Hoe het was

(Omdat je sommige dingen niet kunt verzinnen. Of wel, en dat je erdoor ingehaald wordt.) 

I. en ik zitten in de Duitse stad in de kroeg waar iedereen zit. Dat wil zeggen: twaalf van de zesduizend inwoners. Iedereen kent elkaar en achter de bar staan twee meisjes van een jaar of twintig waar iedereen naar luistert. Tegenover ons, onder een scherm met Uruguay – Costa Rica, zitten twee kerels in carnavalskledij. Stomdronken, de één iets erger dan de ander, ze krijgen ruzie in slowmotion. Hun decoraties rinkelen op hun borst (medailles, emaille zwarte katten). Hun steken met de belletjes erop hebben ze op tafel gezet. 

Eén van die kerels hebben we eerder gezien, toen zijn tred nog trefzeker was en we hadden ons afgevraagd waar hij heen ging omdat het geen carnaval kon zijn. Het antwoord kwam in de vorm van alom aanwezige aanplakbiljetten: in alle dorpen in de omgeving worden rond deze tijd Schützenfesten gehouden, schuttersfeesten waarbij het niet zo ontzettend meer om het geschut gaat. 

De Schützenfesters graaien onvast naar elkaars koppen en schelden elkaar uit voor Arsloch en Weib. I. duwt tegen me aan omdat ik hardop lach dus neem ik een slok bier, waarna ik in mijn glas pruttel. Het is in deze stad wel vaker alsof we opeens in een Monty Python sketch terechtkomen. Het schrille contrast tussen het absolute niks (wuivend graan, rijpende kersen, druipende fonteinen, luie katten, een bemost beeld van Sint Nicolaas) en de totale willekeur aan bizarriteiten (met stip op één het zakkenmuseum) maakt me intens melig. 

‘Maak je aantekeningen?’ fluistert I. terwijl ik het bier uit mijn neus snuit. 

We zijn hier omdat ik schrijf over iemand die hier woont. Een personage dat ik helemaal zelf verzonnen heb en dat toevallig heel goed past bij de stad waar we vorige zomer via een hotelaanbieding (‘het is in het buitenland, we doen het!’) terechtkwamen. Eerder op de dag wandelden we naar de plek waar zijn huis zou kunnen staan en bijna waren we er zelf een hut gaan bouwen, zo mooi was het daar. 

Als de meest dronken Schützenfester probeert uit te halen roept iemand de naam van mijn personage. We zetten gelijktijdig ons biertje neer en staren nu ongegeneerd naar het tafereel dat zich voor ons afspeelt. Alsof het afgesproken is komt er een man op (op ja, het lijkt wel een slecht toneelstuk) die er, hoewel een paar jaar ouder, precies zo uitziet als de man die ik al een halfjaar beschrijf. Hij sust rustig de vete tussen zijn vrienden, klopt ze op de schouders, draait zich om naar ons. 

‘Het zijn Hollanders,’ roept een van zijn vrienden met dubbele tong, ‘ze hebben van Spanje gewonnen.’

‘Hablo Español?’ vraagt het personage en begint in het Spaans tegen ons te praten. Hij spreekt het slecht, het wil er niet bij hem in dat we Duits verstaan. Hij blijft de hele avond oeverloos ouwehoeren, zegt wel honderd keer dat ik een interessante jongedame ben (I. wordt steeds breder en ik steeds minder interessant, althans, dat probeer ik) en vertelt over zijn beroep, dat in dezelfde lijn ligt als het beroep dat de man in mijn verhaal heeft. Net als zijn moeizame band met de Spaanse taal, overigens. 

We weten ons los te rukken van de carnavalsvereniging. Op weg naar buiten krijg ik het adres van mijn personage dat zegt: je moet me eens schrijven. 

 

 

________________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman.  

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).