelijkheid plaats had kunnen vinden. ‘Tjonge. Wat erg. Echt gruwelijk.’

Zonder Lous Duitse Apparaten was ik een timmerman van niks. Door vaak in de werkplaats te hebben rondgehangen wist ik ongeveer wat een boekenkast op maat kost als je aan de klantkant van het verhaal staat, en ik was niet van plan mijn motor te verkopen om ons overschot te kunnen huisvesten. Tussen de volle boekendozen op de vliering trok ik een ladder vandaan, die ik voor de grootste kast zette. Een voor een ging ik de titels af. Aan mijn voeten wachtte Birre, een banendoos in haar armen.

Na een uur spitten was de doos vol met boeken die ik niet goed gevonden had of waarvan ik me de verhaallijn niet kon herinneren (wat waarschijnlijk betekende dat ik ze niet goed gevonden had). Birre stalde ze uit op ons bankje voor de deur. 

Ik nam Otis de Hond mee naar bet park omdat ik het niet kon aanzien, en toen ik terugkwam lagen er nog drie titels. Will Selfs Grea Area en Great Apes (waarvan ik me niets herinner), en Teju Coles pedante Open City. Als je haast maakt kun je ze nog oppikken.

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Wat wil ISIS?

95% van radicale groeperingen maakt gebruik van sociale media, daarop ook veel tegenstanders. Oorlog online.

Wat is de ideologie van ISIS? Het voordeel van een programmatische naam dringt onmiddellijk op de voorgrond. ISIS is de ideologie: Islamic State of Iraq and al-Sham, of de islamitische staat van Irak en al Sham, of de Levant. En wat is de Levant?

Ruwweg het gebied ten oosten van de Middellandse zee, ten westen West van de Euphraat, ten noorden van de Arabische woestijnen en ten zuiden van het Taurus gebergte.  De klassieke Arabische naam voor Syrië is  Sham (Arabisch : الشام‎ ash-Shām of  al-Shām, ook wel  Cham onder Franse invloed.

En wat moet er in dat gebied gebeuren? In een baaierd van ook heel akelige websites vond ik er een Arabisch ogende in het Engels schrijvende tegenstander die dit zegt:

‘De groep in kwestie is onderdeel van wat je de “global jihad” zou kunnen noemen. Deze beweging is een niet een samenhangend geheel,  niet georganiseerd in een strikt centrale hiërarchie, maar eerder gedefinieerd door een gedeelde ideologie. Deze ideologie heeft als doel een ​​systeem van bestuur dat  bekend staat als ‘het Kalifaat’ – een islamitische staatsvorm die tot stand kwam na de dood van Mohammed onder Aboe Bakr en die het laatst gerealiseerd werd in het Ottomaanse Rijk in de moslimwereld te herstellen. Daarna  is het de bedoeling om het kalifaat over de hele wereld te verspreiden.

Dit wereldbeeld is een van de vele antwoorden die geformuleerd is op een vraag die in de hele moslimwereld leeft: namelijk, wat is de oorzaak van de neergang van de islamitische wereld en de Arabische wereld in het bijzonder in tegenstelling tot het schijnbare succes van het Westen sinds de negentiende eeuw? Het antwoord van  ideologen van de ‘mondiale jihad’ beweging is dat de oorzaak van deze kentering is geworteld in het gegeven dat islamitische wereld afgeweken is van het pad van de islam door het niet uitvoeren van de islamitische wet en bovengenoemde bestuursvorm.’ Het is dus een restoratieve beweging.

Op een filmpje werd ik mijns ondanks nogal geraakt door een Engelssprekende jihadist die zegt dat als je in het Westen woont en een gevoel van depressie gewaar wordt, dat hij dat begrijpt, en dat aansluiten bij de strijd die depressie wegneemt. Begrijp ik waarover hij het heeft? Ja. Moeten we daar tegen strijden. Ja.

95% van de radicale islamistische groeperingen maakt gebruik van sociale media, op die sites naast voorstanders ook heel erg veel islamistische tegenstanders. Ik ben vergeten wie mij in de jaren ’90 meldde dat voordat de jihad naar het westen zou komen, ze het eerste nog heel druk zouden krijgen met elkaar, de sjiieten en soennieten onderling. Q.E.D.

Dat de ‘Islamitische Gouden Eeuw’ van  de eerste vijf eeuwen al heel sterk beïnvloed was door het kopiëren of overnemen van westerse, vooral Griekse  invloeden onder de Abbasiden telt natuurlijk niet voor deze strevers, zo zien zij dat niet.

Dit beetje informatie had ik even nodig want ISIS was een week of wat terug volledig nieuw voor mij en ik miste de aansluiting met wat de club wilde. Wel zag ik heel veel nieuws langskomen. Sinds ik twee dagen terug begon met Alain de Botton Nieuws een gebruiksaanwijzing, ben me  ik sterker dan ooit bewust van de eigen verantwoordelijkheid van de nieuwsconsument. Ik neem me dus voor minder reactief maar meer zelf zoekend aan informatie te komen. Alain de Botton wordt vast her en der als te makkelijk en de populariserend gezien, maar voor mij is hij toch steeds vaker koning Midas: wat hij aanraakt wordt goud. Hij is niet de eerste die deze dingen meldt, wel de helderste.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De kannibalen – Letras Brasileiras II

Een van de beroemdste Braziliaanse dichters van de vorige eeuw, Manuel Bandeira, werd op de volgende manieren geëerd. Van gemeentewege kreeg hij een vaste parkeerplaats bij zijn huis in Rio cadeau. Als beloning voor bewezen diensten kon hij voortaan zijn auto kwijt bij het bordje ‘POETA’. Jammer dat hij geen auto of een rijbewijs had. Op zijn oude dag werd Bandeira docent aan de universiteit. Hij bereikte de pensioengerechtigde leeftijd, maar was niet lang genoeg in dienst geweest om in aanmerking te komen voor een pensioen. Het Huis van Afgevaardigden heeft vervolgens unaniem besloten hem alsnog een volledige uitkering toe te kennen.

Dat Brazilianen trots zijn op hun schrijvers en dichters merkte ik ook toen ik een kennis uit São Paulo vroeg naar zijn favoriete schrijvers. Dat zijn er te veel om op te noemen, was het antwoord, terwijl ik dacht dat hij weinig op had met de literatuur. De grondleggers van het Braziliaans modernisme, de dichters Mário de Andrade en Oswald de Andrade (geen familie), die noemde hij als zijn helden.

In 1922 organiseerden zij samen met andere kunstenaars de ‘week van de moderne kunst’. De dichters rekenden ter plekke af met hun vormvaste, romantische, parnassische en symbolistische voorgangers, die de Brazilaanse poëzie tot die tijd hadden beheerst. Menotti del Picchia verwoordde de nieuwe koers als volgt in zijn stichtende speech: ‘En moge het ronken van de automobiel op het spoor van twee verzen de laatste homerische god uit de poëzie verjagen, die bleef slapen en dromen over de herdersfluiten van Arcadië en de goddelijke borsten van Helena, een anachronisme in de tijd van jazzbands en films.’ Beter goed gejat dan slecht bedacht, want het begin van het klare en vrije ronkende vers werd geschoeid op de leest van Europese modernistische stromingen, zoals het futurisme uit Italië.

De twee radicale Andrades zorgden echter niet meteen voor een poëtische schokgolf. Een gedicht van de jongere Carlos Drummond de Andrade (geen familie), dat hij zes jaar na de week van de moderne kunst publiceerde, deed dat wel. Het werd een grof schandaal. De titel, ‘No meio do caminho’ (‘Midden op de weg’), zette mij op het verkeerde been omdat die lijkt te verwijzen naar Dantes ‘Nel mezzo del cammin…’, het eerste vers van De goddelijke komedie. Alleen was Drummond nog helemaal niet ‘op ’t midden van zijn levenspad gekomen’.

Midden op de weg lag een steen
lag een steen midden op de weg
lag een steen
midden op de weg lag een steen.

Nooit zal ik die gebeurtenis vergeten
in het leven van mijn zo vermoeide netvliezen.
Nooit zal ik vergeten dat midden op de weg
lag een steen
lag een steen midden op de weg
midden op de weg lag een steen.
(vert. August Willemsen)

Ondanks de destijds voor de hand liggende kritiek is wat hier staat geen klinklare onzin. Het is een gebeurtenis die geen gebeurtenis is maar toch een gebeurtenis genoemd wordt. Drummond maakte met dit gedicht, deze steen des aanstoots, de weg vrij voor al dan niet subtiele ironie in de poëzie, een toon die Brazilië tot dan toe vreemd was. De ironie kwam van elders, van overzee.

Oswald de Andrade publiceerde in 1928 zijn Manifesto Antropófago (‘Kannibalistisch manifest’), waarmee hij de Braziliaanze kunst en cultuur vastpinde als kannibaliserend, wat in feite allang aan de gang was. Zijn manifest was niettemin een oproep om korte metten te maken met het Portugees-Europese koloniale en postkoloniale door die te vermaken tot iets eigens. De derde stelling van het manifest is daarvan een lichtend voorbeeld: ‘Tupi or not tupi, that’s the question.’ Tupi is de benaming voor de indianenstammen van de Amazone, waaronder ongetwijfeld ook kannibalen, en het vers zelf vreet Shakespeare op en spuugt hem herkauwd weer uit. Andrade kannibaliseerde de traditie van liefdespoëzie in twee woorden, met zijn bijtende rijmpje ‘Amor / Humor’. Het rondeel, de versvorm van de zestiende-eeuwse Portugees Luís de Camões, verslond hij zo:

Grafschrift

Ik ben een rondje, een rondje,
Een rondje, een rondje, ik weet
Ik ben zo rond als het eiland
Van vrouwen die ik heb gekust

Want ik sterf voor oh! de liefde
Van de vrouwen op mijn eiland
Mijn schedel zal lachen hahahaha!
Met het rondeel in gedachten

Manuel Bandeira, de beroemde dichter met wie dit stukje begon, schreef een soortgelijk gedicht getiteld ‘Rondó dos cavalinhos’. Hij gebruikte de vorm van het rondo om te sneren naar Italië, Mexico en Europa – Brazilië, Esmeralda en de zon zijn natuurlijk veel mooier. Geen wonder dat de staat zich zo ruimschoots van eerbewijzen aan diens adres heeft bediend, maar dat is volgens mij niet onterecht geweest. Laat ik ter illustratie afsluiten met Bandeiras ‘O último poema’.

Mijn laatste gedicht

Zo zou ik mijn laatste gedicht graag zien
Dat het teder was maar de eenvoudigste en minder bedachte dingen zei
Dat het zou branden als een snik zonder tranen
Dat het de schoonheid had van bijna geurloze bloemen
De puurheid van de vlam waarin de helderste diamanten verteren
De passie van zelfmoordenaars die zich doden zonder uitleg

 

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Het diner

‘Nee, nee… weg met die camera… niet weer makkelijk scoren met een poezenfoto…’

‘Hè, Poes… doe niet zo kattig!’

‘Je bent een parasiet! Een oplichter! Een dief! Je probeert mijn schattigheid te gebruiken om je eigen lelijke, domme menselijkheid een beetje te verzachten… innocent by association, mmm?… Daar doe ik mooi niet aan mee… Dat zou je wel willen hè? Een foto van een poes en hup… iedereen in katzwijm… hè shit, nou begin ik zelf ook al met die flauwe woordspelingen.’

‘Nou Remco Campert, Willem Frederik Hermans en Rudy Kousbroek hebben – ’

‘Dacht jij dat Ilja Leeuwenkat Pfeijffer de Whiskas Literatuurprijs 2014 zou hebben gewonnen als ie kattenplaatjes in z’n dikke leesboek had gezet? Nee. Daar trappen echte intellectuelen niet in jongen, knoop dat maar in die grote, kale oren van je… Hup, en… actie!’

Venetië

Mijn vriendin leest een stuk van Bernard Hulsman over de door Rem Koolhaas gecureerde architectuurbiënnale in Venetië waar we binnenkort naartoe gaan. Voor deze blogpost/mijn imago/het merk Tirade zou het sterk zijn als ik nu een boek over, bijvoorbeeld, het kleurgebruik bij Tintoretto zou bestuderen. Maar de waarheid is dat ik op de bank lig. Met mijn rechterhand aai ik Poes, die op mijn buik ligt. Met mijn linkerhand verplaats ik chips van de grote, open zak Lays Naturel naar mijn mond. Krak, krak.

‘Hé, morgen is ‘t alweer maandag… weet je eigenlijk al waar je je blog over gaat schrijven?’

‘Nou… ik was van plan om ‘n stukje te maken over een fax die Foster Wallace ooit heeft verstuurd aan een tijdschrift, maar eigenlijk ben ik wel een beetje uitgeschreven over DFW.’

‘…’

‘…’

‘Dus?’

‘Dus ga ik een ander stukje schrijven. Denk ik.’

    Ik rek me uit en kijk naar de lucht. Mooi tennisweer.

‘Ik zou iets over Wimbledon kunnen tikken, maar dan moet ik me nog een beetje inlezen… Iets over The Wes Anderson Collection zou ook wel sympathiek zijn, maar iedere Anderson bewonderaar heeft dat boek allang ingekeken en iedere Anderson bewonderaar die ‘t heeft ingekeken, heeft het allang gekocht en verslonden. Een stukje over die nieuwe film van de gebroeders Dardenne zou ook wel interessant kunnen zijn… Deux jours, une nuit, maar ik vrees dat ie veel zwakker is dan Le gamin au vélo… bovendien vind ik ‘t zonde om met deze lange avonden in de bios te gaan zitten.’

‘…’

‘Eigenlijk is mijn vakantie dus al begonnen.’

‘Die indruk maak je ook wel, eerlijk gezegd.’

      We lachen.

‘Nou ja, ik zie wel… alles beter dan een stukje over een stukje schrijven, daar heb ik altijd zo’n pesthekel aan.’

Poes kan gedachten lezen. Ze springt van mijn buik op de vloer. Ik kom overeind. Een paar weken geleden heeft Gilles voor de Tirade redactie gekookt, heel erg goed gekookt. Ik heb mijn vriendin beloofd om twee van de vijf gerechten die Gilles bereidde vandaag voor haar te maken. Lamsbouten. En vijgen onder een dak van crumbs, uit de oven. Erg verstandig dat ik die zak chips heb leeggegeten – dat maakt ‘t makkelijker om m’n kop erbij te houden achter het aanrecht. Poes volgt me naar de keuken.

Wes AndersonTiradeciao.

Soundtrack: Glenn Gould – Bach, Italian Concerto.

Volgende week: Groetjes uit Harkdorp Venetië.

Hoe het was

(Omdat je sommige dingen niet kunt verzinnen. Of wel, en dat je erdoor ingehaald wordt.) 

I. en ik zitten in de Duitse stad in de kroeg waar iedereen zit. Dat wil zeggen: twaalf van de zesduizend inwoners. Iedereen kent elkaar en achter de bar staan twee meisjes van een jaar of twintig waar iedereen naar luistert. Tegenover ons, onder een scherm met Uruguay – Costa Rica, zitten twee kerels in carnavalskledij. Stomdronken, de één iets erger dan de ander, ze krijgen ruzie in slowmotion. Hun decoraties rinkelen op hun borst (medailles, emaille zwarte katten). Hun steken met de belletjes erop hebben ze op tafel gezet. 

Eén van die kerels hebben we eerder gezien, toen zijn tred nog trefzeker was en we hadden ons afgevraagd waar hij heen ging omdat het geen carnaval kon zijn. Het antwoord kwam in de vorm van alom aanwezige aanplakbiljetten: in alle dorpen in de omgeving worden rond deze tijd Schützenfesten gehouden, schuttersfeesten waarbij het niet zo ontzettend meer om het geschut gaat. 

De Schützenfesters graaien onvast naar elkaars koppen en schelden elkaar uit voor Arsloch en Weib. I. duwt tegen me aan omdat ik hardop lach dus neem ik een slok bier, waarna ik in mijn glas pruttel. Het is in deze stad wel vaker alsof we opeens in een Monty Python sketch terechtkomen. Het schrille contrast tussen het absolute niks (wuivend graan, rijpende kersen, druipende fonteinen, luie katten, een bemost beeld van Sint Nicolaas) en de totale willekeur aan bizarriteiten (met stip op één het zakkenmuseum) maakt me intens melig. 

‘Maak je aantekeningen?’ fluistert I. terwijl ik het bier uit mijn neus snuit. 

We zijn hier omdat ik schrijf over iemand die hier woont. Een personage dat ik helemaal zelf verzonnen heb en dat toevallig heel goed past bij de stad waar we vorige zomer via een hotelaanbieding (‘het is in het buitenland, we doen het!’) terechtkwamen. Eerder op de dag wandelden we naar de plek waar zijn huis zou kunnen staan en bijna waren we er zelf een hut gaan bouwen, zo mooi was het daar. 

Als de meest dronken Schützenfester probeert uit te halen roept iemand de naam van mijn personage. We zetten gelijktijdig ons biertje neer en staren nu ongegeneerd naar het tafereel dat zich voor ons afspeelt. Alsof het afgesproken is komt er een man op (op ja, het lijkt wel een slecht toneelstuk) die er, hoewel een paar jaar ouder, precies zo uitziet als de man die ik al een halfjaar beschrijf. Hij sust rustig de vete tussen zijn vrienden, klopt ze op de schouders, draait zich om naar ons. 

‘Het zijn Hollanders,’ roept een van zijn vrienden met dubbele tong, ‘ze hebben van Spanje gewonnen.’

‘Hablo Español?’ vraagt het personage en begint in het Spaans tegen ons te praten. Hij spreekt het slecht, het wil er niet bij hem in dat we Duits verstaan. Hij blijft de hele avond oeverloos ouwehoeren, zegt wel honderd keer dat ik een interessante jongedame ben (I. wordt steeds breder en ik steeds minder interessant, althans, dat probeer ik) en vertelt over zijn beroep, dat in dezelfde lijn ligt als het beroep dat de man in mijn verhaal heeft. Net als zijn moeizame band met de Spaanse taal, overigens. 

We weten ons los te rukken van de carnavalsvereniging. Op weg naar buiten krijg ik het adres van mijn personage dat zegt: je moet me eens schrijven. 

 

 

________________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman.  

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Boekenlijst

Van de niet-professionele lezers om me heen hoor ik dat ze alleen in de zomervakantie tijd hebben voor romans. Vaak komt daar wat haastige last-minute packing bij kijken.

Snel nog gekochte en geleende boeken komen in de vakantiestapel samen met alle romans waaraan de vakantieganger in de afgelopen maanden niet toegekomen is. 

Vaak zitten er grote namen tussen, boeken die iedereen dit jaar lijkt te lezen. Zou het niet veel efficiënter zijn als iedereen een ander boek las om elkaar daar na de vakantie over te kunnen vertellen? Maar ik ben een rare: op school kwam ik er altijd te laat achter welke tv-serie de rest van de klas volgde. Ik heb me minstens een jaar afgevraagd wat er zo grappig was aan ‘Goeie smogges, juffrouw Jannie.’ 

DSC_0162

Niets is zo diep ontspannend als in stilte lezen. Met het stadje hiernaast als uitzicht las ik in de afgelopen tien dagen:

– Michael Cunninghams The Snow Queen* (maar dat was een staartje dat al in de eerste dag opging);

– Flannery O’ Connors Wise Blood en The Violent Bear It Away;

– Crooked Letter, Crooked Letter en Smonk van Tom Franklin;

– Tommy Wieringa’s Alles over Tristan;

– The Happy Prince and Other Tales. Een rommelig bundeltje korte verhalen van Oscar Wilde.

Als de literatuur toekomst heeft, dan ligt die in onverwachte hoek. Ik bedoel hier met ‘toekomst’ niet een inherent bestaansrecht, ik doel op een toekomst waarin bovengenoemde niet-professionele lezer en zijn miljoenen gelijken op jaarbasis serieuze hoeveelheden tijd gaan besteden aan het kiezen en lezen van literaire fictie.

Bij rondvraag over de reden van het uitsluitend in vakanties lezen, hoor ik steeds hetzelfde: de laptop / I-pad / afstandsbediening lijkt altijd dichterbij te liggen dan die roman. Op de korte niksige momenten die er op een dag overblijven vergt het minder van je om Facebook te checken, of op Boredpanda.com 31 Reasons Why These Stars Should Have Thought Twice About Their Choice of Underwear aan te klikken. 

Echte – diepe en helende – ontspanning wordt gezocht in meditatie, yoga, retraites, zweethutten, aikido, bloemschikkunst, chakra-tekenen, waterhealings, etc. De professionalisering van de rust: iemand met een gekalligrafeerd diploma betalen om je klassikaal uit te leggen hoe je ontspant onder de informatietsunami die het dagelijks leven in de laatste vijftien jaar geworden is. Hoe etnischer de methode, hoe beter. Wat van ver komt, hoeft helaas niet langs dezelfde lat gemeten. 

Een miljoenenindustrie, een wereldwijd groeiende markt met enorme potentie, zij het op dit moment gespreid over talloze kleine en vaak onprofessionele onderneminkjes. Hier ligt de toekomst van de literatuur.

Oude en nieuwe fundamentele wijsheden! Ontspanning, ontwikkeling en bewustwording tegelijk voor maar 15 euro! Op het moment dat het JOU uitkomt! Wat je nodig hebt? Een beetje daglicht en een stoel! Overal ter wereld altijd toegankelijk! Geen inschrijfkosten! Geen handleiding! Nooit meer die zwetende veertiger in dat heel kleine badstoffen broekje, die de downward facing dog doet op het matje voor je!

Je kunt vandaag nog beginnen.  

 

 

 

*Ik realiseer me dat de halve wereld natuurlijk ook The Snow Queen gelezen heeft.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

De grote kunst van het fotograferen

Drie lagen bewustzijn, of vier

Carl Hargesheimer is een Duits multitalent die in zijn land vooral bekendheid verwierf als fotograaf, een Ed van der Elsken-achtige status, maar onterecht beperkter. In Duitsland kent men Van der Elsken, in Nederland Chargesheimer nauwelijks.

De fotograaf Walker Evans – letterlijk wereldberoemd – maakte in 1941 met schrijver James Agee Let us now praise famous men, een schitterende documentaire over de arme share croppers in de Dust Bowl.

Nergens in de werkelijk zeer fraaie tentoonstelling in het ZollVerein in Essen – een voorbeeldig museum: enthousiasmerend van inhoud en uiterlijk – lees ik dat het idee van Heinrich Böll en Chargersheimer zoals hij zichzelf is gaan noemen, ergens verwant is aan dat beroemde voorbeeld. In kwaliteit vind ik het vergelijkbaar. In 1957 besluiten Böll en Chargesheimer samen een boek te maken over het Ruhrgebiet. 

01-chargesheimer-heinrich-boell-ruhrgebietWeliswaar is de Ruhrgebietmens minder arm en minder tragisch, maar het project van een schrijver en een fotograaf om zich maandenlang onder te dompelen in een cultuur is een antropologisch streven dat Evans en Agee zou hebben aangesproken. Mij spreekt het aan, zo’n boek wil ik ook wel maken. (Voorstellen? Graag!) Het resultaat dus ook want Chargesheimer is een heel goed fotograaf. Hij liep rond met een grootbeeldcamera, wat de man op zich al heroïsch maakt, want dat deden weinigen: daarvoor zijn ze te zwaar.

Het Ruhrgebiet is een begrip dat elke Europeaan kent: een zowel indrukwekkende als afschuwwekkende concentratie van zware industrie en mijnbouw die veel geld opleverde en veel viezigheid. Chargesheimer en Böll zien veel meer: een populatie van arbeiders met een eigen cultuur, vele culturen eigenlijk als daar na de Tweede Wereldoorlog Duitsers van heinde en ver naartoe trekken. Alleen Duitsers, nee, vroege gastarbeiders ook. Geen heroïek à la Leni Riefenstahl, maar dagelijkse werk en vrije tijd.

2006_27Neem de bovenste foto, de realiteit van het Ruhrgebied zoals die niet eerder in beeld was gebracht, letterlijk een foto met  vele betekenislagen, grote fabrieken hoog optorenend: Werk. Daarvoor gewone arbeidershuizen: Wonen. Daarvoor ‘homo ludens’: spelende/voetballende mannen/kinderen: Leven en vrije tijd. En dan die hond, een extra betekenis? De wolf in de mens? De fotograaf/schrijver die alles ziet, het ontregelende toeval? Het dier/de natuur als sluitpost? 

Deze tentoonstelling is 2 uurtjes rijden wel waard.

 

PS. Over Jacob Geel: Het gesprek op de Drachenfels is een ‘Straatrumoer discussie avant la lettre‘. Houden wij ons bezig met het nu, of met de klassieken? Met wat schrijvers zouden moeten schrijver en hoe? Voor mij een bloedeloze discussie voor academici. Want met oogkleppen gevoerd.  Mijn antwoord erop was duidelijk. Ik heb deze klassieker terzijde gelegd om iets te weten te komen over de omgeving waar ik was: het Ruhrgebied.

PPS 2: Böll weer lezen? Is hij al een vergeten klassieker? Wel een Nobelprijswinnaar immers. Ansichten eines Clowns en Haus ohne Hüter waren prachtig, maar voelt Böll niet gedateerd aan nu?

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De schrijvende dode – Letras Brasileiras I

Op de dag dat het WK voetbal begon, ontdekte ik de Braziliaanse schrijver Machado de Assis. Ik kende zijn naam alleen vagelijk toen mij ineens zijn boek Posthume herinneringen van Brás Cubas* in de schoot werd geworpen. Ik begon meteen aan dit hoogstandje van cynisme.

Voor de tijd waarin het verscheen, de nadagen van de Romantiek, is Posthume herinneringen een merkwaardig boek. De overleden Brás Cubas reageert zelf in het voorwoord op de mandarijnen die zich hadden afgevraagd of dit nu een roman is of niet. Hij maait ze het gras voor de voeten weg door geen écht antwoord te geven maar te zeggen dat de kroniek van zijn herinneringen een roman kan zijn. In de rest van het boek laat hij ook geen gelegenheid lopen om de lezer bewust te maken van het feit dat hij een boek aan het lezen is, dat geschreven is ‘hier in de andere wereld’.

Brás Cubas’ memoires gaan grotendeels over zijn wederwaardigheden als minnaar van Virgília. Zij is in eerste instantie zijn beoogde echtgenote, maar trouwt met een man die haar een adellijke titel bezorgt. Virgília is een sterke vrouw die zo uit de pen van John Irving had kunnen vloeien. Zij is degene die het overspel op eigen initiatief aanzwengelt en in stand houdt tot op het sterfbed van Brás (beschreven in het eerste hoofdstuk). Nergens in de Posthume herinneringen ligt zulk opportunistisch gedrag langs de lat van goed en fout, wat in doorsnee negentiende-eeuwse romans wel het geval is.

Moralisme is niet aan Machado besteed. Alle figuren in de Posthume herinneringen zijn ongestraft egoïstisch, Virgília voorop en Brás Cubas zelf natuurlijk ook. Ter illustratie, die laatste vergelijkt het leven van de mens met een boek: ‘Laat Pascal maar zeggen dat de mens een denkend riet is. Nee; hij is een denkende drukfout, anders niet. Elke levensfase is een editie die de vorige verbetert, en die op zijn beurt verbeterd zal worden, tot aan de definitieve editie, die de uitgever cadeau geeft aan de wormen.’ We zijn er altijd op gericht onszelf te verbeteren en dan gaan we dood. De schrijvende dode herinnert zich dan ook voornamelijk de zelfzucht van degenen die hij tijdens zijn leven is tegengekomen en nu genadeloos, wat mij betreft met een zalig sadistische toon, kan beschrijven. Ze waren allemaal slecht op een kleinburgerlijke manier – hypocriet bij het verdelen van de erfenis, knieperig door een fooi achterwege te laten – maar over hun doen en laten gaat hij geen oordeel vellen.

Want wat doet een dode? Die vindt berusting in onverschilligheid. Brás Cubas’ voorwoord eindigt niet voor niets zo: ‘indien het je bevalt, goede lezer, ben ik voor mijn moeite beloond; bevalt het je niet, beloon ik je met een knip voor de neus, en gegroet.’ En ik denk dat hij het meent.

 

* Memórias póstumas de Brás Cubas werd vertaald door August Willemsen.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Via Utrecht naar Utrecht – wat ertoe doet leerde ik van poezen

‘Hé, lieve poes, wat is er aan de hand?’

‘Niks.’

‘Jawel, je bent boos, ik zie ’t aan je oren.’

‘Niet.’

‘Jawel. Wat is ’r?’

‘Nou, ik voel me gewoon een beetje op m’n staart getrapt. Eerlijk gezegd.’

‘Door wie?’

‘Door jou… Iedere week lees ik je blogjes op m’n i-Cat, best leuk, en nou zag ik vorige week opeens dat je Belinda in je stukje had gezet… met een foto d’r bij! Terwijl je mij nog NOOIT op je blogs hebt gezet en ik jou ALTIJD goeie verhalen vertel!’

‘Het was er gewoon nog – ’

‘Ik weet ALLES! Van alle poezen hier in de straat! Van de hele stad! Ik zou iedere dag wel tien blogs kunnen vullen met grapjes en avonturen!’

‘Oké, sorry… Mag jij mij voor m’n komende blogbeurt een verhaal vertellen. Zolang ’t maar geen nefaste roddelpraatjes zijn, want dan trap ik je net zo lief meteen compleet tot moes, Poes.’

‘… ’

‘Begin maar.’

‘Ja, JEETJE!… dat had je wel even van te voren mogen bedenken… nu overval je me als een gek… Ja, JEETJE! … Ik ben opeens SUPERZENUWACHTIG!’

‘Haal maar even rustig adem. Wil je een schoteltje melk?’

‘ECHT NIET!’

 

Poes Loes

Poes LoesJe kent Poes Loes wel hè? Die Poes die bij die balletlerares woont… Oké… dit verhaal gaat over haar… Komt ie… Er was eens een Poes en die heette Loes en die woonde bij mevrouw Garriga… gewoon hier in Utrecht… Nou, Poes Loes hing altijd een beetje in en om ’t huis van mevrouw Garriga… Maar omdat ’r in ’t centrum zoveel auto-inbraken werden gepleegd, besloot Loes iedere dag zolang mogelijk op ’t dak van de auto van haar bazin te blijven zitten… of bazin… van haar huisgenote… Nou, dat ging hartstikke goed… Loes lag de hele dag lekker op de Peugot en als ’r dan studenten langskwamen of vandalistische junks, dan zette ze haar rug op en begon enorm te blazen… GGGG, GGGG… Maakten die boefjes meteen dat ze wegkwamen, dat begrijp je… Voor jouw auto tien andere hoor… Maar: iedere poes soest weleens weg… vooral in ’t voorjaar… Dat gebeurde Loes ook… twee weken geleden… En terwijl Loes zo’n beetje op de Peugot lag te deinebollen, stonden twee Poolse autodieven ’t portier open te breken… Loes herinnerde zich later dat ze nog even had gedacht: hé, wat een vreemd geluid… maar in haar slaap dacht ze half en half dat ze gewoon binnen op haar rode kussentje lag en dat ze mevrouw Garriga hoorde die aan ’t aanrecht een blikje Tom Poes open stond te schroeven… Dat lawaai kwam natuurlijk door ’t geweld waarmee die Polen het portier van die Peugot open stonden te klussen… Op klaarlichte dag! En Loes gewoon doorpitten!… Die Polen kregen die ouwe bak van Garriga zo aan de praat en vervolgens zijn ze, vermoedelijk via Keulen en Praag, naar Priotsky gereden… En Loes maar doormeuren! Kun je nagaan! Die Polen reden met honderdvijftig kilometer per uur van Utrecht naar Priotsky… meer dan duizend kilometer snelweg… en al die tijd lag Loes in een derdegraads coma op ‘t dak!… Welterusten Loes! Moehahaha!… Achteraf realiseerde ze zich dat ze in haar slaap mest had geroken en koffiebranderijen en dennenbossen en dat ze had gedroomd dat ze keihard door de velden rende en de wind als ijswater door haar vacht spoelde… het was al helemaal donker toen ze wakker werd… De auto stond op een parkeerplaats achter een supermarkt… Papiertje onder de ruitenwisser: NA SPRZEDAZ (‘te koop’). Poes Loes sprong van ’t dak op de motorkap op de kinderhoofdjes en ging op zoek naar iets te eten… Dagen zwierf ze tussen de vakwerkhuisjes en kroegjes… ze maakte nieuwe vrienden onder de zwerfkatten op ’t marktplein… Via de kat van een buurtwinkeltje hoorde ze uiteindelijk dat ’r vanuit Priotsky ’n busje Poolse vrouwen zou vertrekken om in Nederland aardbeien te gaan plukken… Die Poolse poes heeft ’r toen de weg gewezen naar de parkeerplaats en daar is Loes gewoon in de bus gesprongen om zich onder de bank te verstoppen… Toen de bus in de buurt van Utrecht bij een pompstation stopte, is Loes naar buiten geglipt… ‘t laatste stukje heeft ze gelopen… Ze was nog geen week weggeweest en toch hingen d’r op alle lantarenpalen in de buurt posters met haar foto d’r op… GEZOCHT…  hahaha!… zij helemaal trots!… En mevrouw Garriga en Poes Loes? Die leefden nog lang en gelukkig. EINDE.

‘Wat ’n mooi verhaal hè?… Vind je ’t niet prachtig?… Wat een avontuur!… En wat een grappige humor! Hahaha! Gaaf hè? Vind je ’t niet ongelooflijk!’

‘Het is een –’

‘Meestal kletst Loes zwaar uit d’r nek, maar dit is allemaal gegarandeerd 100% echt gebeurd… Ze is al dagen terug en d’r vacht ruikt nog steeds naar dat Poolse uiendorp… heeft ze me zelf verteld…’

‘Ik vind ’t een heel leuk verhaal, Poes. Ik ga het ’t komend weekeinde intikken en dan zet ik ’t maandag op de blog.’

‘Wauwie, hahaha!’

‘Heeft mevrouw Garriga al een nieuwe auto?’

‘Ja, een Citroen. Maar die is zo nieuw dat Loes ’r niet op mag zitten, anders beschadigt ze de lak. Hé… ga je al weg? Waar ga je naartoe?’

‘Dat gaat je geen zak aan.’

‘Ah?’

‘Ik ga even ’n kopje koffie drinken bij Orloff. Croissant met jam, Volkskrant.’

‘Krijgt m’n blogje ook een soundtrack?’

Tirade – found footage.

Soundtrack: Everybody wants to be a catThe Aristocats.

Volgende week: Vergeven of vergelden? David Foster Wallace en de moraal. Een praktijkvoorbeeld.

Noot

De ondertitel van dit stukje is een knipoog naar de regel ‘Wat ertoe doet leerde ik van paarden’ uit Marjolijn van Heemstra’s jongste bundel MEER HOEF DAN VOET (2014, p.10). Twee gedichten uit die bundel verschenen eerder dit jaar in Tirade. Het liefdesgedicht Wat was dit al met al een overdreven zomer (MHDV, p.46) vind je, met andere regelafbrekingen, in Tirade 454 (p.64). Het gedicht Metafoor (Tirade 452; p. 97, Winternachtenspecial) is in de bundel het rechterpaneel van een tweeluik geworden (Pitaya, MHDV p.42); in de eerste strofe van het gedicht heeft Van Heemstra een paar kleine ingrepen gepleegd (veranderingen, verwijderingen) t.o.v. de tijdschriftversie.

Hoe het ook had kunnen zijn 3

We zijn in Duitsland, in een kleine stad met overal kersenbomen. De kersen zijn nog niet rijp. De straten zijn leeg. Waar is iedereen, vraag ik me steeds hardop af, zijn ze allemaal naar een feestje?

Mijn grote angst is dat iedereen naar een feestje gaat behalve ik, omdat ik niet weet van het bestaan van het feestje. Dat laatste is cruciaal. Als iemand me in het weekend belt en zegt: trek je mooie kleren aan, partytime, zeg ik dat ik net zo lekker lig.

I. denkt dat alle mensen in de kerk zitten. Om ons heen beieren van alle kanten klokken maar uit de kerken die we passeren komt geen mens. Soms rijdt er een auto voorbij, ontzettend snel, alsof in de bebouwde kom ook geen limiet bestaat. We zien gesloten winkels, een fontein waar algen uit druipen, dichte luiken, lege terrassen met stoelen die aan de tafels geklonken zijn, een bedrijf dat grafstenen verkoopt (leeg, donker, de stenen in de zon op het gras uitgestald, er staan vast namen op) en afwisselend miezert het of schijnt de zon zo hard dat kleren overbodig zijn. We staan midden op een groot grasveld waar we vorig jaar per ongeluk op een bijeenkomst van de Freiwillige Feuerwehr terechtkwamen – het bewijs dat hier ooit mensen liepen. Er zeurt een briesje door een leeg speeltoestel en op de midgetgolfbaan bij de Stadthalle liggen rotte bladeren.

‘Als we nu niet gaan eten val ik om,’ zegt I., die net vier uur gereden heeft op een zakje macadamia’s en een banaan.

In mijn achterhoofd vormt zich langzaam het beeld van een fenomenaal Duits feest, met vooral overal eten –  Bratwurst, Waffeln, Spärgel, Erdbeeren, weet ik veel, pizza, pasta, een stuk brood met een glas water. Mijn maag knort. Alle wegen gaan steil omhoog of bijna recht naar beneden. Ik vraag me af of je iets krijgt van onrijpe kersen, of groene graanhalmen, men heeft hier de velden als voortuin. We gaan zitten op een leeg terras. Quatsch, probeer ik. I. lacht niet. We horen voetstappen. Belletjes.

Hij heeft een rood jasje aan en een soort carnavalsmuts op zijn hoofd, hij is helemaal alleen en heeft een blik van vreugdevolle verwachting. De man loopt snel, huppelt haast, verdwijnt voor we van de verrassing bekomen zijn uit zicht. We sluipen over de klinkers om het geluid van belletjes terug te vinden, proberen vruchteloos alle kerkdeuren en roepen hallo met een Duits accent. We zijn hem kwijt. Ik denk aan het lege huis waar we logeren en aan dat de onzichtbare eigenaar een chocoladereepje voor ons achterliet. Het huis is helemaal boven aan de stad, een paar kilometer lopen, ik kan niet meer.

I. is neergezegen, vlakbij de algenfontein waar we steeds weer op uit komen. Ik schuif naast hem. Er strijkt een magere kat met een plakoog langs onze benen, hij spint, valt in slaap op mijn buik terwijl ik niet probeer te niezen. We kijken uit op bergen, velden, kerken, eindeloze blauwe lucht met wattenwolken. Laat maar zitten, dat feestje, we liggen net zo lekker.

 

______________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman.  

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

For no clear reason

Robert Creeley – For no clear reason

I dreamt last night
the fright was over, that
the dust came, and then water,
and women and men, together
again, and all was quiet
in the dim moon’s light.

A paean of such patience—
laughing, laughing at me,
and the days extend over
the earth’s great cover,
grass, trees, and flower-
ing season, for no clear reason.

Er als een berg tegenop zien… of promised corn and wine

‘Waar ga je heen?’
‘Naar de Drachenfels.’
‘De wat?’
‘De Drachenfels, kom op man, bekendste berg van Duitsland, een van de zeven van het zevengebergte.’
‘Hoe hoog is die hele berg dan wel?’
‘321 meter’
‘Whooa hahahoha dat is geen berg man, dat is een keutel!, ik ken honden die hoger schijten…’
‘Wacht maar tot je er op je knieën op naar boven moet, of met een complete bibliotheek op je rug. Want lezen en een rothekel hebben aan ereaders betekent: sjouwen en niet zeuren.’
‘Wanneer ga je?
‘Vrijdag, tot en met zondag, drie dagen lopen met J. en een rugzak, een paar boeken en een tent..’
‘Dus dat is voldoende aanleiding om een compleet blog aan te besteden, maak je verder nooit iets mee, dan? Get a life!
‘Nee, en sterker nog, ik ga er twee blogs aan besteden, 1 ervoor, en 1 erna. Verwachting en realiteit weet je wel.’
‘Hemel. Nou,  it better be good. Let’s get it over with, trouwens, waarom dan uitgerekend naar de Drachenfels?’

Ja waarom naar de Drachenfels. Omdat het een literair bergje is. Boeken mee dus.

1.) De Drachenfels figureert in Lord Byron, Childe Harold’s Pilgrimage:

The castled crag of Drachenfels
Frowns o’er the wide and winding Rhine.
Whose breast of waters broadly swells
Between the banks which bear the vine,
And hills all rich with blossomed trees,
And fields which promise corn and wine,
And scattered cities crowning these,
Whose far white walls along them shine,
Have strewed a scene, which I should see
With double joy wert thou with me!

2) In Heines sonnet  Die Nacht auf dem Drachenfels (tweede kwatrijn)

Wir tranken Deutschlands Wohl aus Rheinweinkrügen,
Wir sahn den Burggeist auf dem Turme lauern,
Viel dunkle Ritterschatten uns umschauern,
Viel Nebelfraun bei uns vorüberfliegen.

3) En Jacob Geel die in 1835 zijn Gesprek op den Drachenfels schreef, een soort traktaatje over de Romantiek dat elke student Nederlands niet las omdat het beresaai moet zijn.:

‘Wij waren op een terras gekomen, dat een weinig lager was, dan de kruin van den berg, en van waar alles zigtbaar was, wat ten noorden van den Drachenfels ligt. – Ach, Charinus, riep ik, waarom brengen wij nevelen en schemeringen in de kunst, zoo lang de wezenlijkheid zulke heldere beelden oplevert?’

Pfff, een tractaatje dat, evenals de berg

4.) mogelijk een bijrolletje speelt in een boek van een schrijver bij uitgeverij Van Oorschot.  Dus eigenlijk ga ik aan het werk.

Op basis van de bovengaande literatuur en algemene kennis van Duitsland  mag ik verwachten: wijn, Reinheitsgebotbier, uitzichten, lange gesprekken,  Nebelfraun, een toren, bloemen, planten, keurige Duitsers.  Nederlandse toeristen, een kalende vent van vijfenzestig die niet voldoende inschat dat iedereen op wikipedia kijkt en die mij in een bocht van de weg bij een afgraving gaat vertellen dat het een dood vulkaantje betreft en dat het gesteente trachiet heet en dat de Keulse dom ervan gebouwd is, waarna ik vanbinnen vermoeid van buiten opgetogen en bewonderend ‘oh ja? zeg en mijn weg vervolg.

Volgende week hoe het echt was. En of Jacob Geel echt het saaiste boekje ever heeft geschreven.      

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Mevrouw Windisch

Vannacht droomde ik dat ik een hoofdtransplantatie onderging. Ik kreeg een telefoontje en het moest meteen. Er was een donor gevonden, geen tijd te verspillen. Of ik zo snel mogelijk naar het ziekenhuis kon komen. In de operatiekamer stond een team artsen klaar, met een bak met een hoofd, en daaromheen een kring toeschouwers. Waarschijnlijk vanwege het belang voor de wetenschap, dacht ik eerst. Maar toen ik beter keek zag ik dat de kring mensen geen mensen waren maar koppen. Aan de muur hingen de overbodig geraakte hoofden van andere patiënten. Zwetend werd ik wakker, en ik moest denken aan de kopjes kruidenthee van mevrouw Windisch.

Een paar maanden terug viel ik met skiën en werd wakker in een CT-scan. Ik had geluk, vond de dokter, want van zo’n klap (al droeg ik een helm) kun je je nek of schedel wel breken, of een hersenbloeding krijgen. Maar ik had alleen een hersenschudding.

Het bleek nog lastig om daar blij om te zijn. In het berghotel in de dagen daarna kroop de tijd voorbij want de wereld bleek met een hersenschudding plotseling fel en lawaaiig. In mijn boeken dansten de letters over de bladzijden en mijn laptop bleek een te fel knipperend licht. Het schelle geluid van mijn bezorgde vrienden aan de telefoon was meer dan ik kon verdragen. Voor mijn ogen schoof de wereld soms uit elkaar in tweeën. Ik sliep veel die lange dagen of tuurde verveeld voor me uit.

Een krom oud vrouwtje verscheen aan mijn deur. Ze stelde zich voor als Frau Windisch, woonde beneden en had gehoord dat ik een verletzung had. Heel vervelend, zei ze, als de Kopf het niet doet.

Als ik nu terugdenk aan hoeveel moeite het kostte haar rustige bergduits te verstaan, duizelt het me weer. De wereld in slow motion, mijn Duits, toch niet bijzonder slecht, zat diep weggestopt tussen mijn gekneusde hersenen. Ik zei dat het inderdaad vervelend was. Kopfschmerzen, die had ik. Zimmliche kopfschmerzen.

Ik had geluk, zei het mevrouwtje. Want ze was een hexe.

En ik vroeg me af of dat hetzelfde betekende als in het Nederlands.

Ze had een kräutertuintje in de zomer, verduidelijkte ze.

En daarna stond elke paar uur een dampende kop thee voor mijn deur, lichtgeel van kleur, met drijvende bergkruiden. Met een briefje erbij dat het melisse was of juist Eisenkraut.

Ik dwaalde wat door het hotel, hoorde iemand schuifelen onderaan een trap waar bij stond: privat. Ze schrok toen ik haar naam zei en haar dankte voor de thee.

Ze had me niet verwacht, zei ze verontschuldigend. Of ik het misschien leuk vond om haar dieren te zien? En ik volgde haar naar beneden.

Daar stond ik opeens met mijn hoofd vol watten in een hal vol hoofden, koppen eigenlijk. Haast eindeloos veel dode koppen staarden me aan met hun knikkers als ogen, vanaf hun sierlijke handgesneden planken aan de muur. Zwijntjes, berggeiten, herten, en gemzen met verschillende maten geweien. Daaraan kun je zien hoe oud ze zijn, zei mevrouw Windisch. En of het een mannetje is of een vrouwtje.

Haar zoon was jäger, zei Frau Windisch. En hij schiet altijd in een keer raak. We eten ze op en de kop gaat aan de muur. Van het leer maken we hosen en niets wordt verspild.

Of ik de viltafel wilde zien in de schuur.

Ik bedankte haar vriendelijk terwijl ik me afvroeg of die misselijke duizeligheid van de hersenschudding kwam of dat ik nooit die kruidenthee had moeten drinken. Wie neemt er iets aan van iemand die zichzelf heks noemt? Ze pakken je altijd op je zwakste moment.

Ik wilde terug naar mijn kamer maar mevrouw Windisch greep mijn arm. Ze wees me op sierlijke vogels, hun kleurige staarten vier omhoog gestoken, hun klauwen stevig aan een sokkel genageld.

Dit is een Auerhahn, zei ze en wees op een zwartgroene pauw. Zijn kop keek scheef omhoog, alsof hij een jager aan hoorde komen. De Auerhahn was bijna uitgestorven zei mevrouw Windisch, maar haar zoon had er toch eentje voor haar weten te vinden.

En ik piepte of het een toilette gab en gaf over op een wc vol gedroogde bloemen en kleine schedels met geweien. Daarna schoot ik naar boven, mijn bed in en heb haar of haar kruidentheetjes niet meer gezien.

‘MIJN INTELLECTUELE VRIENDEN ZIJ ZIJN WATJES’*

‘Ja! Ho! Stop! Als je d’r langs wilt, moet je eerst vijf brokjes betalen! Nee hoor, grapje, hahaha! Loop maar gewoon om me heen… Maar wat ik me afvroeg… doet Tirade ook verzoekstukken? Ja? Fijn. Ik vind die maandagstukjes de laatste tijd namelijk een beetje… soft… een beetje… hoe zal ik ’t zeggen?… een beetje POEZELIG… moehahaha! Maar serieus: mag ’t vandaag een beetje ongepolijst?… een beetje ruw? Een beetje streetwise? De wereld is groter dan bibliotheken, musea en concertzalen hè? Dat vind jij ook? Goed zo. Zet ’m op, knul!’

In Marguerite Duras’ De minnaar kijkt een volwassen Française terug op de relatie die zij als vijftienjarig schoolmeisje had met een ruim tien jaar oudere Chinese man, in Vietnam. Het meisje stamt uit een kil, hard gezin, ‘Een gezin van steen’. De vader van het meisje is overleden. Haar Franse moeder en Franse broers discrimineren haar Chinese minnaar.

Over de gezamenlijke diners in Chinese restaurants in Saigon vertelt de protagoniste:

‘Die avonden verlopen alle op dezelfde wijze. Mijn broers schrokken en richten nimmer het woord tot hem. Ze kijken ook niet naar hem. (…) De twee eerste keren waagt hij het erop, hij probeert het verhaal te vertellen van zijn belevenissen in Parijs, maar tevergeefs. Het is alsof hij niet had gepraat, alsof niemand iets had gehoord. Zijn poging verzandt in de stilte. (…) Mijn broers zullen nooit het woord tot hem richten. Het is alsof hij onzichtbaar voor ze was, alsof hij niet dicht genoeg was om door hen te worden opgemerkt, gezien, gehoord. Dat omdat ik hem om mijn vinger wind, omdat ervan wordt uitgegaan dat ik niet van hem houd,  dat ik met hem omga om het geld, dat ik niet van hem kan houden, dat dat onmogelijk is, dat hij alles van me zou kunnen verdragen zonder dat zijn liefde ooit uitgeput raakte. Dat omdat hij een Chinees is, omdat hij geen blanke is.’*

De lijdzaamheid waarmee de Chinese minnaar het zwijgen van zijn disgenoten ondergaat, maakt de vernedering nog pijnlijker.

Wat een verademing, daarentegen, is de manier waarop de verteller van Yahya Hassans gedicht Verhuizing reageert als hij zich verneukt voelt:

IK VERNIELDE DE HELE HUT MET EEN GROTE KOEKENPAN

EERST ALLE RAMEN

DAARNA KAMERPLANTEN POTTEN BORDEN GLAZEN

IK TRAPTE DE DEUREN IN EN GOOIDE DE KAST OM

TROK DE LADEN ERUIT EN BRAK DE KASTDEUREN AF

DE GROEPSLEIDERS HIELD IK OP AFSTAND

MET MIJN ZAKMES

Hahaha, zo doe je dat!

Het debuut van Hassan (1995), Deense zoon van Palestijnse vluchtelingen, leest als een autobiografie in vrije verzen. Aan het binnenwerk/de opmaak te zien is het boek bedoeld als poëzie, maar de gedichten lezen net zo weerstandloos als een bundel goedgeschreven, kort proza.

Hassans boek verhaalt over een criminele jeugd in een Deense prachtwijk en op internaten en is doorregen met moslimkritiek en herinneringen aan Libanon. De gedichten zijn rauw, kwaad en hilarisch – dankzij alle achtervolgingen, inbraken en vechtpartijen kunnen ze concurreren met actiefilms, televisiejournaals en de misdaadpagina’s uit Panorama en De Telegraaf.

Criminelen en kunstenaars stellen hun eigen wetten:

 

BESTE MAATJES

 

VANDAAG ZAL IK

DE GORDIJNEN NIET OPENDOEN

IK ZAL ONTBIJTEN EN DOUCHEN

EEN KOP KOFFIE DRINKEN EN GENOEGEN NEMEN MET EEN SIGARET

IK ZAL EEN GEDICHT SCHRIJVEN EN DE KRANT LEZEN

EN NA LANG AARZELEN

EEN BOEK UIT MIJN VERZAMELING KIEZEN

MAAR ÉÉN TELEFOONTJE VAN EEN NEEF

EN IK SNEL DE DEUR AL UIT

MET HANDSCHOENEN IN MIJN ZAK EN GEREEDSCHAP IN MIJN TAS

 

Leve het welzijnswerk en de goede bedoelingen. Maar van agressie gaat soms ook iets geruststellends uit. De criminelen van vandaag zijn de ondernemers en wetenschappers van de toekomst.

Tiradestreetwise.

Soundtrack:  Head cornerstone, Bob Marley.

Volgende week:  ‘Wat een raar geluid…’

Noten

*Marguerite Duras, De minnaar (1985 [1984]), vertaald door Marianne Kaas.

*Yahya Hassan, Gedichten (2014 [2013]), vertaald door Lammie Post-Oostenbrink.

 *De titel van dit stukje is een citaat uit Yahya Hassans gedicht MEGADICHT (Gedichten, p.160).

Hoe het ook had kunnen zijn 2

Elke keer als ik naar buiten moet gaat het regenen, bij ver fietsen harder dan bij een klein stukje lopen. Onderweg naar de pont regent het zo hard dat het haast onmogelijk is om nog iets te zien en na twee minuten fietsen ben ik zo doorweekt (mijn haar mijn trui mijn sokken zelfs mijn onderbroek) dat het niks meer uitmaakt – het had net zo goed droog kunnen zijn. Met mijn ogen halfgesloten ga ik langzaam voort, hoor ik hoe het op de bladeren regent, hoe het water in sloten kletst. Het is groen, in Amsterdam Noord, en dat is lekker. De geur van bos. Wanneer het nog harder gaat regenen, zo hard dat het zeer doet, schuil ik onder een brug. Tegenover me staat een vrouw die zo op mijn oma lijkt dat ik haast met mijn armen wijd op haar af ren maar ik bedenk me; oma is dood, al jaren. Ik ruik geen bos meer maar de mossige geur van natte kelder die in haar huis hing en een parfum dat niet meer gemaakt wordt, ik wil dat die vrouw iets zegt om te horen of ze hetzelfde klinkt.

Op de pont draagt iedereen een regenpak behalve ik. De meeste mensen bezitten het vermogen bij iedere wisseling van weersomstandigheid opeens passende kledij te dragen; die zie je nooit met vijfentwintig graden een jas dragen en die kunnen regenlaarzen uit hun broekspijpen schudden als ze een plasje zien. Op het dek (het is droog want ik sta overdekt) staat een heimelijke zeeman – van het slag dat je alleen op de pont vindt – met geknepen ogen over het IJ uit te staren, hij rookt een sjekkie. Sprekend een oude leraar van me. Zo sprekend dat ik zwaai en halverwege de zwaai besluit op mijn hoofd te krabben zodat de zeeman het niet ziet, ik weet al wat er aan de hand is, het is een iedereen-lijkt-op-iemand-dag. Naast me niest een goede vriendin die waarschijnlijk mijn goede vriendin niet is. Gezondheid, zeg ik voor de zekerheid en ze kijkt om zich heen om te zien waar die wens vandaan kwam. Ik kijk naar mijn natte gympen.

Bijna ligt mijn vriend onder mijn fiets, hij vloekt in het Frans, ik schamp een neef die zijn baard heeft afgeschoren, een vriend uit Haarlem staat met een hond aan de lijn in de stromende regen te wachten bij een stoplicht. Ik stop bij een zebra om mijn ex te laten oversteken, ze loopt hand in hand met een man en kijkt daar erg gelukkig bij.

Op het Leidseplein dat glimt van water lopen studiegenoten, vrienden, vergeten kennissen, mijn vader met zijn haar tegen zijn voorhoofd geplakt en uiteraard, net als ik, zonder regenjas.

‘Hee,’ roep ik.

‘Verrek,’ antwoordt hij en hij heeft een tongval die ik niet van ‘m ken, de ‘r’ zit achter in zijn keel, ‘Els!’

Ik zeg dat ik Els niet ben en mijn vader die mijn vader niet is haalt zijn schouders op, dan niet, hij sjokt verder door de regen. Met de fiets aan de hand doe ik hetzelfde, de andere kant op.

 

______________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman. 

 

                 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Gastblog: Waarom het verhaal niet mag stoppen

Gnothi seauton, stond er geschreven boven de ingang tot Apollo’s tempel in het oude Griekenland. Ken uzelf. Zodat de pelgrim die na een lange voetreis aankwam bij het orakel een moment bij zichzelf te rade moest gaan: wie ben ik dan? Wat maakt mij uniek? Wat onderscheidt mij van de anderen? En iedere keer dat Apollo’s Pythia uit de bedwelmende aarddampen in hexameter haar antwoorden zong leek het haast alsof de letters dieper in de stenen van de tempel werden gekrast: gnothi seauton.

Lang, lang geleden was er eens een dier, of een mens – we weten het niet precies – en dat dier vertelde verhalen, maar hoorde zelf niet wat het zei. Het had geen zelfbewustzijn en vertelde daarom verhalen aan andere dieren die ook geen zelfbewustzijn hadden. Net zo stelde het vragen. En als het wat vroeg, dan kreeg het van een ander dier antwoord. Deze dieren, die onze verre voorouders zijn, vertelden en vroegen maar wat raak en niemand wist waarom. Ze stelden zich die vraag ook niet. Tot op een dag het dier waar wij het over hebben afgezonderd raakte en er niemand was om te antwoorden toen het een vraag stelde. Wat het vroeg weten we niet, maar wel weten we dat toen het zijn vraag stelde er een diepe stilte viel. En in die stilte hoorde het dier zijn eigen vraag weergalmen. Ten einde raad gaf het dier zichzelf antwoord. Het had de vraag immers ook gehoord, en zo werd het zelfbewustzijn geboren. Tenminste dat zegt de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett.

Daarin is te herkennen wat Sartre zei: L’existence précède l’essence. Je kan jezelf niet ontdekken, je moet jezelf uitvinden! Maar anders dan Sartre dacht, doen we dat niet alleen door te handelen maar vooral door te praten, te schrijven, te denken. Kortom we vertellen verhalen over onszelf en scheppen zo ons eigen wezen.

Vreemd genoeg steken we die verhalen vaak in een pels. We vertellen over dieren waar we het eigenlijk over mensen hebben. Dat is een merkwaardig gegeven, zeker als je nagaat dat we net hebben beweerd dat het verhaal ons juist boven het dierlijke uit heeft getild. Waarom vertellen we dan over onszelf in de vorm van dieren?

Animal Farm van Orwell gaat bijvoorbeeld niet over een boerderij met pratende dieren. Die dieren staan symbool voor mensen, voor de maatschappij. All animals are equal, but some animals are more equal than others. Zoiets zou een varken niet zeggen, dus weet je dat het varken hier een mens is.

De vos en de kraai, een fabel die we kennen van De La Fontaine, maar die veel eerder al door Aesopus werd verteld, is daar ook een sprekend voorbeeld van. De vos weet doormiddel van sluwe vleierij het stuk kaas te ontfutselen. Dat gaat ook over mensen.

Neem nu echter Kafka’s Die Verwandlung, dat gaat over een mens die juist een dier wordt, in tegenstelling tot het dier dat mens werd. Dat is de antithese van onze ontstaansgeschiedenis. Een schaduwbeeld ervan. De transformatie gaat echter niet van mens naar aap, maar naar een stuk ongedierte, zeg een kever. Gregor, een heel gewone man, wordt nadat hij op een dag wakker wordt als kever, door zijn familie opgesloten in zijn kamer. Hij is gedoemd zijn dagen verstopt voor de buitenwereld te slijten, luisterend naar zijn eigen interne monoloog. Wat hij zichzelf vertelt, is het laatste bewijs dat het hier in werkelijkheid om een mens gaat en niet om een gewone kever. Gregor praat tegen zichzelf, hij narreert zijn eigen bestaan, bevraagt het en geeft zelf antwoord. Wie ben ik? Ik ben een mens. Wie ben ik? vraagt hij zich steeds weer af, maar langzaam wordt hij steeds meer een dier en geeft hij geen antwoord meer. Wie ben ik?

Ludwig Wittgenstein is er beroemd om dat hij heeft beweerd dat je niet over een privétaal kunt beschikken. Je kan niet louter met jezelf praten. Taal is immers een spel dat je samen speelt. Niet in je eentje. Als je wil blijven praten, moet je, aldus Wittgenstein, tegen anderen praten, omdat betekenis in het gebruik van de taal ligt en niet in je hoofd zit. Gregors interne monoloog, afgesneden van communicatie met anderen is dus per definitie tanende. En als we Dennett moeten geloven kan je zonder taligheid juist weer niet zelfbewust zijn. Verlies je je verhaal, dan verander je terug in een dier.

Wittgenstein beweerde dan ook dat privétaal zoiets is als wanneer iedereen een kever in een eigen doosje heeft, maar weigert het doosje te openen om de kever te laten zien. Kevers in doosjes zijn betekenisloos, omdat je ze niet met elkaar kan delen. Voor hetzelfde geld zit er helemaal geen kever in! lijkt hij te zeggen. Niemand zou het weten.

Gregor werd ook in zo’n doosje gestopt. Maar zijn doos was een kamer en in zijn kamer werd hij een dier omdat niemand meer luisterde naar wat hij wilde vertellen, tot tenslotte hijzelf ook niet meer luisterde.

Een ander dier dat veel tegen zichzelf praat, is Winnie-de-Poeh. Op een dag als hij bij Iejoor langs gaat vindt hij deze in een abominabele toestand. Iejoor is zijn staart kwijt. Poeh, goede vriend die hij is, belooft de staart terug te zullen vinden. Zijn zoektocht voert hem naar de meest wijze persoon die hij kent, Uil. Die laatste functioneert als orakel, vergelijkbaar met dat andere orakel in Delphi. Poeh treuzelt begrijpelijkerwijs een moment aan de deur als hij ziet dat er twee borden met grote letters bij de ingang hangen: Op het ene staat bellen als een antwoord nodig is en op het andere staat kloppen als een antwoord niet nodig is. Poeh, die lang heeft moeten lopen om de wijze raad van Uil in te winnen, klopt en belt tegelijk, want hij is een dier, maar ook een beetje een mens die een antwoord nodig heeft.

 

—–

Mathijs Gomperts (1988) studeerde cum laude af in de wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn scriptie had als zwaartepunt literaire fictie in relatie tot de filosofie. Hij doceerde aan het voortgezet onderwijs en werkte enkele jaren als programmamaker bij literair podium Perdu. Tijdens zijn studententijd was hij werkzaam als hoofdredacteur voor filosofieblad Cimedart en later vervulde hij diezelfde functie voor Post Perdu. Tegenwoordig werkt hij bij uitgeverij Van Oorschot.

Heden en verleden in 399 woorden

In The Sea van John Banville omspant de schrijver het karkas van de tijd met een meanderend verhaal over kunsthistoricus Max Morden. Hij heeft –als wij allen –  een heden, een recenter en een dieper gelegen verleden. ‘The past beats inside me like a second heart.’

Aan de volgende zin bleef ik hangen:

‘Even from inside  the car we could hear the palms on the lawn in front dreamily clacking their dry fronds, a sound that on purple summer nights long ago had seemed to promise all of Araby. Now under the bronzen sunlight of the October afternoon — the shadows were lengthening already — everything had a quaintly faded look, as if it were all a series of pictures from old postcards. Myler’s pub-post-office-grocery had swelled into a gaudy superstore with a paved parking area in front.’

Dat zou je misschien zo kunnen vertalen:

‘Zelfs vanuit de auto konden we de palmen op het grasveld voor, dromerig hun droge bladeren tegen elkaar horen tikken, een geluid dat op lang vergleden purperen zomeravonden heel Arabië leek te beloven. Nu onder het bronzen zonlicht van de oktobernamiddag – de schaduwen lengden al – had alles een antiek vervaagd patina, als op een serie foto’s op oude ansichtkaarten. Myler’s café-postkantoor-kruidenier was opgezwollen tot een opzichtige supermarkt met een bestrate parkeerplaats aan de voorkant.’

Wat doet de schrijver hier?  Een binnenwereld (de auto) van waaruit  de hoofdpersoon kijkt naar de buitenwereld: een kuststrook waar hij veel verleden heeft liggen. Hij herinnert zich dat hij daar de palmen altijd al hoorde tikken, zoals ook nu. Hiermee hecht de schrijver heden en verleden aan elkaar. En hij gaat verder, dat geluid deed hem toen dromen van Arabië. (de keuze van het woord is al ‘hipstamatic’) In welke droom hij dan nu in de auto ook weer even verwijlt. Vervolgens gaat hij weer terug naar het heden, ‘nu onder…’ dat hij onmiddellijk vintage inkleurt, laag oktoberlicht en een directe verwijzing: het lijkt als op oude foto’s.  Wederom verbindt hij nu en toen aan elkaar in één zin. En dan weer terug naar de alledaagse gezwollenheid van een supermarkt. Een knap stuk werk.

220px-Thomas_Robert_Malthus
Thomas Robert Malthus 1766-1834 had een moeilijk te overschatten inzicht dat vreemd genoeg taboe is

Nu wilde ik naadloos overstappen op Malthus, en dat alles groter is geworden en verandert omdat er zoveel mensen zijn en dat Malthus dat al zag. Een moeilijk te overschatten inzicht dat vreemd genoeg een aspect van taboe heeft. Maar de woorden zijn op.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

AM over erotisch schrijven

Vorige week volgde ik de workshop Erotisch Schrijven bij Jamal Ouariachi en de Vlaamse seksuologe Kaat Bollen. In een roodverlichte zaal leerden Jamal en Kaat ons wat erotiek is en hoe zij wordt omschreven. Er komen veel problemen kijken bij het schrijven van seksscènes, zo blijkt. Volgens Jamal bestaat er een extra groot risico op schending van show, don’t tell. Zinnen als ‘god wat is dit lekker’ zou je misschien tijdens seks kunnen denken, maar zijn in geschreven vorm weinig overtuigend. Kaat raadde ons aan seks te schrijven vanuit de beleving; dat is wel zo plezant, zowel voor u als uw lezer. Jamal adviseerde om onze favoriete seksscènes voor de geest te halen.

De tijd dat seks (in boeken) nog spectaculair was, is natuurlijk lang en breed voorbij. Van Deyssels eerste masturbatiescène uit de Nederlandse literatuur werd gecensureerd maar is in latere drukken weer toegevoegd. Je leest er gemakkelijk overheen want wat ís hij kort en weinig expliciet (ze greep naar haar geslachtsdeel). Ook de daarop volgende fase van promiscue strapatsen (bijvoorbeeld Jan Cremer’s ik), heeft generaties vermaakt maar is intussen wat ouderwets. Tegenwoordig maakt seks een vanzelfsprekend maar meestal niet-centraal deel uit van literatuur. Seks hoort erbij, kan liefdevol zijn of leeg. Kan even opwindend zijn als teleurstellend. Wat een nuance, is dat nou volwassen?

Wat mij uit seksscènes vaak toch het meeste bijblijft zijn de eigenaardigheden. Zo herinner ik me uit De ontdekking van de hemel de happende baarmoedermond in de vagina van de moeder van Ada. Ook herinner ik me uit De man zonder ziekte dat een vrouw haar man ‘slakje’ noemt omdat zijn penis daar toch het meest van weg heeft als die lichtbruin en vochtig tegen zijn been zit geplakt. De meest indrukwekkende omschrijving die ik me kan herinneren van een mannelijk lid komt uit Freedom van Franzen (en is gek genoeg in de Nederlandse vertaling verloren gegaan): ‘He is so big, it’s like being rolled over by a neutron star. It’s like being erazed with a giant erasor.’

Op de workshop Erotisch Schrijven moesten we natuurlijk ook zelf aan de slag: schrijf een seksscène, of uw diepste fantasie. En ik hing aarzelend met mijn pen boven mijn opschrijfboekje. Kom op, AM, sprak ik mezelf toe, schrijf iets over kletsnatte vagina’s en keiharde lullen, toe dan. Om mij heen waren medecursisten driftig aan het pennen. Soms moest Jamal wel vier keer herhalen dat de pennen neer moesten als het weer tijd was om iets uit te leggen. Dan verschenen op een scherm woordwolkjes met synoniemen van vagina en penis. Of we leerden van Kaat over geilheidstadia.

Of we onze scene wilden voorlezen. Alleen als je durft, zei Jamal, waarna niemand natuurlijk nog kon weigeren. De enige man in de groep droeg zijn grootste verlangen voor: in drie minuten klaarkomen, wat helaas nooit kon aangezien hij altijd rekening diende te houden met de verlangens van de vrouw. De enige seniore van de groep las voor hoe ze, na een ingewikkeld manoeuvre van een jongeman, plotseling ondersteboven hing tegen zijn halfgezwollen jongeheer. Het was niet in haar opgekomen dat zij werd geacht daar iets mee te doen en dus bekeek ze zijn geslacht rustig terwijl hij driftig tussen haar benen likte.

Ook ik moest eraan geloven. En ik las gegeneerd de hitsigheden voor die ik had neergepend over een van mijn licht gedeprimeerde exen (ja dat waren er meerderen en ja daar schrijf ik nog eens een boek over). Ik las voor hoe zijn slappe lul mistroostig hing tegen zijn ballen, die van de warmte wat naar beneden waren gezakt. Hij wilde mijn oom Salomon zien, zei hij vaak, en de zaal lachte, al doelde ik natuurlijk op het schilderij van mijn bet-bet-bet-achter-oudoom dat in mijn slaapkamer hangt.

Een andere cursist zei kribbig dat ze waarschijnlijk als enige zo naïef was geweest om te beginnen bij een ontmoeting en niet meteen tot de daad over was gegaan. Kennelijk kun je je ook schamen om niet over seks te schrijven.

Zwemmen in de sneeuw

‘Een virus ofzo, weet ik veel… In ieder geval: ik blééf maar schijten… Ik zal je de details besparen, maar laten we het erop houden dat je met de opbrengst van een halve dag alle muren van alle woningen van een hele Vinexwijk bruin had kunnen schilderen – moet je wel die strontlucht kunnen harden en ’r geen bezwaar tegen hebben dat ’r draadjes halverteerde voedselresten aan de muren blijven kleven… Maar zoals gezegd: ik bespaar je de details.’

‘Gelukkig, anders had ’t best een vies verhaal kunnen worden!’

‘Maar dat is dus wat armoede met je doet… ik kon me geen goed voedsel veroorloven, ik ging niet naar de kapper… Als ik in die tijd een lekke band had, kon ik ’t me niet eens veroorloven om ’m naar de fietsenmaker te brengen.’

‘Nou, de meeste mensen plakken hun band gewoon zelf hoor.’

‘Ja, maar misschien is ’t je weleens opgevallen dat de meeste mensen hun handen gewoon aan hun armen hebben zitten, terwijl bij mij m’n linkerhand op m’n voorhoofd zit en m’n rechthand pal boven m’n stuitje en dat – ’

‘O, God, dat had ik nog helemaal niet gezien… Jezus, wat gênant. Sorry, echt, ik – ’

‘Ja, sorry, sorry… aan dat soort achterafgezeik heb ik dus niks… als je een volgende keer nou eerst even de moeite neemt om je gesprekspartner fatsoenlijk anatomisch te inventariseren voordat je met je wijsneuzige commentaar op de proppen komt, dan zou dat een heleboel onnodige krenkingen voorkomen.’

‘Het was voor mij een – ’

‘Ja, dat zal best… maar nu is ’t te laat hè? Nu heb je ’t er al uitgeflapt… in één klap de sfeer verpest… Jij voelt je schuldig, ik voel me schuldig omdat ik de oorzaak ben van jouw schuldgevoel en de lezer voelt zich zo opgelaten als een darmpatiënt met een bruine bonenverslaving vanwege de ongemakkelijke – ’

‘Jongens, godverdomme… ik heb jullie gevraagd om een vrolijke curtain raiser, niet om… Wat stinkt ’t hier trouwens… jullie zijn toch geen rare sigaretjes aan ’t roken?’

‘We gaan al…’

‘Goed zo, opgesodemieterd… Tyn? De zwijnen zitten klaar, jongen… rol ze de zaal maar in, die parels van je…’

 

Gewassen in ijswater

In twintig minuten fietst Laura van kantoor naar Groenekan. Ze volgt de bocht om het Fort, rijdt een smal zandpad op en parkeert haar sportfiets in de rekken achter de kleedruimtes. Even later groet ze de badmeester en loopt in bikini richting houten steiger.

Milan is er nog niet.

Laura neemt het donkere water in zich op. Voelt met één voet. Het water is zo koud als een winterbui. Ze gaat op de middelste trede van de badtrap staan en laat zich traag in het water zakken. Ze is de enige zwemmer. Aan de overkant: riet, gras, eikenbomen.

Tevreden begint ze haar banen te trekken. Not elegant, not especially fast, but consistent and determined. Bij iedere beweging voelt ze het vlees tegen haar botten duwen. Haar ouders, allebei huisarts, hebben haar het zwemmen ooit opgelegd nadat ze was geopereerd aan een hernia. Ze zat toen nog op de middelbare school.

Zon en wolken wisselen elkaar af.

Buiten het zwembadterrein staat een reusachtige populier. De boom laat wit pluis los dat over de Fortgracht zweeft, op het water neerdaalt. Het is net of ze in een sneeuwstorm zwemt. De vlokken blijven op het water liggen. IJsschotsen. Een sneeuwdek. De lage bewolking dotten diepgevroren watten. Laura’s vingers, handen en armen tintelen van de kou. Het populierenpluis sneeuwt op haar haar en op haar gezicht.

Met Hemelvaart heeft ze gewerkt. Vandaag is gewoon een werkdag. En in het weekeinde zal ze ook wel werken. Ze is gespecialiseerd in merkenrecht. Op familiefeesten noemen haar linkse neven en nichten haar een huurling. Dat is ze ook. Maar wel een huurling die zich in haar vrije tijd laat leiden door Kants categorische imperatief.

Zon, wolken. Zon, wolken.

Steeds als ze in oostelijke richting zwemt, kijkt Laura of ze Milans Audi tussen de weilanden ziet naderen. Als hij er na het douchen nog niet is, dan gaat ze terug naar kantoor, voor de borrel.

Bij de keerbalk rust ze. Een reiger probeert in een eikenboom neer te strijken. Ballet op stelten. Vorig jaar scheerden hier soms ijsvogels over het water. Haar spieren willen maar niet warm worden. Het lijkt eerder of haar lijf almaar kouder en harder wordt. Ze denkt aan de tekst die altijd op de zakjes veldsla van de supermarkt staat. Gewassen in ijswater.

Ze zwemt verder. Haar kaken zijn zo stijf dat ze bij kramp niet eens om hulp zou kunnen roepen. Ze kijkt naar de wal. De badmeester (wit haar, witte outfit) steekt zijn hand op. Het lukt haar terug te zwaaien. Als ze echt niet meer kan zal hij haar redden.

 —-

Tirade – kweekvijver.

SoundtrackKyteman, Sorry.

Volgende week: Yahya Hassan, Marguerite Duras. En meer.

Noot

Not elegant, not especially fast, but consistent and determined,’ is een citaat uit Zadie Smith’s zwem- ,badminton-, en immigratienovelle The Embassy of Cambodia (2013;p.60).

 

 

 

Foto boven: juli 2011. De duiktoren is tegenwoordig donkergroen.

Hoe het ook had kunnen zijn 1

Om half twee ‘s nachts bast de muziek van de buurman nog altijd door onze vloer naar boven. Strijkers, piano. I. herkent iets klassieks, ik denk alleen maar: rot op met je piano’s. Zo nu en dan stopt de muziek en gebruiken wij de luttele seconden die de buurman nodig heeft om een nieuw stuk te kiezen om in slaap te vallen, snel te vallen, spartelend neer te komen bij nieuw geluid. We trekken kleren aan. Geen ondergoed, blote voeten in schoenen.

Gonzend van wanhoop, woede en halfslaap staan we voor zijn deur die open gaat, precies dezelfde deur als wij maar dan met een ander nummer, in een galerij die net zo ruikt als de onze. Achter de buurman in zijn deuropening ligt zijn huis, stil nu, even wit als bij ons. Hoe lang zou het duren voor de geur van nieuwbouw uit de muren is? De woningen zijn klinisch en er kunnen geen schilderijen, verfmuren of gezellige kringloopmeubels tegenop, als een gebotoxte kop steekt de flat uit een zielloos trottoir omhoog. Trots, dat wel, en sterk en waterdicht.

‘Ik wil me verontschuldigen,’ zegt de buurman gedecideerder dan hij eruit ziet in zijn vaalwitte shirt en z’n ouwe broek, ‘maar ik doe het niet. Kom binnen. Bier, koffie, thee, sinas.’

We zitten op zijn bank (een bank ouder dan het huis, je moet je eigen geschiedenis meenemen, die van hem stinkt en is scheefgezakt, er heeft een hond op gelegen die we nergens zien) als hij vertelt dat hij onlangs heeft besloten precies te doen waar hij zin in heeft. Hij buigt naar voren, zijn zware buik valt tussen zijn benen en raakt de zitting van zijn leunstoel: we moeten niet denken dat hij achterlijk is, maar we moeten er even doorheen met z’n allen.

Hij pakt de sinas ook al vroegen we er niet om, we krijgen een plastic bekertje omdat hij geen tijd meer heeft om de afwas te doen.

‘Ik laat mijn scooter lopen op de pont. Ik dring voor. Ik eet alleen nog maar biefstuk. Ik zeg tegen vrouwen die ik mooi vind dat ik ze mooi vind. Ik ga elke dag naar de bioscoop. Als iemand me niet zint krijgt ‘ie een klap voor z’n kanis.’ (de buurman gaat rechtop zitten en kijkt naar I., die naar een glazen kast vol familiefoto’s staart – vrouwen met kapsels, mannen met dezelfde buik als de buurman).

‘Daar moeten we even doorheen met z’n allen,’ herhaalt hij zichzelf.

Hij wil dat we vragen waarom, dat zie ik, want hij heeft zijn antwoord al achter in zijn keel liggen, zijn mond blijft een beetje open staan. Hij ruikt ongezond. Op zijn eettafel, oud en gebarsten en vol met boeken die ik herken, liggen tasjes en dozen van de apotheek.

Waarom, vraag ik.

We wachten. We slapen met doppen in onze oren. Hij doet niet meer open als we aanbellen. Zijn muziekkeuze verandert niet, we kunnen het verloop van zijn verval er niet uit opmaken. De stervende zak, noem ik hem, en twijfel aan zijn sterfelijkheid. Op een dag is zijn deur een andere kleur dan die van ons, de verf ruikt scherp en is slordig aangebracht. Op een nacht gaat zijn muziek niet meer uit. We blijven wakker en zien de zon opkomen en de buurman doet niet open en de politie moet zijn deur intrappen, feloranje splinters op de gangen, in de lift, in de hal waar iedereen plichtsgetrouw z’n voeten veegt aan rubberen krullen. We zijn er doorheen, denk ik. Van buiten zie ik onze flat. Hij heeft een rimpel op z’n smoel.

 

______________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman. 

 

                 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).