Ziek

fullsizeoutput_216Natuurlijk neemt B wel eens zorgverlof als een van de kinderen koorts heeft, maar omdat zij in haar werk echte mensen behandelt en ik alleen met personages te maken heb is de keuze overzichtelijk.

Als thuiswerkende ouder ben je altijd de lul, en ik ben geen geduldige vader gebleken, niet het soort dat urenlang kan Legoën. Dat is me tegengevallen van mezelf.

Mijn eigen vader was veel weg toen ik zo oud was als Nadim, maar ik herinner me de verhalen die we samen schreven over onze kat; dat hij me voorlas en spelletjes met me deed tot ík – niet hij – er genoeg van kreeg.

In mijn verdediging: het waren andere tijden. Als ik maar vijf uur per week met mijn zoon zou hebben, zou ik dan wél een hele middag kunnen bomenklimmen? In 1979 werd mijn vader ook niet uit ons spel gehaald door mails uit Italië, whatsappberichten of reacties op zijn Facebookposts.

Nadim heeft vakantie en vandaag had onze dag samen moeten worden, maar om half zeven vanochtend stond hij knikkebollend aan de voet van ons bed.

‘Papa ik heb overal pijn.’

‘Waar dan precies, man?’

Een snik. ‘Ik zeg toch: overál!’

Ik keek naar B, die naar mij keek. Ze maakte een streep van haar mond en haalde een schouder op.

‘Kut,’ zei ik, en trok de gloeiendhete jongen naar me toe.

Het sneeuwde. Ik had met hem naar Artis gewild, samen saoto eten, zijn handjes onder de mijne op het stuur van mijn fiets, zijn heldere stem vlakbij mijn oor.

Terwijl Ada, B en ik ontbeten keek Nadim een filmpje op de bank. Ik bracht Ada naar de crèche, sneed een appel in partjes en schonk thee voor mijn jongen in. Omdat we niet naar buiten zouden kunnen besloot ik aan het werk te gaan. Vanachter mijn bureau keek ik af en toe naar hem: zijn bleke smoeltje, zijn geruite pyjama, de deken opgetrokken tot vlak onder zijn moeders I-pad.

Ik vroeg me af wat mijn vader met me gedaan zou hebben als hij een hele dag moest zitten wachten tot ik beter werd. Ik overwoog hem te bellen en het te vragen, maar deed het niet.

Ik dacht aan alle dingen die we nu nog kunnen vragen maar nooit vragen, en waarom we dat niet doen.

____________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Uit de Mode (1)

Eerder deze week wees een oplettende lezer me op een belofte die ik anderhalf jaar geleden ergens in een voetnoot op dit blog had begraven:

Vanwege een bindende clausule in mijn ontslagprocedure ben ik juridisch tot geheimhouding verplicht voor een periode van tien jaar. Ik beloof dat ik na 1 januari 2017 terug zal komen op mijn loopbaan in de exclusieve herenmode.’

Die termijn is nu ruimschoots verstreken. Als er überhaupt ooit sprake is geweest van strafbare feiten – daarover verschillen de betrokkenen van mening – dan zijn die al lang geleden verjaard. Bovendien heeft de andere hoofdrolspeler in deze tragedie, mijn toenmalige compagnon A., het bedrijf inmiddels opgeheven en de deuren van de boetiek gesloten. Gezien A.’s gevorderde leeftijd zou het misschien prudenter zijn om te wachten op zijn overlijden, maar dan kom je nergens meer aan toe: als je schrijft, schop je altijd wel iemand tegen de schenen.

Zoals ik destijds ook in het proces-verbaal heb verklaard, beschouw ik A. nog altijd als een vriend. We hadden elkaar ontmoet op een feestje in de slipstream van de Amsterdam Fashion Week 2005, waar ik voor een bevriende ontwerpster van handgebreide angora lingerie als fitter had gewerkt. A. stond aan de bar in een kanariegeel pak met gifgroene puntschoenen; ik droeg een kogelvrij vest. Wat mij betreft is dat wederzijdse respect voor elkaars smaakgevoel altijd de basis van onze vriendschap gebleven – zelfs nadat alles zo gruwelijk uit de hand was gelopen.

A. voerde sinds eind jaren ’90 zijn eigen, gelijknamige herenmodemerk en verkocht als eerste binnen de grachtengordel uitbundige bloemetjeshemden en –pakken die hij combineerde met een Schotse ruit of een diapositief luipaardpatroon. Hij kocht zijn stoffen in Italië en op de lapjesmarkt op de Westerstraat. Popsterren, presentatoren en theatermakers liepen de deur plat: op tv kwam je bijna elke avond wel een outfit van A. tegen.

Dat was de goede tijd.

Ik kwam erbij toen de neerwaartse trend zich al had ingezet. Dat schrijf ik niet om mezelf vrij te pleiten; dat is een macro-economisch feit. Lehman Brothers stond op omvallen. De crisis was onafwendbaar en bij groeiend pessimisme neemt de behoefte aan exuberante kleurcombinaties en laarzen van pijlstaartrog nu eenmaal altijd af. Persoonlijk had ik een voorkeur voor sobere tinten, geometrische patronen en ronde neuzen; een bijna Berlijnse crisisesthetiek die beter bij de tijdsgeest aansloot, maar waar ik destijds niet hard genoeg voor heb gevochten. Dat betreur ik.

Het blijft frappant om te zien hoe onze kleine, persoonlijke geschiedenis vaak parallel loopt aan grote historische gebeurtenissen. Tegelijkertijd zou het lui zijn om mijn mislukte avontuur in de prêt à porter louter aan een dip in de wereldconjunctuur te wijten. We dragen allemaal schuld, ikzelf net zo goed. Ontwerpen, inkopen en etaleren vond ik leuk, maar ik liep leeg op de sleur van het winkeliersbestaan: de hele dinsdagmiddag voor de vorm bloesjes vouwen in een uitgestorven zaak terwijl het buiten regent en een reiger tegen de etalageruit schijt.

In iedere middenstander sluimert een diepe minachting voor het winkelend publiek, maar dat is van alle tijden, daar hoef je niet kapot aan te gaan. De finale nekslag kwam van binnenuit, van demonen uit het verleden, van meeliftende profiteurs en exotische liefdesrivalen. En van mij, met m’n grote bek.

Dit is een lang verhaal. Ik had niet genoeg tijd om het helemaal aan de politie uit te leggen.

_______________

Uit de Mode zal de komende tijd als onregelmatig feuilleton op Tirade verschijnen.

Arjen van Lith is journalist schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een brievenbundel en een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

The Great Game

Het is geen ‘groot wild’ wat twee weken geleden afgeschoten werd in de Tweede Kamer, omdat het beschamend had opgeschept aanwezig te zijn geweest bij Poetin’s ‘Groot Rusland’ fantasieën, zoals hij die zou hebben ontvouwd in zijn datsja. In een ‘zaaltje’ had Halbe gestaan, ‘ergens achterin’. Na die formulering hadden we het al kunnen weten.

De kwestie ‘wat wil Rusland’ blijft natuurlijk een interessante, en een die al een poosje meegaat.

The Great Game is een vrijwel de gehele negentiende eeuw durende langzame maar soms hete schermutseling tussen Rusland en het Britse Rijk die de controle over Centraal-Azië behelst.

Beter uit te leggen, of vooral sneller uit leggen dan in dit filmpje van 4 minuten gebeurt, is vermoedelijk onmogelijk:

Rusland was – naar Britse sentimenten – op jacht naar de ‘Pearl in the Crown’, zoals India gezien werd, en wilde controle over de zijderoute.  Er speelt een heel fraai spionage-aspect mee in the Great Game, een geopolitiek schaakspel zonder weerga en met langdurige effecten (de foute inschatting en vervolgens ‘defenestratie’ van Zijlstra is er gewoon nog een van).

In Peter Hopkirks Quest for Kim. In search of Kipling’s Great Game krijg je een heel mooi relaas over deze zaken. Hopkirk was een avonturier/ journalist/ historicus die een aantal boeken over The Great Game schreef, deze laatste het toegankelijkst, omdat het deels het verhaal van Rudyard Kipling’s Kim volgt, die hij nareist, en de personages uit het boek probeert hij te linken aan bestaande historische figuren. Kim is een slimme jongen van dertien, wees van Ierse ouders die in Lahore native is gegaan, hij kleedt zich als de andere straatjongens, en spreekt hun taal. Maar ook Engels; een gedroomd kandidaat om een spion te worden van het grote Britse Rijk.

James Bond maar dan een halve eeuw eerder. Zeer vermakelijke literatuur. Zo vermakelijk dat ik Kim van Kipling er nu maar achteraan lees. Een boek uit 1927 kocht ik, waar in een soort zegel van Kipling nog heel gemoedelijk een swastika kan staan, omdat dat in 1927 nog weinig anders betekende dan het hindoeïstische levenswiel waarvoor het stond.

Hopkirk heeft een plezierige wat archaïserende stijl en weet literatuur, politiek en reizen prachtig Brits te verenigen. Kipling was zelf een Raj-orphan, een begrip dat lezers van Jane Gardam heel goed kennen. The quest for Kim is in dit boek ook een beetje een quest ƒor Kipling, deze vrijwel vergeten grootheid.

—-

IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, droomt altijd over reizen, maar was in 1992 voor het laatst lang in India.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Mislabeling emotion

Sinds Ada kan lopen wil ze niet anders. Ze kent de weg naar de crèche, de speeltuin en het perkje in onze straat waar altijd merels zitten.

Als ik haar van de grond til om haar te dragen, verzet ze zich met hand en alle vier de tanden die ze inmiddels heeft. Dingen van haar afpakken: precies dezelfde reactie. Altijd huilt ze erbij.

Zoals ik hier al eerder schreef geloof ik niet zo in verdriet bij heel jonge kinderen. Volgens mij huilen ze vooral uit schrik of uit frustratie. Weinig irritanter dan een passerende vrouw op leeftijd* die de tranen van mijn ziedende dreumes net te luid perverteert tot groot verdriet.

Aan komen sloffen, boodschappen neerzetten, medelijdende keelklanken maken en dan: ‘Ach ach, wát een ver-driet. Meiske, wat ís er toch?’

Trut, ik sta ernáást.

Laatst haalde ik Nadim (6 jaar) op van het spelen bij een vriendinnetje. Op het moment dat ik binnenkwam was dat vriendinnetje met een van haar vaders schoenen in aan het slaan op het hoofd van haar moeder. De klappen van hak op schedel waren duidelijk te horen. Mijn jongen stond er met grote ogen naast.

Ik onderdrukte mijn impuls om dit duidelijk bezeten kind uit het raam te werpen en wachtte af. Andermans huis / kind en zo. Misschien had Satan wel een rol in dit gezin. De moeder van het meisje signaleerde dat haar dochter haar pijn deed door een paar keer theatraal ‘au!’ te roepen, en toen het kind niet ophield legde ze dat ook nog eens in woorden uit. Schijnbaar ten einde raad, klemgezet in een hoek van haar eigen gang, pakte de moeder met beide handen de pols van het kind beet en voorkwam minstens een haarscheur in haar schedel.

‘Dit. Mag. Niet,’ zei ze met kalme stem terwijl de overdruk uit haar oren sloeg. ‘Mama wordt hier héél verdrietig van.’

Verdrietig, my ass, dacht ik. Mama wordt hier pislink van. En het gekke was: ik wist zéker dat dochter meteen was gestopt met slaan als moeder haar woede had laten zien.

Dochter pakte de veters van de schoen met haar vrije hand over en wilde doorgaan met meppen. Moeder slaagde erin haar een zijkamer in te duwen, die ze daarna op slot deed. Achter het hout klonken geschreeuw en gegooi met zware voorwerpen. Niet veel later liep ik met een wat stille Nadim over de Westerstraat.

‘Mag ik thuis een filmpje kijken?’ vroeg hij na een tijdje.

Ik knikte, pakte zijn hand. Een stinkvrachtwagen reed voorbij, en met ingehouden adem staken we over.

‘Als je boos bent,’ zei ik, ‘beloof je dat je me dan nooit met mama’s pumps zult slaan?’

Hij knikte zó ernstig dat ik hem wel op moest tillen. Het laatste stuk van onze wandeling maalden zijn radertjes voelbaar in mijn armen.

‘Pap?’ zei hij toen ik hem neerzette om onze voordeur open te doen. ‘Wat is een pump?’

 

* Ja, sorry, maar dat is nou eenmaal nooit een man. Of een jónge vrouw. 

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Voel je zo oud als je bent

Van Lubbers herinner ik me bijvoorbeeld nog dat hij zijn politieke bestaan verbond aan de magische grens van 500.000 werkelozen, als die gehaald zou worden had hij dat als eigen falen geïnterpreteerd en achtte hij zich niet waardig door te regeren. Het aantal werd toen gelukkig niet gehaald.

Deze week moest ik nog aan dat statement denken toen ik door de dichter Willem Jan Otten in zijn nieuwe en geweldige bundel Genadeklap op Prof. Dr. H.C. Rümke gewezen werd. Otten deed dat door een afdeling van zijn bundel naar het ‘Praesenium’ te noemen.

Ik ging opzoek naar waar dat vandaan kwam en kwam bij een boekje uit 1938 uit dat Levenstijdperken van den man heet. Uitgegeven door de Arbeiderspers. Een heel bijzonder boek dat mijn kwaliteit van leven verhoogd heeft. Rümke betoogt in het werk dat kennis van hoe de levensfasen opgebouwd zijn, de lezer wellicht helpt ‘het leven beter te voeren.’

De grondgedachte is zo oud als de weg naar Rome, letterlijk, van fasen in het bestaan waarin je andere dingen doet, waar andere nadrukken liggen. Door de grondige studie – Rümke is ook niet bang vaak en heel hoffelijk te verwijzen naar goed voorwerk van Charlotte Bühler – maakt aannemelijk, dat heel veel mannen (en vrouwen, maar over hen gaat dit boek niet) door gelijksoortige fasen heen gaan, met vergelijkbare psychische problematiek. En het opmerkelijk is dat zo’n werk eigenlijk maar in zeer beperkte mate verouderd is. Verouderd is bijvoorbeeld zijn suggestie om seks even op te schorten totdat getrouwd is. Niet van deze tijd, maar alsnog van belang is zijn nadruk op de geestelijke problemen die voortkomen uit werkeloosheid, midden jaren dertig een veel nijpender en vooral veel voorkomender probleem dan thans.

Freud is een autoriteit in dit boekje, maar ook als je dat langzaam zou hebben laten varen is het erg leerzaam je fasen eens door te lezen. Ik bevind mij bijvoorbeeld in een fase die Virilitas genoemd wordt. ‘Het tijdperk dat nu begint, de viriliteit dus, is het tijdvak waarin de mens, die tot dusverre functioneel leefde, niet verder komt.’

Slik.

Waar een aantal waarnemingen van Rümke confronterend is, rest na lezing vooral opluchting door een beter begrip van wat ik vind dat ondergesneeuwd is geraakt, althans bij mij. Met alle 3,5 miljard mannen deel ik heel eenvoudig te duiden overeenkomstige fasen en troebelen die daarbij horen. Vreemd genoeg ben ik fierder rechtop gaan lopen sinds ik beseft heb geen wat ouwelijke jongere te zijn, maar een jeugdige oudere.

Het is maar een van de verfrissende inzichten die de beloning van een zorgvuldige lezing van het boek zijn. Elke fase heeft een begin en eind, er zijn rites de passage, niet iedere man excelleert in elke fase, maar vooral: gedachten die knagen, problemen die opdoemen vallen in een mal die beschreven wordt, dat kun je als een opluchting ervaren. Misschien juist wel omdat je het waarschijnlijk met zovelen deelt.  Je problemen zijn niet erg persoonlijk, maar hangen voor een groter deel dan je aannam samen met hoe lang je al leeft.

Levensfasenpsychologie is ongetwijfeld veel verder gekomen sinds 1938. Maar Bühler en Rümke hebben een helder en overtuigend begin geformuleerd, in slecht 90 doordacht geschreven bladzijden.

Ik hoef nog geen stok, maar ik hoef ook niet meer te rennen.

—-

IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, zal niet verder komen, maar droomt altijd over reizen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

On the road

IMG_6282Door dichte sneeuwval reed ik Parijs uit. De wissers slingerden hoopjes vlokken van links naar rechts over de ruit en recht voor me ontstond die maalstroom, de tunnel die altijd opdoemt als je door zware neerslag rijdt.

‘Als je daar te lang naar kijkt dan verdwijn je d’rin,’ zei de rat vanaf zijn plekje naast de hoofdsteun. Zijn adem stonk. ‘Ze zallen zeggen dat je de controle over het stuur verloren heb, maar eigenlijk zal je vertrokken zijn-‘ Hij sloeg zijn staart om zichzelf heen en nam daarbij mijn wang mee. Kippenvel trok over mijn rug. ‘-naar die andere plek.’

Die andere plek,’ herhaalde ik spottend, maar besefte dat angst vooral leeft in het aspecifieke. Vandaar het donker. Altijd weer het donker.

‘Geef licht en de duisternis zal vanzelf verdwijnen,’ zei ik hardop in de verder lege auto.

‘Erasmus,’ zei de rat en begon breed uitgemeten te kokhalzen.

‘Show-off.’

Een haarbal / dode muis / kattenfoetus landde op de middenconsole van mijn geleende auto. ‘Jij begon, pik.’

Na een paar dagen in Parijs had ik mijn laatste avond laten ontaarden in een maalstroom van horecabezoeken die eindigde met een episch sneeuwballengevecht bij een krakerscafé naast mijn hotel in het 17e. Sinds vanochtend half vijf was de rat er. Negeren en aspirine hadden niet gewerkt.

Het aantal begaanbare rijstroken kromp en na een tiental kilometer reed ik – schijnbaar als enige – over de de rechterbaan, met al die witheid om me heen.

Ik rommelde wat met de radio, maar durfde mijn ogen niet lang genoeg van de weg te halen om een zender te zoeken.

‘Als vastzitten in ruis,’ zei ik, en draaide de radio weer uit.

‘Harder,’ zei de rat. ‘Je rijdt als een cavia.’

Ik weet niet waarom ik naar hem luisterde. Misschien was ik bang dat de sneeuw me in zou sluiten, dat er vlok voor vlok een graf voor me gebouwd werd, hier ter hoogte van god-wist-waar-ik-was. Pas toen ik twee achterlichten zag met een feller mistlicht daaronder, durfde ik weer gas terug te nemen. Een vorm van kramp was in mijn handen gekropen. Het kostte me moeite het stuur los te laten, maar ik probeerde de radio nog eens, hopend op een doorrookte franse DJ om mijn rat mee te weg te spoelen.

De lichten voor me vlamden op en ik remde, maar naderde mijn voorligger te snel. Met nog geen halve meter over rammelde de ABS me tot stilstand.

‘Fuck,’ zei ik. De autoruiten trilden door het beuken van mijn hart.

‘Een haartje,’ zei de rat, en boerde.

De wagen voor me kwam niet meer in beweging. Ik keek naar de brandstofmeter, zette de motor uit en luisterde naar de astmatische ademhaling van de rat.

‘We gaan eraan,’ zei hij na even. ‘Dadelijk klapt er hier iemand vol achterop en dan zijn we hartstikke dood en koud als ijslollies.’

Ik klikte mijn riem los en opende het portier een stukje. Donskussenvlokjes koloniseerden mijn jas, het dashboard.

‘Blijf hier,’ zei ik, en stapte naar buiten.

‘Ammehoela,’ zei de rat, die op mijn arm sprong en over mijn schouder mijn capuchon in kroop.

De sneeuw leek van alle kanten tegelijk te komen. Met mijn hand boven mijn ogen liep ik langs de kleine vrachtwagen die voor mijn auto stilstond. Het woord ‘camion’ kwam terug van heel lang weggeweest.

Voor de camion was alles wit. Ik strekte mijn armen uit en ging op de tast verder, maar kwam geen andere wagens tegen.

Al snel waren links, rechts, voor en achter niet meer van elkaar te onderscheiden.

In mijn capuchon, zo dicht bij mijn nek dat ik zijn geringe warmte kon voelen, neuriede de rat.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Vaar uit naar het azuur

Het had zomaar een gedicht van Menno Wigman kunnen zijn. De ik-figuur, een dichter, vaak gekleed in zwart en lijdend aan een enorm zeldzame hartkwaal, overlijdt op een donderdag, vroeg in de ochtend. Zijn hart, die logge spier, verlaat hem, laf als een gedicht laat het hem staan en voor het eind van deze avond zakt de dood zijn longen in. Hij mocht maar 51 worden, en iedereen die hem gekend heeft rouwt in gelijke delen om het vroegtijdig afgekapte oeuvre en om wat een lief mens ze nu moeten missen. Een gemis zo hevig en dramatisch dat zijn naam in alle kranten komt te staan.

Een dagje dan. De nieuwsdienst pokert met je hoofd. Op vrijdag verkleedt de oliedomme, boertige presentator van een voetbalprogramma zich als vrouw, om iemands geslachtsverandering belachelijk te maken. Lelijk, zo lelijk, ja, steeds lelijker. De ik-figuur is niet eens meer verbaasd dat alles wat zo laag en lelijk is zo sterk en stevig staat, hij weet het: iedereen zijn eigen hel. In leven blijven, naar je werkplek tijgen, de hele week verkookte koffie prijzen, onder collega’s lijden, loon opstrijken, op zondag naar een tuincentrum toe rijden.

Gedurende het weekend verslechtert het weer. Laag en overspelig sloop de zomer weg, of nee, het was februari. Maakt ook niet uit. Ik denk dat dit gedicht best zonder kan. Vergeet de onzin van natuurlyriek en schop de weerberichten uit de poëzie.

Eveneens op donderdag is de begrafenis. Subtiel, zelfs zijn dood houdt zich aan een strak metrum. Aarde, hier komt een eerzaam lichaam aan. Maar de aarde hoeft het lichaam niet, het vriest al dagen en de grond van Zorgvlied sluit zich als een kluis. Het had echt een gedicht van Menno kunnen zijn, de doodgraver die vloekend en zweet van zijn voorhoofd wissend een weerbarstig graf uit de aarde bikt. De witte middag hapert tussen hoop en vrees. Aarde, wees niet streng, proberen we nog, en het werkt. De uitvaart gaat door. Je dacht, hoop ik, toch niet aan troostmuziek? Graf in, graf dicht, fles open. Ik zou wel willen dat het anders was. dat is het ook. Je mist iets en verpleegt het.

Wetjes van… borrelen voor gevorderden

Nooit kwam ik een begaafder causeur tegen dan de Nederlandse ambassadeur in Griekenland op een receptie in Athene in 2005. Iedereen kan bijleren waar het keuvel en plezierig onderhoudend converseren aangaat, maar ik moest van ver komen. Ik heb good conversationalists dan ook altijd benijd en ik heb heel wat van dit soort lijstjes bestudeerd. Sommige zijn heel handig. Nu trof ik mij de laatste weken een aantal malen aan in gesprek over een Wet Van. Hoe ik daar belandde? Waarschijnlijk vanuit de overweging dat je in een conversatie soms eerst wat moet geven om tot een gesprek te komen?  ‘Ben je toevallig bekend met de Wet Van Humboldt?’ hoorde ik mij eens zeggen. Een andere keer ‘Heb ik je wel eens verteld over de Wet Van Parkinson?’ een volgende keer trachtte ik midden in de belangstelling te staan door het Effect van Forer omstandig uit te leggen. Ik heb Boob’s Law vorige week aan den lijve ondervonden.

Het opvoeren van een Wetje van is een risico, want de eerste wet van de conversationalist indachtig: ‘Conversatie ontstaat wanneer iets gezegd wordt waarop makkelijk iets geestigs terug te zeggen is’ – aangeven dus – moet je wel het gevoel hebben met iemand van doen te hebben die niet met de mond vol tanden staat na zo’n uitweiding. ‘Oh, goh zeg! Ik moet trouwens even naar de wc…’

Op een nieuwjaarsborrel van de gemeenteraad met de Wet van Parkinson aankomen (Work expands to fill the time available for its completion) is een gevaarlijke. In alle andere gremia werkt ‘ie heel goed. Want wie heeft geen ervaringen met ambtelijke organisaties waar steeds meer mensen nodig zijn om steeds minder te doen. De Wet van Hartman is een eenvoudige afgeleide ervan. ‘Hoe ambtelijker de organisatie, hoe langer de mail.’

Hoe meer borrels, hoe beter je wordt, soms tot enthousiasme aan toe. Maar altijd weer keert ook de dode borrel terug. Sjorren aan een dood paard. Gesprekken worden wel echt leuker met een aantal handigheidjes. Waar bij de elegant open actuele vraag het best werkt: ‘Kende jij Theo Hiddema al voordat hij zo’n vernuftig  politicus werd?’ Iemand proest in zijn chardonneetje en de toon is gezet.

Maar we waren nog bij het Effect van Forer, niet sympathiek te reveleren op de jaarvergadering van horoscoopschrijvers, maar elders steeds aan te bevelen.

Ik heb al een boel geleerd. Geen inzicht op zijn beurt verhelderender dan dat van de schrijver W. die halverwege een zin op een borrel zei: ‘ik ga even draaien.’ Die heb ik sindsdien vaak gebruikt om me te verlossen van vasthoudende en gortdroge gesprekspartners. (Die ik dus zelf toen was.)

‘Ik ga even draaien’ en weg ben je.

—-

IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, heeft een angstaanjagend borrelmoyenne, en droomt altijd over reizen.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Losgezongen

talkbox

Als er vroeger bij ons thuis geen ruzie werd gemaakt, werd er gezongen. Iedereen deed mee. Mijn moeder bestreek de middenregisters, de kopstem van mijn zus fluitketelde Maryah Carey er moeiteloos uit en ik bromde in derde stem mee vanachter mijn boek. Mijn oma, die twee dagen per week bijsprong in het huishouden en tijdens het interbellum met een meidengroep voor de radio had gezongen, vulde ons aan met een diepe alt die natrilde in je buik.

Ons repertoire was eclectisch. Mijn moeder had een uitgebreide collectie experimentele plingploink-jazz die je niet heel makkelijk mee kon zingen, maar ze hield ook van Motown. Zelf draaide ik Prince, Bowie, Jackson. Oma, op haar leeftijd zorgeloos losgezongen van trends en alles wat toen cool moest zijn, bleek een onverwacht zwak voor reggae te hebben. Tegenwoordig zou haar hierom cultural appropriation worden verweten, maar destijds kon een blanke bejaarde uit Wormerveer nog ongestraft een reumatisch vuistje in de lucht steken en luidkeels meegalmen met I shot the sheriff.

Tegelijkertijd met oma heb ik mijn liefde voor de voicebox – of talkbox* – ontdekt. De stereo stond hard toen Roger Troutman van de band Zapp het nummer I want to be your man (1987) door een tuinslang via een synthesizer onze woonkamer in zong. Oma stond net andijvie te stampen. Meteen bij de eerste klanken van zijn elektronisch vervormde stemgeluid kwam ze de keuken uit en schuifelde richting de speakers. Dansen zat er fysiek niet meer in, maar ze hield gedurende het hele lied haar hoofd gekanteld en af en toe, bij hoge uithalen, trok ze in een reflex een schouder omhoog. ‘Weer eens wat anders’, zei ze toen het afgelopen was, wat in het Zaans magistraal betekent.

Van mijn oma is bekend dat ze televisie keek met een zonnebril op. Daaraan kon je merken dat ze van een andere generatie was; de audiogeneratie. Ik weet nog dat ze haar aanvankelijke waardering voor het nummer Candy van Cameo (1986) direct verloor nadat ze in de clip had gezien dat zanger Larry Blackmon een rode kruisbeschermer over zijn latex legging droeg: ‘Nou hoeft het van mij niet meer.’ Daar was ze heel rechtlijnig in.

Mijn oma hield van sobere meubels en kale dansmuziek met een dwingend ritme, met blazers en een behapbaar aantal beats per minuut. Als ze een lekker baslijntje hoorde, bleef ze vanwege de botontkalking weliswaar zitten, maar zelfs tot op het allerlaatst, vanuit haar leunstoel in het bejaardenhuis, bewogen haar orthopedische steunpantoffels nog altijd ritmisch mee over de vuurvaste vloerbedekking. Mijn oma was funky.

___________________

* Misschien was het gedeelde frustratie: zowel de stem van oma als de mijne is te laag voor de meeste popmuziek. Bijkomend voordeel van (hedendaagse digitale varianten van) de talkbox is dat de zang correspondeert met de toetsaanslagen op de synthesizer, waardoor je elke denkbare noot kunt halen en eventuele onzuiverheden eenvoudig kunt corrigeren. De talkbox, een vinding uit 1940 en behalve door Troutman al eerder populair gemaakt door o.a. Stevie Wonder, is bezig aan zijn zoveelste wedergeboorte: Bruno Mars won er vorige week zes Grammy’s mee voor zijn album 24K Magic.

Arjen van Lith (1971) is journalist en schrijver. Samen met vriend D. legt hij momenteel de laatste hand aan hun debuutalbum, dat later dit jaar zal verschijnen. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Conservatief voorspellen for dummies

De naamgever van het algoritme, de Perzische wiskundige al-Chwarizmi.

In een TEDradio uitzending vertelde Cathy O’Neil – wiskundige en auteur van Weapons of math destruction  – over algoritmes in een verontrustend en voor iedereen te begrijpen taal, nou ja, Amerikaans. Algoritmes helpen overheden en bedrijven steeds nauwkeuriger over gebaande paden te gaan. Wanneer een racistische wereld, een wereld waarin de armen laag opgeleid zijn en vice versa een manier vindt om met berekeningen te voorspellen hoe de zaken zullen gaan, zullen de zaken gaan zoals ze gingen: op basis van racisme en ongelijkheid.

Een Amerikaanse verzekeringsmaatschappij die met algoritmes vaststelt dat een afro-amerikaanse man een lagere levensverwachting heeft, zal deze man een hoger bedrag laten betalen voor zijn levensverzekering. Hierdoor heeft de man hogere kosten, grotere problemen en daardoor wellicht een lagere levensverwachting. De befaamde self-fulfilling prophecy heeft een heel nieuwe naam: algoritme.

239.942 mensen hebben hier al zeker geen moeite mee. Ze verzekerden zich bij Promovendum, die gewoon hardop adverteert met dit idee: ‘Sinds onze oprichting richten wij ons al op hoger opgeleiden. Op basis van schadestatistieken en jarenlange ervaring blijkt dat zij minder schade maken. Hierdoor kunnen wij onze klanten verzekeringsproducten bieden met een lage premie en uitstekende voorwaarden.’

‘De rijke heerst over de armen; en die ontleent, is des leners knecht,’ meldt Spreuken 22 vers 7.

In mij roert zich een oude behoefte aan rechtvaardigheid die je in de huidige nationale politiek weinig vertegenwoordigd ziet. In de boeken gaat dat wat beter, boedelbakmiljonair en algoritme-enthousiast Wiet de Bruyn liep tegen een hoop bezwaren op. Concernuitgeefster Mizzi van der Pluym heeft zich na dertig jaar bekeerd tot het onafhankelijke uitgeven. Hopen dat dit geen nu noodzakelijke bescheidenheid is die waar zich de kans maar voordoet makkelijk weer terzijde laat leggen.

Cijfermatig voorspellen is vasthouden aan wat is. In elk geval in de literatuur is dat geen goed idee.

—-

IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, kookt zich gestaag door kookboeken heen, en droomt altijd over reizen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.