Vertrouwen

Misschien ben ik te goed van vertrouwen, of verlies ik het te snel, of ben ik er te veel mee bezig, hoe dan ook, hoe langer ik leef hoe meer er te wantrouwen valt. Pino, waar gewoon een mens in bleek te zitten. Vaderlandse tradities. Een vriend die zijn handen niet thuis kon houden. Banken. Mijn eigen hand die zich ineens opent als ik een kop koffie vast heb. Goede doelen. Sinds ongeveer een week kan ik mijn blaas aan deze vertrouwenscrises toevoegen, vlak naast mijn longen die me al eens afvielen, blijkbaar kunnen die ingewanden zonder directe aanleiding ineens gaan ontsteken. Ik zat in de spreekkamer van een avonddokter en ze twijfelde tussen een standaard antibioticakuurtje of iets wat ze ‘grof geschut’ noemde. Daar moest ik ontzettend van lachen (au), maar dat kwam ook omdat ik koorts had en me met de seconde getikter voelde worden. Het grove geschut bleef me bespaard. In plaats daarvan mocht ik vijf dagen geen zware machines bedienen omdat ik van antibiotica een beetje stoned, langzaam en treurig word.

Ik dacht aan een buurman die ik ooit had en die weliswaar niet heel oud was, maar wel zeer veel tijd had vrijgemaakt om overal het vertrouwen in te verliezen; weggebruikers, supermarkten, straatmuzikanten, de lijnen die straaljagers achterlaten in de lucht, familieleden, GSM-masten, de economie en Bush, die toen nog aan het regeren was in de VS. Op een dag stonden we in de keuken te praten, die buurman en ik, en hij vertelde dat de president van Amerika eigenlijk een soort hagedis was. Een reptiel. Ik zei dat hij me meer aan een platgereden pad deed denken.

‘Nee,’ zei de buurman, ‘Letterlijk. Zijn huid is een vermomming. Ze zitten overal. Balkenende zou er ook een kunnen zijn, hij vertoont er tekenen van.’

Het wantrouwen van mijn buurman moest ergens mee opgeheven worden, denk ik, zodat de zaak weer in evenwicht was. Daarom vertrouwde hij in diverse complottheorieën, de geneeskrachtige werking van homeopathische middelen en mateloos in zijn eigen lichaam want het was een handige kerel die nooit ziek was en van alles zelf bouwde en repareerde. ‘Vertrouw niets,’ zei hij eens ten overvloede tegen me.

In de boeken die ik las tijdens het suffe kuurtje weerklonk zijn gebod. Margaret Atwood laat in het post-apocalyptische Als laatste het hart haar hoofdpersonen met open ogen een eng utopisch woonproject betrekken. In tamelijk pamflettistisch proza beschrijft ze hoe niets en niemand daar nog te vertrouwen is. En in Lize Spits Het smelt is slechts op de natuur te rekenen, die bepaalt dat ijs in water verandert als de temperatuur boven de nul komt. Wat goed beschouwd een schrale troost is, concludeerde ik hoofdschuddend, want denk aan de zeespiegel!

Vanochtend nam ik m’n laatste pil in. Alles werkt weer. Ik heb eens ergens gelezen dat genezing van pijn of ziekte de beste drug is die er bestaat. Dat kan waar zijn. Buiten schijnt de zon, die lente komt echt wel weer, volgens mij zag ik een eenhoorn. Ergens in de stad trekt een horde salamanders varkenskoppen over de ogen.

—-

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Winter – in de winter graaf je je goed in. Je wordt weer warm, je slaapt

Het is daarbinnen eigenlijk helemaal niet zo koud. Je hebt dekens die je om je heen wikkelt en die minder schuren, ook al begrijp je niet meteen waarom. In de vroege lente deden ze bijna pijn en de dekens zijn nog steeds van dezelfde wol. Hoe kan dat nou? Denk daar niet over na. Nu komt de tijd dat je eindelijk kunt gaan slapen in het ei.

Buiten vriest het en er komt sneeuw die zich als een deken extra om je heen vouwt. De sneeuw verdooft je neus en mat geluiden af. Je wordt omwonden. Je krijgt het eindelijk warm. Er is geen koud lentezweet en je vel verbrandt niet en de koude modder heb je niet langer nodig – je krijgt het gewoon vanzelf warm, alsof je in een droge houten sauna zit.
Je zintuigen zwakken langzaam af, je hartslag gaat terug omlaag naar wat normaal is. Er is niet langer iets aan de hand. Was er iets? Er was iets. Wat was het nou. Vergeet het maar, slaap gewoon – slaap. Krul je op en slaap.

Af en toe word je wakker, dan komen er mensen langs en je stapt uit je bed en kookt voor hen. Sommigen gaan naast je liggen. Je steekt voor jullie vuren aan. Je vergeet iets, wat was het nou?

Ze kijken je allemaal verheugd in je gezicht, ze rennen naast je met hardlopen, ze trekken niet meer aan je ellebogen, ze zeggen dat je er goed uitziet.

Rouw is liefdesverdriet. Maar gebruik niet het advies dat daarop van toepassing is – dat je hem vergeten moet. Loop nog af en toe rond met de dode in je hoofd, je hoeft niet tegen hem te praten want je bent niet gek, alleen: vergeet hem niet. Dat is het enige wat je nog hoeft te doen, in de winter moet je jezelf eraan gaan herinneren dat hij bestond.

 

_____________________________________________________

picture062Dit was het laatste blog van Sonja. De redactie is haar heel dankbaar. Volg haar verder op sonjaschulte.com.

Super Tuesday

Oorspronkelijke foto: AP Photo / Mark Humphrey. Beeldbewerking: Arjen van Lith

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. Als hij geen zin heeft om te schrijven, zit hij graag te klooien met Photoshop. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar aanstaande dinsdag – Super Tuesday – de Republikeinse voorverkiezingen worden gehouden. 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Zjivago – de film

Ik heb eens een diner lang naast een man gezeten die me de film Dr. Zhivago navertelde. Soms kun je bijna de kriebels krijgen van pure irritatie die geen uitweg kent, de man zanikte maar door, en de film kreeg in mijn beleving het predicaat van de langdradigste film ooit. Het was natuurlijk de man die langdradig was. Het moet verboden worden films na te vertellen.

Afgelopen zondag zag ik de film uiteindelijk en ik was betoverd. Wat een geweldig mooie film! In het Literatuurhuis in Utrecht hield de vertaalster van de roman van Boris Pasternak – Aai Prins – eerst een inleiding, en daarna begon de schitterende sfeervolle verfilming van dit weergaloze boek.

Het is een van de weinige heel lange films die ik onmiddellijk nog eens wil zien, en nog eens. Deels natuurlijk omdat ik net uitgebreid met het boek ben bezig geweest, maar vooral ook door de fotografie: de beelden zijn zo ongelofelijk mooi: opgenomen in Spanje en Portugal, Finland en Canada, is de kleurweergave vreemd genoeg precies wat je verwacht als je het boek gelezen hebt. De feestzalen in Moskou, het ijspaleis in Varykino, het huis van Lara in Jarjoetsin, de trein van Strelnikov, de weides met narcissen. Schitterend, en alle acteurs goed! (Klaus Kinsky verraste me in de film.)doctorzhivago-C16x20-troop-parade-7152-480x382

De film staat bekend als wat drakerig, maar eigenlijk gaat de drakerigheid weinig verder dan de intense behoefte aan schoonheid van Dr. Zjivago zelf, een behoefte die de lelijkheid moet compenseren van de tijd waarin zij  leven moeten. Als de dokter dan in de film wat langer naar de zon, of het waaien van de bomen kijkt juist als het verhaal een dieptepunt kent, gaat er een zucht door de zaal; de kijker herkent wat de regisseur doet en vindt het te voor de hand liggend, of te dik erboven op. Ik deel dat gevoel niet. Is er een andere manier om in een film duidelijk te maken dat Zhivago voor zijn waarnemingen zijn poëzie leeft, dat hij houdt van: kijken?

Dr Zhivago far exteriorDe andere nieuwe grootheid in de Russische Bibliotheek van uitgeverij Van Oorschot begrijpt waarschijnlijk beter wat Zjivago zoekt. In een dagboekaantekening uit 1920 schrijft Paustovski: ‘Mooie dingen zijn er niet voor bedoeld om in musea te staan en als rariteiten te worden bekeken, je mond open van verbazing. Ze horen deel uit te maken van je leven. ‘ (vert. Wim Hartog)

Joseph Brodsky schrijft in zijn fraaie essay ‘Tussen iemand en niemand’ (vert. Frans Kellendonk) over dezelfde periode: ‘ Ik vrees dat de visuele kanten van het leven altijd belangrijker voor me zijn geweest dan de inhoud.’

Dat heeft David Lean in zijn verfilming in elk geval goed begrepen. Juist het boek Dokter Zjivago moest verfilmd worden als een orgie van visuele schoonheid. Het boek en de tijd waarin het speelt en de persoon van de schrijver vragen er om. Om de trailer uit 1965 kun je intussen gerust een beetje lachen: ‘Zhivago, a man in love, with life!’

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Het geluk #7: Na deze dag

Mijn angst is ongegrond gebleken. Na een half jaar school heeft Nadim nog steeds niet geleerd om ‘vandaag’ te zeggen in plaats van ‘op deze dag’.

Voor ‘morgen’ gebruikt hij hardnekkig ‘na deze dag’ of ook wel ‘die dag’, en overmorgen – waarvan hij sinds een tijdje besef heeft – is ‘na die dag’ geworden.

Het gemak waarmee hij zich doorgaans aanpast aan hoe de dingen nu eenmaal worden gezegd onderschrijft mijn theorie dat hij vandaag en morgen de lading niet vindt dekken. Misschien voelt hij aan hoe vurig zijn vader hoopt dat hij zijn dagen mag blijven markeren, één voor één. Dat er nooit een dag zal gaan of komen die niet zijn volle aandacht verdient.

Voor Tirade.nu maakt Sonja Schulte een vierluik over rouw na zelfdoding. Lees die stukjes, ze verschijnen elke zondag van deze maand. Jarenlang dacht ik dat het overwegen van zelfmoord de kans op een feitelijke zelfmoord moest verkleinen. Een paar passen van de dood zou alles waarover je je druk maakt van je afvallen – want wie maakt zich nou druk over problemen bij het licht van de koplampen van een naderende trein – en ruimte ontstaan voor de inherente geweldigheid van je bewustzijn, je bestaan, je ademhaling.

Ik was jong, toen ik dat dacht. Inmiddels weet ik dat het bij echte depressie zo niet werkt. Toch is er een dwars klein deel van me dat heel graag wil dat het precies zo zit. Dat tegenover elke rekening die de min in duikt het feit van één dag te zetten is.

Deze dag hier, met dit alles, met jou en jullie. En dan na deze dag misschien nog eentje, om naar uit te kijken.

Laatst zag ik in een documentaire over het geluk dat de ontvankelijkheid van je serotoninereceptoren vanaf je pubertijd gestaag afneemt; dat het biologisch gezien steeds moeilijker wordt om groot geluk te ervaren. In tijden niet zoiets vreselijks meegekregen.

Maar synaptische verbindingen die vaak vuren blijven aan, gloeien op, versterken.

Ik stel me de lichtjes van een bevolkte rivierdelta voor, van heel hoog bezien, vanuit een vliegtuig misschien. Kleine dappere lampjes in een lange nacht.

______________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Vleugels als roeispanen

Ik lees The City Builder van George Konrád. Een Engelse vertaling dus, omdat ik die van een ramsjplank plukte. Het kille zwart-witte omslag sprak me aan en ik lees graag over de stad. Ver ben ik nog niet, Konráds wonderschone proza moet ik verwerken met veel adempauzes en met een woordenboek ernaast, wat ervoor zorgt dat dit geen boek is dat ik in halfslaap en op halve hersencapaciteit kan lezen.

Toen ik een paar jaar geleden in belezen gezelschap vertelde van het woordenboek dat ik soms gebruik bij bloemrijk proza, werd ik meewarig aangekeken – Engels, dat is toch net zoiets als Nederlands? Ik had net zo goed kunnen verkondigen dat ik analfabeet was. Later liet ik me, van geen kwaad bewust, ontvallen dat ik net zo lief Nederlandse vertalingen lees en dat was nog erger. Je moet zo dicht mogelijk bij de bron zitten en kennelijk is Engels – zelfs als het een werk betreft dat vertaald is uit zeg, het Hongaars – altijd dichter bij de bron. Bovendien leek er omtrent Nederlandse vertalingen de mening gevormd te zijn dat deze altijd minder goed zijn dan Engelse, Franse of Duitse. Is dat waar? Ik kan het me niet voorstellen. Controleren kan ik het ook niet. Jan van Mersbergen schreef er eens mooi over.

Wat me vooral verbaasde was het prestigeverlies dat ik kennelijk leed bij het onthullen van mijn kennelijk al te magere talenkennis. Het deed me denken aan de tijd dat ik Duitse naamvallen moest stampen en volwassenen met artistieke sjaaltjes om hun nek (ik werkte op een markt bij de Amsterdamse grachten, even ter illustratie) om me heen te pas en te onpas verkondigden dat in hun tijd iedereen op z’n vijftiende al zes talen, waarvan twee dood, sprak.

Afijn (enfin). Ik lees Konrád, langzaam, gestaag, en probeer met mijn woordenboek nuanceverlies te voorkomen. Even deed ik het zonder, maar dat was zonde. Dan had ik nooit geweten dat duiven bij Konrád vleugels als roeispanen hebben en hoe een geliefde omschreven kan worden als ‘wraakzuchtig als een dwarsliggende waarzegster’*. Lekker.

*eigen amateurvertaling, alles onder voorbehoud

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Herfst – in de herfst kruip je onder de humuslaag. Eindelijk, maar daar koel je af

Je valt, eindelijk. Je bent gevallen en niet weer opgestaan. Je ligt daar goed. Alles ruikt lekker omdat het aan het verrotten is. Om dezelfde reden krijgt alles een mooie kleur. Het is een eerlijk proces. De natuur doet alles behoorlijk goed, vind je, terwijl je daar ligt, rottende bladeren ruikend. Tip: graaf met je vingers door het zwarte zand.

En dan zal de regen komen, die ervoor zorgt dat je zelfs door de modder kunt kruipen, als je dat wilt. Borstcrawl door de modder, zwem er gewoon doorheen, op dagen dat je niemand ziet en de modder lekker nat is en glibberig. Je kunt dat een hele tijd doen, het duurt nog wel even tot je waarneemt hoe koud die modder eigenlijk is.

Dat is het wel zo’n beetje.

De zomer is voorbij, je vel is niet langer verbrand, je hebt geen aloë vera meer nodig. Zet continu koppen thee, maak warme chocomelk, drink er slagroom op en verdun hem met rum, maar niet teveel.
Je zult straks voor het eerst weer dingen te verliezen hebben. Je leven kruipt langzaam terug onder je huid. Verbrand je tong aan de chocomelk onder de slagroom en lach erom.

Ga naar mensen toe – zij zullen klagen over in de regen op hun fiets, moeten stilstaan voor het verkeerslicht, zij zullen toe zijn aan een bakkie omdat ze stress hebben op hun werk, omdat hun baby de hele nacht huilde, omdat hun vriend alweer niet terug heeft gebeld. Luister naar ze, al heb je zelf niets te vertellen. Iedereen heeft een tijd alles gemist.

Zie: zij zijn er nog.

Klaar ben je nog niet. Je graaft je nog niet in, je bent nog niet behaaglijk. Je ligt op je rug en je rot. Je bent tot stilstand gekomen. Hoog, Sammy, kijk omhoog, Sammy, zie de kleuren dan, blijf de kleuren zien. Het bleke zonlicht uit de lente dat in de zomer op volle kracht kwam te staan is nu eigenlijk best wel gewoon mooi, zie je? Is eindelijk gewoon mooi – is een prachtig goud geworden.

In dat licht kijk je bijvoorbeeld voor het eerst weer naar zijn foto’s en zoek je de rouwkaart op. Er staat gewoon dat hij zelfmoord heeft gepleegd, al staat het er in mooie bewoordingen die de begrafenisondernemer destijds paraat had in een zwarte multomap. Er staat: “Naast verdriet is plaats voor respect.” Je hebt nog steeds geen verdriet gevoeld.

De ouders zijn er ook nog, al verdwijnen ze ras. De vader wordt dunner en dunner, en de moeder vliegt – let maar op – aanstonds in de fik. Je weet dat je er niets aan hoeft te proberen te veranderen. Ook word je moe van hun juk. Dat is belachelijk, want het zijne wil je maar al te graag alsnog dragen, op die hypocriete manier die bij rouw na zelfmoord hoort – pas achteraf.

Niet aan denken. Raak niet in paniek. Kijk omhoog.

Er zijn foto’s van ons samen die ik steeds bekijk, waarbij ik toch echt bevestigd zie hoe we elkaars perfect tegenovergestelde zijn en ik denk na over de balans van alleen yin te zijn of yang – wat betekent het ook alweer, en welke ben ik dan en welke was jij?

Je wordt kwaad. Je vindt de dode laf omdat die is weggegaan. Dat duurt ongeveer een dag. En je hebt het nog niet door, maar je vraagt je steeds minder af.

Je smeult na. Je staat nog steeds een beetje in de fik maar kan daar ook om lachen, niet altijd alleen bitter en kakelend, je kan het voelen kietelen en je kunt zien dat je er wat aan hebt. Je begon het al te vermoeden bij het maken van de soep en nu weet je toe te passen hoe het werkt: je ruikt alles sterker, je hoort alles beter, je kunt alles echt enorm goed zien. Ga dus naar de kunsten toe en blijf nu rustig stoofschotels maken, gewoon, met bruin bier erin.

Aai een kat, dat is wat je in de herfst moet doen. Hij zal gaan spinnen. Hij zal slapen in de vensterbank. Draai de verwarming die je zelf niet voelt toch alvast maar hoger, in elk geval voor hem.

_____________________________________________________

picture062Sonja Schulte is kunsthistoricus. Ze presenteert Glasnost, een radioprogramma over kunst en wetenschap, recenseert beeldende kunst voor cultureel magazine 8WEEKLY en redigeert het Handboek voor een Optimistisch leven – de boekbundeling van literair magazine De Optimist, die deze zomer zal verschijnen. Ze schrijft essays voor De Gids en De Optimist en stukjes op sonjaschulte.com.

Rooksignalen

Van de week kwam ik erachter dat ik op mijn vlucht naar Amerika per ongeluk, zonder het te weten, twee gram Mighty Whity wiet had meegesmokkeld. Het zakje zat in mijn binnenzak, maar op Schiphol was mijn jas toch probleemloos door de scanner gekomen. Zelfs de hasjhonden in de taxfree-zone sloegen niet aan, al verbaast me dat achteraf niets: ik kon altijd al goed met dieren opschieten.

Ook op Houston Airport heeft niemand iets gemerkt. Met de kennis van nu denk ik dat mijn onwetendheid me gered moet hebben. Ik had domweg geen flauw benul dat ik illegale drugs vervoerde, waardoor ik volkomen ontspannen door de security slenterde zonder ook maar de minste verdenking op me te laden.*

De verkramping sloeg pas toe nadat ik de wiet had ontdekt. Met terugwerkende kracht – ik stond op dat moment in de veilige beschutting van onze slaapkamer in Austin – gutste het klamme angstzweet alsnog langs mijn rug m’n broek in. Op bezit van twee gram marihuana staat hier een minimumstraf van 180 dagen (een half jaar) cel en een boete van tweeduizend dollar.

Naast homo ben ik ook nog brildragend, en opgaan in de menigte is nooit mijn sterkste kant geweest. Erger nog, al van jongs af aan ben ik begiftigd met het twijfelachtige talent om agressie op te wekken bij willekeurige voorbijgangers die mij ‘nog moesten hebben.’ Met zulke kwalificaties heb ik geen 180 dagen nodig om leeg te bloeden op de tegelvloer in de gemeenschappelijke doucheruimte van het Travis County Correctional Complex.

Maar toch. Weggooien is ook weer zonde.

Mighty Whity is een mild eufoor binnenwietje met een relaxte buzz waarmee je ook tijdens kantooruren nog prima kunt functioneren. Als ik die twee gram slim weet te spreiden, kom ik er al een gauw een volle maand mee door. Bovendien merk je het effect veel beter als je met mate blowt, heb ik gelezen.

Mijn grootste angst is het vrije zicht op ons balkon vanuit de ontharingskliniek tegenover ons. De clientèle, voornamelijk blanke Republikeinse vrouwen van middelbare leeftijd, diep christelijk en intens verveeld, kijkt recht bij ons naar binnen. Du moment ik vol in beeld een joint opsteek, staat er hier een arrestatieteam op de stoep, want in Texas is de weg naar legalisering van softdrugs nog eindeloos lang en bezaaid met hindernissen.

Daarom doe ik vóór het blowen eerst het beddengoed in de was. De natte lakens hang ik over de balustrade van het balkon, waarmee ik in één moeite de benodigde privacy én de geruststellende illusie van persoonlijke hygiëne creëer. In de tussentijd heb ik binnen – de luxaflex gesloten – met trillende vingers een flinterdun jointje gedraaid, dat ik vervolgens buiten, gehurkt achter de klamme lappen, met mijn hoofd tussen mijn knieën consumeer. In die houding blijf ik niet alleen uit het zicht van de ontharingsdames, maar stijgt ook de maximale hoeveelheid THC in de kortst mogelijke tijd naar mijn hersenen, voor een optimale beleving.

Marihuana heeft een ontspannend effect, maar daar heb ik in Austin nog weinig van gemerkt.

 

* Een alternatieve verklaring is de schokkende onoplettendheid van het beveiligingspersoneel op luchthavens, zelfs na 11 september 2001. Nog een voorbeeld uit eigen ervaring: een jaar na de aanslagen smokkelde ik in Barcelona met hulp van mijn man M. een levensechte – en streng verboden – replica van een Walther PPK (het pistool van James Bond) mee het vliegtuig in. We maakten hierbij gebruik van de zogenaamde ‘zebra-methode’: in het open veld is één enkele zebra gemakkelijk te zien, maar zodra ze in een kudde lopen, kunnen roofdieren niet onderscheiden waar de ene ophoudt en de andere begint. Op basis van dit gegeven verzamelden al onze metalen voorwerpen – mobieltjes, opladers, een stalen brillenkoker, sleutels én het pistool – in een plastic zak en bonden het geheel samen tot een vormeloze klont. We liepen er ongehinderd het vliegtuig mee in.

________________

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. Vorig jaar debuteerde hij bij De Harmonie met de verhalenbundel Mijn Snor. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Het boek dat (niet) zal komen

Af en toe krijg ik de vraag wanneer ik mijn eerste boek denk te publiceren. Toen ik nog student was werd me die vraag nog veel vaker gesteld dan nu – zeker in kringen van de Neerlandistiek. Blijkbaar gaat men ervan uit dat de literair geïnteresseerde medemens er eigenlijk op uit is zelf Auteur te worden.

Deze vraag hangt samen met misverstanden rondom schrijven/lezen/redigeren/uitgeven. Ik werk bij een uitgeverij, en soms – vraag me niet waarom – wordt dat heel uiteenlopend geïnterpreteerd: drukkerijmedewerker, 24-uurs informatievoorziener, data-analist (bij de AIVD) en, jawel, schrijver. Nu antwoord ik weleens dat het mijn werk is ‘om boeken te maken’, maar dat betekent nog niet dat ik ze zelf schrijf.

Maar zou ik dat niet liever willen? De antwoorden op die vraag worden vaak door de stellers voorgekauwd. Bijvoorbeeld dat het een comfortabele positie is ‘aan de andere kant van de tafel’ – dat vind ik ook – en dat ik daardoor niet in de openbaarheid hoeft te treden. Of: ‘Het zou het redacteursschap toch een beetje downgraden…’ hoorde ik iemand zeggen. Voorheen had ik geantwoord met: als toch, dan mits pseudoniem. ‘Ach dat valt wel, die twee zaken kun je best gescheiden houden,’ zei ik.

Er zijn meer redenen om het niet te doen. Ik heb vanuit mijn comfortabele bureaustoel vaak genoeg getuige mogen zijn om te weten wat een ongelooflijke inspanning het is een boek af te leveren. En dan is het vaak nóg onduidelijk of het goed genoeg wordt bevonden. Ken uzelve: als het geen duidelijk eindpunt heeft haak ik (waarschijnlijk) tussentijds af. En voor je het weet ben je dan ineens een schrijver van een zowel beklagens- als bewonderenswaardige categorie: de Auteur Zonder Boek.

De AZB verdient medelijden omdat diegene zelf vaak niets aan deze dubieuze status kan doen. Er zijn voorbeelden van AZB’s wier boek zo lang aangekondigd staat/heeft gestaan dat het zielig wordt. Bewondering is er voor hen die zich aan deze status weten te ontworstelen, soms na jaren. Dan komt dat debuut er hoe dan ook, dat zie je van verre aankomen, gewoon zonder zieligdoenerij. Mocht het zover komen – niets is uitgesloten -, ik zou zwelgen in de AZB-status.

Ik kende iemand die bij alles, wat dan ook, als kritiek aanvoerde: ‘Maar hij/zij/jij zégt helemaal niets!’ Dat klopt, ik houd mijn mond maar over het boek dat (niet) zal komen, voordat ik iets niet/wel waar zou kunnen maken. Maar daar kan ik verder niets over zeggen, of ik moet je doodschieten. Ik blijf tenslotte toch een data-analist bij de AIVD.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Big is better – Uitgeverijen en het unilever-misverstand

Wat moet de lezer van Le Clezio, of Joke van Leeuwen, of Patrick Modiano, of Esther Gerritsen nu vinden van de overname van De Geus door Singel uitgevers? Je bent geneigd te denken: bijna niets. Maar is dat zo?

Overnames zijn in eerste instantie bedoeld om kostenbesparend te werken, of dat lukt is een tweede, maar de intentie is er wel. Misschien zijn ze ook bedoeld omdat sommige mensen de woorden kwaliteit en kwantiteit nog altijd moeilijk uit elkaar weten te houden. Wanneer twee hagelslagfabrieken samengaan ontslaan ze een administrateur en een chemicus. Het gevolg is dat de rekeningen voortaan op het zelfde postpapier komen en de suiker van twee aanleveranciers voortaan van 1 leverancier is. Daarmee gaan de verschillende soorten hagelslag een heel klein beetje meer op elkaar lijken: ze zijn gemaakt met dezelfde suiker.

Bij een uitgeverij werkt het ook zo. De boeken die uit Breda kwamen, werden door mensen gemaakt die daar werkten, aan dat fonds. Mensen met hun eigen kennis en inzicht, ideeën en fascinaties. Sommige van deze mensen gaan er nu niet langer meer aan werken, dan wordt een element van het maken van dat boek overgenomen door iemand van Singel Uitgevers. Eén soort suiker. Laten we dit het Unilever misverstand noemen. Veel dingen maken en heel hard roepen dat elk product uniek is.

In wezen is concernuitgeven geen kapitaalvernietiging, maar noodzakelijkerwijs de vernietiging van eigenheid. En literatuur en eigenheid gaan heel goed samen. Een aangekochte uitgeverij verwordt tot een imprint (een naam voor een afdeling boeken, binnen een uitgeverij). En natuurlijk zullen de verkopende en de aankopende partij dit in alle toonaarden ontkennen, maar de lezer laat zich niet in de luren leggen, als in hetzelfde gebouw door met name de zelfde mensen iets gemaakt wordt, verschillen de boeken van twee imprintuitgeverijen alleen van elkaar door de auteur en de vertaler. De administratie, de uitgevers met hun ideeën, de specifieke vormgeving, de papiersoort, de nadruk van de redactie, de precisie van de correctie, de drukker, de originaliteit van het promotieplan: allemaal hetzelfde. Boeken maken is mensenwerk: veel boeken maken met dezelfde mensen: eenheidsworst.

Wat je dus koopt wanneer je een uitgeverij koopt is een berg contracten, en een hoeveelheid auteurs van wie je hoopt dat ze de nieuwe situatie aantrekkelijk vinden.

De Geus en Singel Uitgeverijen, zijn beide mooie bedrijven die door deze overname een heel klein beetje minder mooi worden. Het is echt fascinerend om te zien hoe in de berichtgeving op het woord synergie na – omdat dat echt niet meer kan – alles uit de kast wordt gehaald om dit eenvoudige feit te verbloemen: de uniciteit verwatert hoe dan ook.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Voorlezen

De laatste fase voor ik een manuscript inlever is de voorleesfase. We zitten er nu middenin. Elke avond waarop B. en ik samen vrij zijn, lees ik haar voor uit de dikke stapel A4-tjes op mijn bureau.

Het handige aan B. is dat ze een heldere vorm van aandacht heeft en de drijfveren van personages snel begrijpt; als zij vage gebieden in mijn verhaal signaleert dan weet ik zeker dat er een probleem is met hoe ik een en ander op heb geschreven.

Ook los van haar opmerkingen en de potmeters van haar wenkbrauwen in mijn ooghoek verbaast de effectiviteit van voorlezen me: hoe duidelijk het voelbaar maakt welke passages van een verhaal werken en welke niet. Meestal hoef ik niet eens naar B. te kijken om te weten wanneer ik haar volle aandacht heb.

Kennelijk verandert mijn waarneming van mijn werk als ik weet dat er iemand meeluistert; versterkt de angst het lijntje met de luisteraar kwijt te raken mijn gevoeligheid voor de tekst. Wanneer het een bijzonder goed werkende passage is voel ik het ook: dan zit ik er sterker in dan zonder luisteraar.

Een bijzonder gegeven, dat me in de verleiding brengt er metafysisch op los te fantaseren.

______________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Laf addertje

Maarten Biesheuvel werd, waar hij ook ging in het Lloyd Hotel, omringd door oprechte bewonderaars. Het was bijzonder om te zien. Iedereen wilde hem de hand schudden omdat hij het was. Zijn vrouw zat meestal naast hem, of ze wandelde mee. Vorig jaar, toen we voor het eerst de prijs uitreikten die naar hem vernoemd is, durfde ik niet zo goed met ze te praten. Wat moesten die mensen met mij. Pas toen ze vertrokken gaf ik ze een ongemakkelijke afscheidshand waarna ik even onder een tafel wat haren uit mijn hoofd trok van gêne die ik niet helemaal kon plaatsen. Iemand die mij aan mezelf uit wilde leggen zei een keer, toen ik ongeveer eenzelfde emotie doormaakte na een lezing van een door mij bewonderde auteur die ik niet aan durfde te spreken: jij voelt je te goed voor een krabbel in je boek. Dat terwijl ik in stilte moed probeerde te verzamelen om, zonder in puberaal gegiechel te vervallen of per ongeluk die vrouw te omhelzen, een hand(tekening) te vragen.

Dit jaar stond ik opeens naast hem, buiten. We rookten, hij een sigaar. Van verheugde bewondering wilde ik als water door het rooster waar we op stonden wegsijpelen, maar dat ging niet, dus zo nu en dan zeiden we maar iets. Ik moest hard praten. Of ik het niet koud had. Of hij het niet koud had. Ik maakte een mislukt grapje, hij een leuke opmerking, waarna ik weer een mislukt grapje maakte. Zelfs niet een heel klein deel van mij slaagde erin door dat rooster te verdwijnen.

Weer binnen liet een vriend het boek zien waar de grote schrijver zijn handtekening in had gezet. Yes, zei ik, wat goed, en ik dacht misschien is dit het moment waarop ik er óók een kan vragen maar voor ik het wist en ondanks mezelf krulde ik ineens om de poot van een statafel heen, als een laf addertje. In de verte vertrok de grootmeester. Proost, mompelde ik, desondanks gelukkig, en hief het glas.

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ng

 

 

Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Zomer – in de zomer zit je in het vuur

Je vliegt in de fik. Dat blijft bestaan. Je schrikt eerst nog maar schreeuwt niet, tot je langzaam beseft: Ik sta in de fik, nog steeds, ik sta nog steeds in de fik. Dit is niet normaal meer. Iedereen zegt dat je sterk bent en helpt dus niet. Wat je dan moet doen: schreeuw – dit is geen metafoor, doe het.

Misschien kan je niet meer naar buiten.

Iemand haalt je op die je vaag nog ergens van herkent. Ze duwt je aan je ellebogen omhoog en neemt je mee naar de markt om paprika’s te kopen, alsof dat normaal is, alsof dat gewoon maar kan. Paprika’s. Jullie maken samen een ovenschotel met kip, ze heeft niets door, ze geeft je gewoon nog een mes.
Je wilt meteen weer weg. Je belt iemand anders en gaat naar hem toe, tenminste, dat zeg je hardop tegen hem in de telefoon en zij hoort dat en stokt haar snijbewegingen. Ze weet niet of ze je tegen moet houden of niet, jij weet het ook niet en dan sta je daar rechtop tegenover elkaar in haar woonkamer en jullie kijken allebei naar de grond, naar de plaid die ze daar liet vallen toen daarnet de deurbel ging. Dan haalt hij, iemand anders, je weer op. En dan zit je in zijn huis. Dan lig je daar in zijn bed.

Wat je moet doen is dingen ruiken, dat moet je gaan doen. Ruiken. Je zult daar erg goed in zijn. Ga bijvoorbeeld hardlopen langs het Eemskanaal, al krijg je je poten niet ver genoeg van de grond; je zult de vissen ruiken onder het wateroppervlak en de regen in de lucht, je ruikt de benzine in de auto’s zitten die geparkeerd staan in de vinexwijk.
Bovendien ruik je het niet alleen extra goed, maar is het ook handig als het regent, voor het huilen. Dat is ook een tip: ga vaak in de regen rennen, voor het huilen, maar eigenlijk is dat ook weer voornamelijk melodramatische bullshit, want je huilt toch niet.
Ik bedoel: laten we eerlijk zijn. Denk na. Het leven is geen film, dus dweep niet met verdriet dat er niet is. Iedereen houdt dáár rekening mee, iedereen zal dat verwachten – dat je zult huilen zoals mensen films doen, maar volkomen normaal is het dat dit waarschijnlijk eerst niet gebeurt. Je voelt angst en dus ruik je alles, als een dier.

Maak daar dan gewoon gebruik van.
Luister nou naar me, luister nou.

Pas op met alles achterlaten en dan alleen zijn. Pas op met gaan slapen op de vloer bij een vriendin die er overdag niet is. Of: wees een meesterlijke acteur.

Wat je niet moet doen: dwepen met je dode en met zelfmoord, dwepen met in de fik staan, voelen voelen, voelen, moeten boete doen.

Schuldgevoel is heel normaal bij rouw na zelfmoord zullen ook mensen zeggen die geen psycholoog zijn. De echte psychiater zal zeggen dat je niet gek bent. Misschien ben je dan teleurgesteld. Denk dan aan Biesheuvel en de man die steeds aan het typen is en hoe Biesheuvel toen ook teleurgesteld was. Denk aan hoe hij op een gegeven moment toch toegeeft dat hij niet Jezus is. Dat is lief, toch? Denk dus net als Biesheuvel: dat is ook wel zo, eigenlijk. Dat is ook wel zo, eigenlijk, denk dat gewoon maar – je mag best teleurgesteld zijn dat je eigenlijk niet dood wil.
En de dode maakte dezelfde grapjes hè. Hij vond het toch wat curieus dat hij dan de hele wereld zou moeten redden en dus was hij waarschijnlijk toch Jezus niet, haha. Ergens klopte dat toch niet. Lief was dat. En hij nam een tweede gevulde koek.

Ik zag toen ik in het vuur zat een zwaan aan de kant van de weg zitten op de grond, langs het fietspad waar scooters keihard langsrazen, zo dichtbij dat ze hem makkelijk konden raken. Achter hem zat een andere grote zwaan en drie kleine grijze pluizige zwaantjes, ze zaten allemaal op de grond in het gras veel te gevaarlijk dichtbij en de kleintjes sliepen. En ik dacht ook aan Biesheuvel en het verhaal van de zwaan, maar hij moest om zijn zwaan huilen en ik niet, al komt dat ook doordat zijn zwaan in het verhaal wordt doodgereden en deze vooralsnog niet doodgereden was. Misschien gaan de dingen toch anders in het echt?

Er zal je aan alle kanten worden verwittigd dat het gevoel krankzinnig te worden volkomen normaal is.

Kortom: je bent nu echt in de hel, maak dus soep. Het enige dat in de zomer anders is dan alle andere dingen is soep maken. Doe het middenin de nacht, maak pannen- en pannen vol soep, zet je koelkast er mee vol, die is er groot genoeg voor. Ruik de soep, roer hem en ruik eraan.

 

picture062Sonja Schulte is kunsthistoricus. Ze presenteert Glasnost, een radioprogramma over kunst en wetenschap, recenseert beeldende kunst voor cultureel magazine 8WEEKLY en redigeert het Handboek voor een Optimistisch leven – de boekbundeling van literair magazine De Optimist, die deze zomer zal verschijnen. Ze schrijft essays voor De Gids en De Optimist en stukjes op sonjaschulte.com.

Kijktip: The Beaver Trilogy

https://www.youtube.com/watch?v=eH-5ThzYUfU

Wat ze bij The Voice of Holland niet snappen, is dat de werkelijke sterren van talent shows al in een vroeg stadium sneuvelen: niets is vermakelijker dan een avondje plaatsvervangende schaamte vol sneue ROC-dropouts die elke noot vol overgave missen, maar desondanks heilig blijven geloven in hun eigen Unieke Talent.

In 1979 ontmoette regisseur Trent Harris zo’n Uniek Talent op de parkeerplaats van het lokale televisiestation Channel 2 in Salt Lake City. Per toeval, want hij stond gewoon zijn nieuwe videocamera te testen. Zodra hij de 21-jarige ‘Groovin Gary’ voor de lens krijgt, grijpt deze zijn kans en nodigt Harris uit voor zijn aanstaande optreden als Olivia Newton John in het buurthuis van Beaver, Utah. Met pruik, in full drag en live gezongen. De ontmoeting, Gary’s metamorfose tot Olivia (Newton Don voor de gelegenheid) en zijn optreden zijn te zien in de korte documentaire The Beaver Kid, het eerste deel van de Beaver Trilogy.

Harris was zo gegrepen door de simpele maar aaibare Gary, dat hij dezelfde film nog tweemaal maakte als drama. In The Beaver Kid 2 (1981, budget 100 dollar) bewijst een piepjonge Sean Penn zijn zeldzame klasse als talentloze wannabe. We vallen erin op het moment dat de grimeuse hem met een paar onvaste basisingrepen transformeert tot Olivia (Neutron Bomb in dit deel). In Penns oeuvre is deze rol vrijwel geheel onder de radar gebleven, en misschien is dat maar beter ook.

In het laatste hoofdstuk (The Orkly Kid, 1985) neemt Crispin Glover – bekend van zijn rol als vader George McFly in Back to the Future (ook 1985) – de rol van Gary voor zijn rekening. Hij is zonder twijfel de beste drag queen van de drie en hij leeft zich volop in, maar zijn stem kraakt en hapert. Het origineel was beter.

Via de Beaver Trilogy heeft Groovin’ Gary met terugwerkende kracht alsnog een sterrenstatus bereikt. Volgens geruchten schuurde hij vlak na zijn optreden tegen het suïcidale aan, maar dankzij Harris’ drieluik kreeg hij 22 jaar later alsnog zijn felbegeerde roem en erkenning toen de re-edit in 2001 furore maakte op het Sundance Film Festival. Lang heeft hij er niet van kunnen genieten, want in 2009 stopte Gary op 50-jarige leeftijd definitief met grooven. Eeuwig zonde. He could have had his own show.

____________________

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. Hij verzamelt alvast tv- en filmfragmenten voor het geval hij ooit Zomergast wordt. Vorig jaar debuteerde hij bij De Harmonie met de verhalenbundel Mijn Snor. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Een stukje jou

Een van de opdrachten van de vertaalwedstrijd Nederland vertaalt is dit jaar de songtekst ‘Clandestino’ van Manu Chao. Ik vroeg me af: welke songs zijn er eigenlijk zoal in het Nederlands vertaald? Best een aantal, zo blijkt uit het rijtje dat ik voor de vuist weg kan noemen. The Beatles, Bob Dylan, Joni Mitchell, Leonard Cohen – deels dan wel integraal. Het gaat voornamelijk om een oudere generatie singer-songwriters met wereldfaam. En literair zou ik de laatste drie wel durven noemen (van The Beatles zou ik het simpelweg niet weten).

Goede teksten zijn schaars in de popmuziek. Wellicht komt Bowie in de buurt (zelfde generatie); wie weet breng in dat alleen maar ter berde omdat hij net dood is. Of anders het ironische oeuvre van Talking Heads?

Boven aan mijn lijstje zou Rufus Wainwright staan. Hij is zeker niet in de eerste de beste literator gestikt en gebruikt zo’n beetje alles van Shakespeare tot Tsjechov. Die laatste duikt met toenaam op in het nummer ‘A Bit of You’, dat zo begint: ‘A bit of you the only drug I must abuse, / A bit of you is the only substance I cannot refuse.’

Klinkt decadent-romantisch, maar Wainwright geeft daar een droefkomische wending aan. Zoals Flo dat dagelijks deed in Het Parool, van die orde (maar helaas verdwijnt die strip dus die krant mag nu ook weg). Een stukje jou is natuurlijk hartstikke mooi, maar, zegt Wainwright: ‘In fact there is just one other problem / You live up in Harlem.’

Kijk, dat schept mogelijkheden voor de vertaler. Laat je het New Yorkse Harlem staan dan wordt het misschien onduidelijk. Vervangen door het Hollandse Haarlem is geen optie, want hoewel ik het weleens een ‘truttendorp’ heb horen noemen, is Haarlem tegenwoordig toch echt overkomelijk (vanuit Amsterdam gezien). De Bijlmer daarentegen… ‘Jíj woont in de Bijlmer.’

Precies dit punt leent hij van Tsjechov. Verderop, in een soort tweede refrein, citeert Wainwright: ‘Still outside of Moscow’, wat vrij letterlijk voorkomt in een toneelstuk zoals ‘Drie zusters’. In het Nederlands denk ik dan aan iets als ‘met je poten in de modder’ en ‘nog steeds in Drente’.

Geen gemakkelijke klus maar wel smullen voor de liefhebber. Zo ook de laatste regels van het lied:

Guess I won’t be waiting several hours
Before nightfall for that A train,
just the hiss of the dumes band play

Denk niet dat ik blijf wachten, nog zo veel uren,
Voor de nacht valt, op die metro,
slechts gesis van [ja, van wat precies? daar breekt men zich op verschillende fora ook het hoofd over… of…]

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Nederland vertaalt

Edna St. Vincent Millay

Wat het wijze besluit van de jury van de prijs Nederland vertaalt ook moge zijn, voor mij was het een goede aanzet tot wat nu ineens een lichte verslaving is: poëzie vertalen. De wedstrijd sloot begin januari. Vijf gedichten kon je vertalen, alles in de slip stream van de Martinus Nijhoff Vertaalprijs, die in 2016 wordt uitgereikt aan Babet Mossel.

Omdat Babet Mossel voor uitgeverij Van Oorschot nu Arthur Miller’s Focus vertaalt, spreek ik haar weleens, en dat is altijd leerzaam en een genoegen. Zo vindt zij dat vertalers zich niet op de voorgrond stellen moeten. En ze vindt dat de kans heel klein is dat onder de inzendingen voor de publiekswedstrijd een groot vertaler te ontdekken valt. Ik moet eerlijk bekennen dat dat me over de streep hielp: Dat Zullen We Nog Wel Eens Zien is een heel belangrijk katalysator voor handelen bij bij.

Maar, ze had weer gelijk. Wat is vertalen moeilijk! Tot nader orde denk ik dus geen vertaler te zijn: wel heeft het me dit opgeleverd: ik ben een beter poëzielezer geworden, want je kunt bijna nooit zo goed een gedicht lezen als wanneer je het vertalen moet.

Het Duitse gedicht vond ik het moeilijkst, dat durf ik dus niet eens te tonen. Frans en Spaans waren uitdagend maar niet goed genoeg.  Deze gaat nog (en wat een goed gedicht!) Over de vertaling meld ik dus maar geheel terecht bescheiden dat ik niet hoger kom dan dit.

Overigens is mijn ambitie niet geluwd: Met Marko van der Wal waag ik mij nu aan een reeks Philip Larkin gedichten. Allebei een ander gedicht vertalen en dan elkaars vertaling becommentariëren. Omdat ik ze in elk geval heel goed lees op deze manier.

Nu met de billen bloot: (leve tweetalige edities!)

 

Love is Not All (Sonnet XXX)

Edna St. Vincent Millay, 1892 – 1950

Love is not all: it is not meat nor drink
Nor slumber nor a roof against the rain;
Nor yet a floating spar to men that sink
And rise and sink and rise and sink again;
Love can not fill the thickened lung with breath,
Nor clean the blood, nor set the fractured bone;
Yet many a man is making friends with death
Even as I speak, for lack of love alone.
It well may be that in a difficult hour,
Pinned down by pain and moaning for release,
Or nagged by want past resolution’s power,
I might be driven to sell your love for peace,
Or trade the memory of this night for food.
It well may be. I do not think I would.

Liefde is niet alles

Liefde is niet alles, het is geen vlees of drinken
Noch slaap, noch een dak tegen slecht weer
Noch ook een drijfhout voor mannen die verdrinken,
Ten ondergaan en boven komen, keer op keer.
Liefde vult de ontstoken long toch niet met lucht
Zuivert het bloed niet, zet geen gebroken bot
Dat toch menig mens onder een doodswens zucht
Nu ik dit zeg zelfs, is door liefdestekort.
Het kan zo zijn dat, bij een hard gelag
Kreunend om verlossing, terneer gedrukt door pijn
Of getergd door nood, voorbij wat kracht vermag,
Dat ik -voor vrede- jouw liefde gedwongen te koop aanbied,
of voor eten moet ruilen de herinnering aan deze nacht.
Het zou kunnen. Maar ik denk toch van niet.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Bibberend hondje

Iemand vertelde dat hij zich, nadat zijn vrouw was overleden, voelde als zo’n klein bibberend hondje. Zo’n keffertje dat in de winter een deken om moet, maar dan zonder de deken. We hadden niet eens een goed huwelijk, zei hij daarna.

Sindsdien is mijn eerste reactie bij het zien van weer zo’n klein keffertje, niet meer de ergernis die ik eerder voelde, maar de vraag hoe ontzettend groot, en hoe koud, de wereld voor hem moet zijn.

De mensen op de foto komen niet voor in de blogtekst.

 

 

Nog niet helemaal echt

Woensdag aanstaande komt de ventilatieman (m/v) langs, hier in huis – met de wind is Het Dingetje wedergekeerd, ’s nachts tikt en bonkt het
zo hard dat I. met muziek in zijn oren slaapt en ik met siliconen oordopjes in. ’s Ochtends vind ik die dopjes in mijn kruin, ze zijn knalroze en er nog moeilijker uit te krijgen dan kauwgom. We weten niet of Het Dingetje zich daadwerkelijk in het manke ventilatiesysteem bevindt, maar omdat we dat systeem niet begrijpen (en de bovenbuurman onschuldig is gebleken, zijn olifant moet zelfs pantoffeltjes aan) gaan we er vanuit dat daar de oorzaak ligt – een akelig analogietje met diverse actualiteiten slik ik even in, Het Dingetje drukt me andermaal met mijn neus in mijn menselijkheid, wat precies zo vies is als het klinkt.
Later die dag, ’s avonds, presenteer ik voor het eerst een roman. Een gebeurtenis die haast in het niet valt bij de mogelijke verlossing die ventilatieman kan brengen, desalniettemin heb ik ook daar zin in. Tegelijkertijd vrees ik ongemakkelijkheid, een beetje zoals het moment dat iedereen op je verjaardag voor je gaat zingen en je opeens niet weet waar je je handen en je waardigheid moet laten. Onlangs bevond ik me op een literaire avond over debuteren en werd ik steeds voorgesteld als ‘debutant’, wat klopt, maar wat tegelijkertijd gek is. Ik ben de halfschrijver – nog niet helemaal echt, maar wel helemaal een boek. Alsof ik weer zestien ben (half volwassen, nog niet helemaal echt, wel al een bh aan) en iemand me introduceert met ‘dit is Roos, ze is een puber’. En ik maar hopen dat niemand die jeugdpuist tussen mijn ogen opmerkt. Onbeholpen een slotjesbeugel bloot lachen.
Maar daar moet ik allemaal niet aan denken, woensdag. Ik moet gewoon blij zijn en proosten. Op een boek en hopelijk, allemachtig wat hoop ik dat, op een zalige stilte.

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ng

 

Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig(Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Lente – in de lente zit je in een vierkant ei

Het is bijvoorbeeld van belang je af te vragen of het een psychose was. Dat geeft weer houvast. Je wil, net als zijn (en jouw) vader, dat het niet zo was en hij dus zelf de keuze maakte om daar te lopen, om daar te dichtbij die razendsnelle trein te zijn. Maar dat spreekt het treinkaartje dan weer tegen. Want een week ervoor had hij een enkeltje gekocht naar Amsterdam en het toen toch niet gedaan, hij kwam huilend terug en vertelde aan zijn (en jouw) moeder niets en pas na een paar uur snapte ze met haar verstand wat ze natuurlijk meteen al wist maar niet wilde geloven, of voelen zelfs: dat hij het had willen doen. En hij stond huilend voor haar en schaamde zich, voelde zich schuldig. Kortom, je verwacht het niet, dat ‘ie het dan toch doet, een week later- volledig ongepland, met een retourkaartje Zwolle (een retourkaartje hè), hij wou vast gewoon even naar huis, alleen dat en ineens durfde ‘ie.

Er is een kubus die wit is en daar zit je dan in. Je kent dat raadsel wel. Je denkt daar aan terug en vindt dat warempel leuk om te doen, je vindt dat entertainment. Verrek – denk je, het klopt, dat raadsel over de dood, het is verdomme nog waar ook.

Stel je voor: je zit in een kubus, een hele grote witte vierkante kamer en die is leeg. Je zit er op de grond. Je weet niet hoe je er gekomen bent en hoe je er vandaan kan. Er zijn geen deuren en er is geen raam. Er is alleen jij en een wit plafond boven je hoofd, een witte vloer onder je billen en vier witte muren om je heen. Hoe reageer je? Wat doe je? Wat zou je dan gaan doen?

Je weet niet hoe lang het gaat duren hè. Just saying.

Het antwoord is natuurlijk, bedenk je nu trots, in de kubus zittend, dat je moet proberen de puzzel op te lossen. Want: het is een raadsel. En dus: zodra je weet waarom je er bent, weet je de weg naar buiten toe.

De kubus is dik en de witte verf die erop zit is mat. Er is niet langer iemand te zien. Zo werkt dat dan: je vergeet dat er een eventuele geliefde ergens is, laat staan je vrienden. Je vergeet zelfs dat je ouders hebt. Het is bijna een kermisattractie, het is raar joh, die kubus. Maar zo werkt het, zo werkt dat ding. Je zult vergeten dat er buiten nog een wereld is.
Natuurlijk – je kunt best dingen missen.
Wat ik bijvoorbeeld het meest mis is de natuur. Ik kan door het bos lopen en tussen de bomen staan, ze met mijn handen aanraken en voelen aan de schors, maar ik ben er niet. Ik ben, net als hij nu, overal afwezig.

Hoe je reageert op de kubus is hoe je reageert als je geconfronteerd wordt met de dood. Dat is de oplossing, dat is wat dat raadsel was.

En? Had je het goed?

Wat je bijvoorbeeld in de lente kunt doen: blijf dichtbij de dood, trek zijn kleren aan – het is er koud. En niet vergeten – nu goed nadenken, dan kom je er wel uit. Het begint gewoon met rustig nadenken en alles op een rijtje zetten – dat is wat er eerst moet gebeuren, dat is het eerste wat je moet doen.

 

picture062Sonja Schulte is kunsthistoricus. Ze presenteert Glasnost, een radioprogramma over kunst en wetenschap, recenseert beeldende kunst voor cultureel magazine 8WEEKLY en redigeert het Handboek voor een Optimistisch leven – de boekbundeling van literair magazine De Optimist, die deze zomer zal verschijnen. Ze schrijft essays voor De Gids en De Optimist en stukjes op sonjaschulte.com.

Loslaten

beeld-column-loslaten

Mijn moeder stierf op een zondagochtend in een ziekenhuisbed op de plek waar vroeger onze eettafel stond. De vrijdagavond ervoor had onze huisdokter de eerste dosis slaapmiddel toegediend; iedere acht uur later zou ze een volgende injectie krijgen, tot ze niet meer wakker werd.

Mijn zus en ik hielden om de beurt de wacht terwijl de ander sliep. We mochten niet al te dicht bij haar zitten, had de dokter gezegd, want ze had ruimte nodig om los te laten. Ze wilde het zelf. Het ging gewoon niet meer.

Ik wilde het ook.

Die vrijdag voerde mijn moeder net als iedere andere avond haar vaste ritueel uit voor het slapen gaan: na het tandenpoetsen reinigde ze haar gezicht eerst met water en een washandje, gevolgd door een tweede ronde met Shiseido Benefiance Cleansing Foam. Daarna depte ze met haar vingertoppen een klein beetje Uplifting Serum van Darphin rond haar ogen, tegen de kraaienpootjes. De rest van haar gezicht smeerde ze in met een dikke laag Rosa Arctica Youth Regenerating Cream with Rare “Resurrection Flower” van Kiehl’s uit New York.

Dormicum is een zeer zwaar middel, maar halverwege de zaterdagnacht begon mijn moeder te brabbelen in haar slaap. Ze leek steeds wakkerder te worden in plaats van dieper te slapen. Tegen de tijd dat de dokter langskwam voor de volgende injectie, lag ze in bed met haar armen te zwaaien. De dokter greep haar bij haar polsen en zei dat zoiets wel vaker voorkomt, dat het nu bijna voorbij was.

Ik lag te slapen toen het gebeurde. Mijn zus kwam me wekken. We belden de dokter en de begrafenisondernemer en wachtten samen aan het bed van mijn moeder tot ze kwamen. Ik zette koffie, maar schaamde me toen het gepruttel van het Senseo-apparaat de stilte verbrak.

Twee zwijgende kraaien van de uitvaartdienst tilden mijn moeder op een brancard en vouwden een kunststof hoes om haar heen. Onder de mouw van zijn zwarte jasje droeg één van hen een fel oranje Hup-Holland-Hup horloge, nog van het EK in 2012.

Onze contactpersoon bij de begrafenisonderneming was een gezette vrouw van middelbare leeftijd met een klembord en een permanent. Na het invullen van alle formulieren legde ze heel geduldig uit wat er verder nog zou gebeuren. Mochten we nog vragen hebben, dan konden we – ook na werktijd – gerust bellen of mailen. Haar privé-adres was smurfie45@gmail.com.

Nadat mama was ingeladen, kroop de lijkwagen stapvoets achter de voetbalkraai aan, die met gebogen hoofd plechtig over de Neptunuslaan schreed. Op de hoek van de straat stapte hij in, waarna de auto met gierende banden optrok.

Ik denk nog vaak over die ochtend na.

___________________________

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. Vorig jaar debuteerde hij bij De Harmonie met de verhalenbundel Mijn Snor. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Zonder laptop

Midden in een aflevering van de geweldige nieuwe serie War and Peace van de BBC ging er een glas wijn over mijn laptop heen. Witte. Zittend dacht ik nog: die vliegt zo door de kamer en eindigt in twee stukken. Toen ik opstond pakte ik echter een handdoek om het apparaat mee af te deppen – blijkbaar gaat dat instinctief. Een nacht en een dag heb ik ‘m laten drogen op de verwarming, maar het mocht niet meer baten.*

Ik zat een tijdlang zonder, vanwege het gebrek aan zin om me in het aanbod te verdiepen. Het is net als met voelen dat je ziek wordt: komt altijd ongelegen en moet zo lang mogelijk worden ontkend dan wel uitgesteld. (Er zullen best veel mensen zijn die daar op dit moment last van hebben.) Zodoende was ik ongewild en onhandig langer dan nodig verstoken van… een tekstverwerker.

Nooit gedacht dat ik daar nog eens over zou beginnen. Op je telefoon kan je nu eenmaal niet fatsoenlijk een stukje tikken. Het liefst wilde ik een apparaat dat mijn gedachten leest en er dan zinnen in een bestandje van maakt. Dan denk je ‘nieuwe alinea’ en dan verschijnt er automatisch een nieuwe alinea (of: hij schrijft ‘nieuwe alinea’ als hij slim genoeg is om je echt te begrijpen). Aan de andere kant komt er nu al zo veel bagger uit al die laptops en pc’s, dat een volautomatische gedachte-tekstverwerker dat alleen maar erger zou maken. Moge die breindiarree ons allen bespaard blijven!

Ik nam mijn toevlucht maar weer tot het schriftje en de vulpen. Een typemachine heb ik helaas niet onder handbereik, maar dat was eigenlijk de betere optie geweest. Nu draait het er toch op uit dat ik, zodra ik weer een laptop heb, alles ga zitten overtikken. Meestal heeft het geschrevenen daar baat bij. Zo haalde ik uit een vertalinkje van Philip Larkin nog wat missers, en stuitte ik daarbij plotseling op de zinsnede: ‘Leven is traag sterven.’ Het stond er gewoon al, in mijn handschrift, maar pas op het scherm wordt het echt.

 

* De harde schijf kon ik gelukkig nog redden, en samen met de back-ups was de ramp toch minder groot dan aanvankelijk gedacht.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

De nachttrein – And just get funky list’nin’ to the train

Mijn eerste nachttrein nam ik in 1987 met twee vrienden van Amsterdam naar Praag. Het was kerstavond, ’s ochtends om een uur of 6 kwamen we aan in München. We moesten overstappen en er een uur of twee doorbrengen. Het had gesneeuwd op deze prachtige kerstmorgen, het was nog donker in de stad toen we over het maagdelijk wit naar de grote kathedraal sloften, heel langzaam bewoog de stad naar ontwaken toe, de essentie van gezelligheid binnen aanschouwden we vanuit de schoonheid buiten. Bij het station dronken zwervers grote pullen bier.

Als je aan de nachttrein verslingerd bent geraakt word je een verzamelaar van trajecten. Mijn mooiste zijn: 1 Moskou – Peking, de langste, zeven dagen acht nachten Siberië. 2 Nairobi– Mombassa in Kenia, de fraaiste, damast gedekte tafels en zilveren bestek, een heuse gerant die de maaltijd serveert, naast de trein een antilope die meehuppelt. 3 Kunming – Guilin in China, een lange tocht door paddy’s, gebergten, bamboepluimen. De nachttreinen in China hebben een plezierige sfeer, de couchettes zijn open, zes bedden per afdeling, veel thee drinken, veel lachen.

IMG_2564
Java, vanaf het Balkon.

Oslo–Bødø, duizend tunnels, Bandung–Yogjakarta het mooiste landschap van Java, Jodhpur – New Dehli, vechten voor je plek, Christchurch – Greymouth, New-Zealand, de Alpen down under. 

Wat nog spectaculairder is dan het uitzicht op de buitenwereld is het gegeven dat het ritme van de trein je net op een niveau onder diepe slaap houdt. Je droomt je eigen reis dus.  Steeds te slaperig om wakker te zijn en te diep weg om echt te waken voel je de kilometers. Als je slilstaat hoor je spoorwegpersoneel roepen, mensen klimmen op de trein. Wanneer je het gordijn een stukje oplicht, zie je lampen en schimmen. Je hoopt snel weer te vertrekken, want dat ritme, daar verlang je naar, ergens tussen slaap en dans.

Caspar van Gemund, van Club Interbellum deed het ongelofelijke. Als liefhebber van de nachttrein organiseerde hij een festival op een trein: ‘ Donderdagavond 30 juni 2016: de Europe Endless Express vertrekt vanaf Amsterdam Centraal Station. Een ontdekkingsreis op een nachttrein van drie dagen, twee nachten door zes Europese landen. Aan boord bevinden zich kunstenaars, filosofen, theatermakers, wetenschappers, schrijvers en muzikanten. De route blijft geheim. Op zaterdag 2 juli zet de trein haar reizigers weer af in Amsterdam.’ (Klik hier voor meer.) Wat een droom van een project. Nu dromen we door over een nachttreinboek. Een die uitkomt…

Wat een mooi idee! De trein verbindt het Europese continent al anderhalve eeuw, waarom zouden we dat niet vieren zolang het nog kan?

Railroad man, van Bill Whithers:

‘He rode across the plains
He rode on a fruit freight train
The hauled bananas to Savannah
And wore bandannas made in old Japan’

————–

IMG_9920Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Tirade dankt en begroet: Maartje Smits en Sonja Schulte

Maartje, dank voor je mooie een veelgelezen bijdragen op de zondagen van januari. We hebben ervan genoten! Goddank laat je ons in goede handen achter: Sonja Schulte zal in februari voor Tirade bloggen.

Sonja is kunsthistoricus. Ze presenteert Glasnost, het Gronings radioprogramma over kunst en wetenschap, recenseert beeldende kunst voor cultureel magazine 8WEEKLY en redigeert het Handboek voor een Optimistisch leven – de boekbundeling van literair magazine De Optimist, die deze zomer zal verschijnen. Ze schrijft essays voor De Gids en De Optimist en stukjes op haar blog (sonjaschulte.com) over leven, dood, liefde en alle kunsten.

Crossfade

IMG_1248Twee weken terug schreef ik op deze plek dat ik naar Madrid zou gaan voor een afspraak met Laura Martín Murillo, dochter van een fictieve hoofdpersoon van mijn nieuwe boek.

Luis Martín, cafébaas van de Marineros Ahogados in het Madrid van de jaren ’60, kreeg vorm in mijn hoofd gedurende de samenwerking en vriendschap die ik met Gijs Thio had tot aan zijn dood in 2011.

Al op de eerste dag dat we in café Zeppos achter de bar stonden werd Luis geïntroduceerd. Gijs gaf de man vorm in oneliners waaruit bleek dat hij zowel van Martín gehouden, als om hem gelachen had.

‘Korte broeken zijn voor kinderen,’ kon hij zeggen. ‘Blonde tabak is voor vrouwen en adolescenten.’

‘Een echte man kan prima roze dragen.’

‘Vertrouw niemand die met lege handen aan een bar staat.’

‘Bij twijfel over waar te eten volg je een dikke man met dure schoenen.’

De Gestalt van Luis zou ik nooit van Gijs krijgen, maar de kleine Spanjaard nam des te meer vorm aan door Gijs’ met zorg gekozen details. Wat mijn vriend vertelde kwam voor de luisteraar tot leven door de precisie waarmee hij het kleine observeerde. Ik geloof dat de drang om te vertellen al in me zat, maar de techniek leerde ik van Gijs.

Terzijde: Gijs was ook degene die me Paul Austers Mr. Vertigo leende, omdat hij zijn Volkskrant niet met me wilde delen. Hij vond dat ik kranten slecht behandelde, dat ik ze uit elkaar haalde en als een hoop gebruikte tissues teruggaf. Met Mr. Vertigo begon het pas echt, tussen mij en boeken.

Ik was nooit eerder in Madrid, maar ontdekte dat de stad – ondanks het feit dat ik niet met de hoogteverschillen gerekend had – in alle opzichten aansluit op het imaginaire Madrid waarover mijn alter ego Issa schrijft. Straten die hij op basis van hun klank of de betekenis van hun naam van Google Maps plukte blijken in werkelijkheid de sfeer te hebben die hij ze toedicht. Op de plek waar de Marineros Ahogados volgens Issa was, kun je aan de gevel zien dat er niet altijd een electronicawinkel gezeten heeft.

Ik trof Laura, met wie Gijs in de vroege jaren ’90 een relatie had, in een druk restaurantje buiten het centrum. Ze is een kleine, intelligente en lieve vrouw met een onbedwingbare bos rode krullen. Ik was verschrikkelijk zenuwachtig. Ik wilde haar toestemming vragen om de naam van haar overleden vader te gebruiken, die ik nooit heb ontmoet. Mijn versie van Luis is in mijn hoofd ontstaan en uitgehard tijdens het schrijven van dit boek. Ik had alle reden te verwachten dat zijn dochter beledigd zou zijn.

De wijn kwam op tafel, ik haalde diep adem en begon. Leg een boek van 300 pagina’s waaraan je een jaar hebt gewerkt maar eens in een paar minuten uit. Maar ik zette door, merkte dat mijn onrust wegebde, en al snel was er niets anders dan het verhaal van Gijs, Luis Martín Murillo en van mij.

Toen ik besloot te stoppen met praten omdat ik merkte mezelf al een paar keer herhaald te hebben, zag ik dat er tranen in Laura’s ogen stonden. Ze pakte mijn hand.

‘He would love it,’ zei ze. ‘Luis Martín would absolutely love it.’

Echte mensen, echt gebeurd: een van de mooiste stukjes fictie van mijn leven.

______________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Dingetje

Bij de eerste herfststormen van vorig jaar viel I. en mij een geluid op. Vooral ’s nachts was het vervelend. Het kwam van een balkon. Het geluidje doopten we de ergernis, en later, na een discussie over wat het geluidje dan veroorzaakte, herdoopten we het tot het dingetje. Op ons balkon lag of rolde de oorzaak niet.
‘Ik denk,’ zei I. op een avond terwijl we beiden naar het plafond staarden, ‘dat de bovenbuurman aan zijn balkondeur een springtouw heeft hangen. Zo’n ouderwetse met zware houten handvatten.’
We waren er zeker van dat het De Schuld Was Van De Bovenbuurman. Die boort zich immers helemaal een ongeluk aan zijn gaatjesvloer en heeft een circusolifant als huisdier. Ook is hij nooit thuis, wat de suggestie van een klussend spook wekt, wat ook wel weer iets heeft. Ik stel me graag de bovenbuurman voor die na zijn werk thuiskomt en denkt: verdomme, nu heeft ‘ie ook nog in mijn keuken staan boren. Op internet zoekt hij naar geestenuitdrijvers. Hij kijkt naar zijn gereedschap en probeert zich te herinneren van wie hij het gekregen heeft.
‘Nee,’ zei ik, ‘het klinkt als een fietsstuur dat tegen de balkonrand wiebelt.’
We wenden eraan. Het dingetje werd een vertrouwde factor waar we naar luisterden als we op stormachtige avonden in slaap vielen. Ons dingetje.
Tot we enkele weken geleden allebei wakker schrokken. Het dingetje was veranderd in Een Ding, het bracht een enorm kabaal voort dat in alle kamers resoneerde.
‘O God, nee,’ jammerde I., ‘dit kan niet waar zijn.’
De dagen die volgden brachten we door in gierende ergernis, het enige waar we nog over spraken was Dat Ding, we waren kwaad en wanhopig en onze nachtrust werd verstoord en we vonden het ook heel oneerlijk want onze directe buren hoorden niks. Aanbellen bij de bovenbuurman leverde een surrealistisch tafereel op; in plaats van de buurman, deed een piepklein en schriel dametje de deur open, dat ons aankeek alsof we haar wilden verpletteren. Het huis achter haar was leeg en doodstil. Haar zoon was er niet, legde ze uit.
‘Misschien is zij het dingetje,’ opperde ik.
Slapen deden we maar niet meer. Overdag schreeuwden we naar vreemden die niet op het zebrapad overstaken of die net iets te langzaam uit de bus stapten. Mijn oog begon vreemd te trekken. Ik kreeg de neiging om de kapper te bellen en te vragen of ze iets nieuws met mijn haar wilde doen; naar achteren, bijvoorbeeld, en dan lekker peroxideblond.
Gisteren, ik stond net op het punt de pootjes van een spin uit te trekken en I. was met een aardappelmesje gewelddadige leuzen in het kozijn aan het krassen, was het ineens stil. We bevroren. Twee uur lang luisterden we naar alle geluiden: een kraan drupte even, er vloog een meeuw langs, auto’s, het ritselen van de bomen, een zingend kind, het ruisen van ons bloed.
We omhelsden elkaar.
‘Weet je nog, het dingetje,’ zei I., ‘dat we helemaal in de keuken hoorden? En in de badkamer?’
‘Ja,’ snikte ik. Ik keek vertederd naar een spin die boven de boekenkast haar lentewebben weefde, en hoopte dat de moeder van de bovenbuurman het goed maakte.

—-

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ng

 

 

Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).