Ga heen, schiet de spotvogel

Monsters van titels liggen er soms tussen de Nederlandse boeken in de boekhandel. Ik heb het niet over mega-bestsellers of monsterlijk goede thrillers, maar het gaat om de titels zelf van sommige boeken. Het lijkt af en toe wel of er een blinde koppenmaker van de krant actief is. Er komen al te vaak tenenkrommende woordcombinaties op boekomslagen terecht, maar bij vertaalde boeken is het helemaal erg.

De schrik sloeg me om het hart bij het werk van Harper Lee. Haar eerste (en tot voor kort enige) boek To Kill a Mocking Bird kennen we in het Nederlands als Spaar de spotvogel. De spotvogel mag inderdaad niet worden gedood in het boek. Maar waarom is de titel niet gewoon ‘Een spotvogel schieten’? Lee’s tweede boek verscheen onlangs als Ga heen, zet een wachter. Ontleend aan Jesaja (21:6) of niet, ik nomineer hem meteen voor kromste titel van het jaar. Oorspronkelijke heet het Go Set a Watchman, wat in het Engels natuurlijk goed loopt, maar de Nederlandse evenknie is krukkig. Moet er iemand weggaan en ergens een wachter neerpoten? Is een wachter een speciaal soort schaakstuk? Persoonlijk leek mij ‘Plaats een wachter’ afdoende, maar misschien kan de Bijbel in gewone taal hier uitkomst bieden.

Een andere vreselijke titel is bijvoorbeeld Een waanzinnig begin van Hans Fallada. In het Duits: Der Alpdruck, oftewel ‘De angstdroom’. Zijn boek Alleen in Berlijn heet eigenlijk Jeder stirbt für sich allein, daar is vast iets mooiers op te verzinnen. Mag de dood soms geen onderdeel uitmaken van een boektitel? Ook stuitend als je weet dat het origineel zo tot de verbeelding spreekt is: Een bijna volmaakte vriendschap van Milena Michiko Flasar. Dat prachtboek heet Ich nennte ihn Krawatte, dus ‘Ik noemde hem Stropdas’ of om iets verduidelijken ‘Ik noemde hem meneer Stropdas’. Ten slotte nog een voorbeeld van een wel goed vertaalde titel: Junichiro Tanizaki’s De liefde van een dwaas, dat boek heet in het Japans inderdaad zo. De Engelse vertaling luidt echter Naomi.

Wanneer je vraagt hoe dit zit begint men wel eens te sputteren over commerciële overwegingen en de almacht van de promotieafdeling van uitgeverijen. Tenzij op die afdelingen alleen maar incompetente figuren rondlopen geloof ik daar niets van. Bovendien zijn er genoeg vertalers die het heft in eigen hand nemen/houden. Ik denk bijvoorbeeld aan Bindervoet & Henkes en hun Joyce-vertalingen: eerst al Ulixes, straks Dublinezen, hopelijk ooit ‘Zelfportret als jongeman’. Dat zijn adequaat vertaalde en intrigerende titels, afwijkend maar niet uit de lucht gegrepen. Ik bedoel, als een Italiaan een boek schrijft dat ‘La villa’ heet, dan wordt dat toch niet ineens ‘De waterzuiveringsinstallatie’?

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Museumeiland

Op het museumeiland Hombroich hangen geen bordjes bij de kunst. Er staan ook geen suppoosten. Bezoekers mogen het licht zelf aan en uit doen. Er is geen airconditioning, ook niet bij de 37 graden waarbij ik een bezoekje bracht. Wel waait een warme zomerbries langs de schilderijen en sculpturen, want de buitendeuren staan tegenover elkaar open en laten de bloemige geuren uit de tuin door de museumzalen drijven.

Ik wandelde er door de weelderige tuinen, die zo af en toe onderbroken worden door sculpturen of een gebouw. Kort na de ingang hebben veel bezoekers nog een vraagteken op het gezicht. Waar je heen moet, wat er te zien is; nergens staat uitleg of commentaar. Het eerste gebouw dat ik tegenkwam bleek na grondige inspectie leeg. Het was misschien het gebouw zelf waar je naar moest kijken misschien. Of de expositie was net verwijderd. Maar al snel laat je het idee los dat je iets mist, of verkeerd begrijpt. Er valt alleen te zien, en sowieso meer dan je in een bezoek kunt. Ik liep langs roestige reuzen IMG_4878van tinnen soldaten. Liep een gebouw binnen dat klein leek van buiten, maar dat een lange reeks zalen bleek te herbergen, vol schilderijen, houtsnijwerken, sculpturen. Alles zonder naam, zonder datum. Alles door elkaar; naast elkaar, beter gezegd. Sommige werken overduidelijk van dezelfde schilder, maar  wie dat dan is, en waar zijn werk overgaat in dat van een anderIMG_4917 is ook niet altijd duidelijk. Sommige werken zijn overduidelijk oud, zoals boos kijkende koppen uit oude Khmerdynastieën, sommige overduidelijk modern, zoals bolle felgekleurde schilderijen. En soms twijfel ik. Zijn dansende mannetjes oud aardewerk waar de verf vanaf is gebladderd, zijn het oude rituele symbolen, zijn ze nieuw? Is dat een oude vruchtbaarheidsgodin, of een hedendaagse? Je kunt niet anders dan concluderen dat het niet uitmaakt of iets oud of nieuw is, wie het heeft gemaakt, waar het is gemaakt, of met welk doel het is gemaakt. Dat niet te weten, maakt dat ik me bevrijd voel van de lichte argwaan die ik soms voel in een museum waar mij wordt uitgelegd wat het belang is van dat wat ik zie. Of welk leven de kunstenaar leidde, wat zijn politieke of seksuele voorkeur was. Geen commentaar is ook een optie. In Hombroich zie je opeens met terugwerkende kracht hoe benamingen, categorieën, uitleg, je blik beperken. Want misschien is alles mooi wat er in het museum staat, maar misschien ook is je oog ontvankelijker voor schoonheid als je niet uitgelegd wordt waar die precies is te vinden.

IMG_4920
Zelfs bij de lunch die je onverwacht, maar op een goed moment krijgt aangeboden, staat geen uitleg. Het is krachtvoer, dat je voorbereidt op nog een paar uur verderzwerven over het eiland. Aardappels brood appels herken ik, daarnaast wat bakjes met moeilijker te plaatsen smeersels. Ik vroeg me af wat ik at op mijn brood. Of iets dat zo smeuïg was vegetarisch kon zijn. Nee, het was Schmaltz bleek later, reuzel met daarin wat groens en kaantjes. Iets dat ik anders waarschijnlijk niet snel op mijn brood had gesmeerd. Zo werd ik in Hombroich ook nog even genezen van culinaire vooroordelen.

Lachen tijdens een uitvaart

Im Keller, een documentaire over Oostenrijkers en hun kelders, opent met een muis en een slang. Het terrarium vult bijna het hele scherm, een man kijkt gehurkt toe. De slang hapt niet gelijk toe, het duurt even. Het is makkelijke spanning, maar effectief: hoe lang nog, wanneer pakt-ie hem?

Ik zag de documentaire in de bioscoop tijdens IDFA. Na de voorstelling was er een Q&A met Ulrich Seidl, de regisseur. Toen de slang de muis greep, golfde er luid gelach door de zaal, heel kort, daarna een ongemakkelijke stilte terwijl iedereen de film weer ingleed.

De slang in Im Keller, een scène die verder niet terugkomt in de film, is niets nieuws voor Seidl. In Liebe, het eerste deel van zijn Paradies-trilogie, bestaat de openingsscène uit een groep geestelijk gehandicapten die een ritje maakt in de botsauto’s. Ze zijn van dichtbij gefilmd, de belichting is te klinisch, het duurt allemaal te lang – daarbij gaat het helemaal niet om die gehandicapten, die komen in de hele film niet terug, maar om de nukkige blonde vrouw die aan de kant staat. Het is een ontzettend ongrappig geheel, toch moeten er mensen zijn geweest die erom hebben gelachen.

In Grey’s Anatomy, uit de tijd dat het nog een serie was met scherpe dialogen en een protagonist die even begrijpelijk was als onsympathiek, komt een scène voor waarin Izzie Stevens in hysterisch lachen uitbarst tijdens de begrafenis van haar beste vriend. Ze kan het niet helpen, het gebeurt haar altijd tijdens uitvaarten, legt ze uit – ze hikt nog na.

Precies zo’n lach kwam vrij nadat de slang de muis greep in Im Keller. Seidl kon tevreden zijn, hij had zijn publiek weer precies waar hij het hebben wilde: bij voorbaat al schuldig en gegeneerd.

Er is een soort ongecontroleerde lach die vrijkomt bij situaties waar men zich geen raad bij weet, bij lullige en knullige momenten en intieme zaken. Deze ongepaste zenuwlach heeft niets te maken met humor, maar met ongemak – het is een weglachen.

Ongemak is ongekend populair. Het is het kneuzige dat Boer zoekt vrouw zo’n succes maakt, of, honderdduizend jaar geleden, de audities van Idols. Personages met een hoog sukkelgehalte, die op de verkeerde momenten lachen, te laat (of, erger nog, te vroeg) beginnen aan een applaus, die net het verkeerde zeggen of in elk geval verdraaid weinig aanleg hebben om het goede te zeggen, daar herkennen we ons in. Of eigenlijk, we doen alsof we onszelf daarin herkennen.

‘Ik ben zo ontzettend ongemakkelijk!’ hoorde ik laatst een meisje zeggen. Ze had heel zorgvuldig kledingstukken uitgezocht die net niet bij elkaar leken te passen, ouderwetse herenschoenen bij een kort spijkerbroekje, een grote bril met dikke rand, een te groot bloesje. Het was een heel gewiekste opmerking: alles wat het meisje vanaf dat moment verkeerd zou doen of zeggen, viel nu onder dat zogenaamde ongemak en zou daarmee iets grappigs worden, of iets charmants. Kijk mij eens mal zijn! Echt ongemak, daar waakte het meisje waarschijnlijk als de dood voor – zij zou wel drie keer uitkijken voor ze in lachen uitbarstte op een uitvaart. Ze was wel ongemakkelijk, maar niet ráár.

Een tijd terug was ik in het park met een achtjarige die een op afstand bestuurbaar vliegtuigje had gekregen. Hij had het ding nog geen dag, de zon scheen, het vliegtuigje vloog en vloog en toen landde het op het dak van een muziekkoepel en kwam het er niet meer af.

Ik lachte, ik kon het niet helpen.

Dat sippe gezicht van de jongen, daar was niets lolligs aan. Mijn lachen was nauwelijks hardop, duurde niet meer dan twee seconden. Toch, als ik er nu aan terugdenk, is hij er weer: die nerveuze giebel. Waar komt dat vandaan?

Misschien heeft het te maken met het intieme van knullige momenten. Het moment voordat de muis gegrepen wordt, daar zit zo’n spanning op. Als kijker weet je dat dit de laatste levende seconden van het dier zijn, je kijkt naar een bijna-doodgaan. Sterven is bij uitstek intiem.

De geestelijk gehandicapten uit Liebe hebben geen filter. Hun plezier is uitgelaten en grotesk, soms zelfs ronduit lelijk, die vrolijke grimassen. Deze mensen hebben niet het beschermende zelf-corrigerende masker dat veel mensen dragen in dagelijks contact met anderen. Als kijker voel je dat je iets ziet wat je eigenlijk niet zou moeten zien: het is te dichtbij.

De paar tellen vóór het kind zich realiseert wat er is gebeurd, dat zijn naakte seconden. Het kind zal gaan huilen of anders wordt het heel rood en boos. Ook hier is geen masker aanwezig, er zit niets sociaal aangepasts aan: dit is emotie, dit is zíjn, op zijn puurst.

Wat is er intiemer dan de uitvaart van je beste vriend?

Misschien is de intimiteit van sommige momenten zo groot dat de toeschouwer onbewust afstand probeert te creëren. Misschien is hij of zij zo bang voor het zien van die emotie, van dat zíjn, dat hij kiest voor de meest radicale muur: die van de lach. Intimiteit is tenslotte het meest angstaanjagende waarvan een mens getuige kan zijn. Niemand wil zo dicht bij het vuur dat hij of zij zich kan branden.

 

*Im Keller draait vanaf augustus onder meer in Eye.

‘Een goede morgen met’ 11 (slot)

01:34:36

Tristan Murail, L’esprit des dunes (1993/1994); Ensemble Intercontemporain olv David Robertson.

01:50:31

We zaten in oude programmaboekjes te kijken wat we in de loop der jaren allemaal samen hadden gehoord en wat we ons nog goed, een beetje of helemaal niet meer herinnerden. Uit een programma van bijna twintig jaar geleden gleed een papieren zakje waarop stond: ‘Linzen verpakt in een loonzakje bij dit concert te gebruiken als ritme-instrument, de sambazak.’ Op de vraag of we ooit een loonzakje in handen hadden gehad, zouden wij tot dan toe overtuigd ontkennend hebben geantwoord, net als op de vraag of wij ermee geschud hadden. Het lamoenkoper dat ook in het programmaboekje zat, een vliesdun plaatje dat we zouden hebben gebruikt als handbekken, herinnerden wij ons evenmin. Hij rammelde er alsnog mee en stelde met spijt vast hoe beperkt zijn geheugen was. Wij zouden het staccatissimo hebben laten klinken tussen twee tango’s van Astor Piazzolla en een duo voor fluit en klarinet van André Jolivet, de linzen legato tussen twee op de cello gespeelde walsen van Prokofjev en het Allegro Rustico van Sofia Goebaidoelina en beide instrumenten tegelijk tussen Goebaidoelina en twee walsen van Sjostakovitsj. Werken in kleine bezetting, verbonden door wat in het programma geluidssculpturen werden genoemd. Klankbeeldhouwer, de gedachte zo iemand te hebben geassisteerd, beviel hem wel, zeker toen hij zag dat het een concert was geweest van het Nieuw Ensemble waarin linzen en koper waren gebruikt. Hadden wij toch ooit gespeeld in zijn favoriete ensemble, een ensemble zonder eerste viool, waarvan de muzikale ideologie haaks staat op het begrip Meester: mandoline, gitaar, klarinet, slagwerk, cello, accordeon, elk instrument is er evenveel waard. Van geen ander muziekgezelschap had hij meer programmaboekjes bewaard dan van dit ensemble. Het moet voor hem dan ook ondenkbaar zijn geweest een speellijst samen te stellen waarin het zou ontbreken.

Net als L’esprit des dunes, dat hij ook voor het eerst in een uitvoering door het Nieuw Ensemble had gehoord, is Kantrimiusik van Mauricio Kagel een klanklandschap. Maar daarmee houdt de overeenkomst op. Overheerst in het ene de indruk van manipulatie, in het andere lijken de op een boerderij voorhanden geluiden voldoende. Banjo, ukulele, mandoline, verschillende soorten gitaren en de geluiden van storm en regen, waaronder de muziek blijft doorspelen, moeten bij hem herinneringen hebben opgeroepen, ver terug in de tijd, aan avonden dat hij meeluisterde met zijn oudere broers naar het country- en folkprogramma Smoky Mountains Jamboree op de moeizaam ontvangen BBC.

Alles wat er aan muzikaal gejank en gehoempa denkbaar is, komt in deze muziek voor, als ernst en onernst tegelijk. Het is scherpzinnig muzikaal, het is authentiek melancholisch en het is tegelijk een stuk bordkarton met huizen, boerderijen, vee, weiden en velden erop vastgelijmd, een wereld waarvan je net zo makkelijk deel kunt uitmaken als een kind van de pastorale van een Gouden Boekje. Hij is even zelf dat kind, denk ik, een kind dat opgaat in die wereld van klanken. Eind jaren veertig: er loeit een koe, er kraait een haan, een ezel balkt, een hond blaft, de dorpsklok luidt, de motor van een tractor slaat aan. Hij tuft erop weg, een bordkartonnen boer die ervan overtuigd is dat de wereld van klanken waaruit hij voortkomt, de enige echte is. Wie weet gaat hij straks wel blokfluit spelen.

01:52:48

Mauricio Kagel, Kantrimusik, Pastorale für Stimmen und Instrumenten 15 – VIII (1973/1975); Nieuw Ensemble olv Ed Spanjard.*

02:00:00

* Niet op YouTube, wel op cd: Winter & Winter No. 910 150-2.

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Zeven minuten

youtube‘Dit moet je zien.’

Ik zit met B. in de huiskamer, ze heeft haar iPhone gepakt. Het duurt even, B. kan het filmpje niet meteen vinden – in haar haast maakt ze een tikfout.

‘Ik heb hem! Kijk.’

B. draait het schermpje mijn kant uit. De verwachtingen zijn hooggespannen: vind ik dit Youtube-filmpje van een kat op een robotstofzuiger ook zo grappig, lach ik net zo smakelijk om deze obscure Australische comedian als B.?

Ik kijk vluchtig naar de lengte van de video. ‘Zeven minuten?’

‘Het is het waard, ik beloof het.’

Even zie ik B.’s verwachtingsvolle blik, ze glimlacht. Dan richt ik mijn blik op het scherm.

Verwachting werkt twee kanten uit: allereerst is er de verwachting van degene die het filmpje laat zien. Hier wordt in potentie een moment gecreëerd om later op terug te komen, een weet-je-nogje. Als de ander het filmpje leuk vond, kan degene die het liet zien nog eens met een link aankomen.

Maar de toeschouwer heeft ook verwachtingen. Afhankelijk van het aantal op aanraden van de ander bekeken filmpjes, maakt hij of zij een inschatting – hoe leuk gaat dit worden? Tegelijkertijd is de toeschouwer zich bewust van waar de zender op hoopt.

Er ontstaan een druk die doet denken aan wat deelnemers aan Extreme Home Make-over moeten voelen. Nadat hun huis is gerenoveerd, kunnen deze mensen niet anders dan enthousiast zijn: de make-over is gratis, iedereen die meehielp staat naast hen, het komt allemaal op tv. Ze moeten het leuk vinden.

Tientallen Youtube-filmpjes keek ik op aanraden van B., mijn kaken doen al zeer bij het idee dat ik weer door een video over komische apen heen moet. Wat mij betreft mag het verboden worden om elkaar filmpjes te laten zien die langer duren dan anderhalve minuut. Wie denkt B. wel niet dat ze is?

 

‘En dit dan?’ vraag ik. Op sommige dagen ben ik zelf de zender. Ik herinner me een kat die een medicijnpotje van een kastje gooit, of een film over een ufo die boven Zuid-Afrika strandt. Dolgraag wil ik dat B. de film ziet. Ik blijf erbij om haar reactie te controleren als een pyromaan die naar haar eigen brandje kijkt.

‘Hoe kun je nu denken dat ik dit goed vind?’ B. staat op en loopt de kamer uit. Ze zet thee, ze gaat iets anders doen, ik blijf achter op de bank. Het gevaar bestaat dat ik het nu ook ga zien, dat District 9 niet zo fantastisch is als ik dacht. De eerste keer dat ik deze satirische alien-film zag, vond ik hem geweldig.

Het is weer gebeurd: mijn verwachtingen namen een loopje met me. In mijn enthousiasme vergat ik na te denken over wat ik precies wilde laten zien. En aan wie. Had ik kunnen weten dat B. District 9 niet zou waarderen? Waarschijnlijk wel.

Eigenlijk is het maar ijdel om een ander iets te laten zien (of horen) dat jij briljant vindt. Het is ijdel en dwingend, dwingender dan wanneer je iemand een boek aanraadt. Hier zit je immers naast, met een blik die zegt: ik ga je nu het allergrappigste/-mooiste/coolste filmpje van de hele wereld laten zien, je moet lachen.

 

Voortdurend bestoken B. en ik elkaar met filmpjes van katten, schildpadden en Arjen Lubach die de vlooienmars speelt op Ivo Opstelten. We doen het om een connectie aan te gaan, een ervaring te delen, we doen het voor de potentiële weet-je-nogjes. Soms schieten we raak en vinden we elkaars vondsten te gek, vaak zitten we de tijd uit: zeven minuten of langer.

Laat ik in het vervolg, als ik een volledige speelfilm wil laten zien in plaats van een Youtube-fragmentje, mezelf afvragen of de toeschouwer in kwestie van science fiction houdt.

Verwachtingsmanagement, heet dat.

img_0970Marijn Sikken studeerde aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. In 2011 won zij zowel de jury- als de publieksprijs bij Write Now! Marijn is columnist voor CLEEFT.nl en publiceerde o.a. korte verhalen in De Titaan, De Optimist en Passionate Platform. In juli elke zondag op Tirade.nu.

 

Heldendom

tumblr_n031ratL781qaouh8o1_1280

True heroism is minutes, hours, weeks, year upon year of the quiet, precise, judicious exercise of probity and care – with no one there to see or cheer.

This is the world.

David Foster Wallace, The pale king

‘Een goede morgen met’ 10

01:20:19

Dimitri Sjostakovitsj, Prelude en Fuga, nr, 24 in d (1951); Tatiana Nikolajeva, piano.

01:32:12

Hij heeft er in de loop der jaren ook wel wat filosofen op nagelezen, meestal met een schuin oog. Zo gauw hij vermoedde dat de muziek waarover zij het hadden, zo zuiver moest zijn dat zij door geen mens kon worden gehoord, klapte hij het boek dicht. Hij kon nog wel warm lopen voor de opvatting van Schopenhauer dat, als muziek iets betekent, dat dat dan iets is wat aan ons diepste wezen raakt. En in zijn exemplaar van De wereld als wil en voorstelling stond zelfs een dikke streep onder de zin ‘Muziek is een onbewuste oefening in metafysica, waarbij de geest niet weet dat hij aan het filosoferen is.’ Toen ik hem vroeg of hij die woorden ook begreep, zei hij dat dat niet uitmaakte; het ging erom of een uitspraak voldoende uitdagend was. Als puntje bij paaltje kwam was onbegrijpelijkheid, niet weten wat er precies met je gebeurt, maar er wel een sterk vermoeden van hebben, voor hem een groot goed, zeker als het muziek betrof. En ja, dat was dan misschien wel iets metafysisch.

Maar toen hij iets verderop las dat composities als Die Jahreszeiten en Die Schöpfung van Haydn niet zouden deugen, omdat die niet ‘het ware wezen der dingen’ uitdrukten, maar louter verschijnselen uit de aanschouwelijke wereld nabootsten, brak zijn klomp. Was hij componist geweest, zei hij verontwaardigd, dan zou hij een anti-Schopenhauerklompendans componeren waarin dat breken duidelijk te horen was. Het is maar goed, zei hij, dat Schopenhauer nooit iets van Mahler heeft kunnen horen of van Ives of Messiaen, dat Kagel en Breuker hem bespaard zijn gebleven. Voor hem geen Central Park in the Dark, geen Des canyons aux étoiles, geen Lied von der Erde – wat een armoede.

En ook geen muziek die L’esprit des dunes heet, die voortkomt uit filmbeelden en landschappen. Dat in deze muziek van Tristan Murail bijvoorbeeld landschap en abstractie tot één geheel vervloeien en exotische folklore een fusie aangaat met verfijnde berekeningen, de strenge filosoof schijnt het niet te willen weten. Toch is het niet uit recalcitrantie dat hij L’esprit des dunes op zijn lijst heeft staan, lijkt mij. Het moet zijn vanwege de hele wereld aan klankherinneringen die daarin over je heen tuimelt, van het bewegen met de radioknop langs zenders op de korte golf tot het roepen van achterop de fiets in een tunneltje, van het gehum vanuit de onderbuik van Tibetaanse monniken tot de desolate geluiden van een woestijnlandschap; klanken en beelden die tegelijk een zo zuivere mix vormen dat je al luisterend niet meer denkt aan elk van de elementen afzonderlijk, maar samenvalt met de muziek.
Was dat de staat van wereldvreemdheid waarin je volgens Peter Sloterdijk terechtkwam als je naar muziek luisterde? Al viel er over die staat, waaraan hij graag refereerde, niet veel meer te melden dan dat je die ervoer, zo begreep hij het tenminste. Het had met oneindigheid van doen, met dromen die men zich niet eens meer herinnert en die ineens oplichten. Noem het mystiek. Noem het epifanie. Vind er maar eens andere woorden voor dan de mystici gebruikten. Is het daarom dat veel van de mooiste muziekstukken bij hem transformeren in landschapsbeelden? In heldere zon op pannendaken, regenvlagen boven het Kinselmeer, weids uitzicht na een bocht in de weg, het wonder van de tot eeuwigheid gestolde golven bij Zabriskie Point in Death Valley, het houdt niet op. Het zijn zijn beelden van wereldvreemdheid, denk ik.

01:34:36

Tristan Murail, L’esprit des dunes (1993/1994); Ensemble Intercontemporain olv David Robertson.

01:50:31

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Voor altijd vast in de wasstraat

In de vroege middagzon in mijn achtertuin beleef ik zo’n moment waarop alles op zijn plek valt. Ik heb koffie bij de hand en geen telefoon, de poezen zitten in de buurt: we hebben een straatkatje van een half jaar oud geadopteerd uit Italië, tussen de drie dieren wordt weinig gevochten.

Naar mijn idee is geluk iets uit het verleden, iets dat je je altijd pas achteraf realiseert – toen was ik blij, toen was ik tevreden. Het is een onbeduidend moment, daar op dat bankje, onbeduidend genoeg om op een dag terug te keren in mijn geheugen als Iets Groots.

Als het over Deliverance gaat, gaat het ook over Calvaire. Van beide films gaat eenzelfde menselijke horror uit, een gelijk wereldbeeld. Calvaire is een Waalse thriller uit 2004. Zanger Marc strandt met autopech in een geïsoleerd dorpje. Daar wordt hij opgevangen door de treurige Bartel, die ervan overtuigd raakt dat Marc zijn weggelopen vrouw Gloria is. Opgevangen worden verandert in gevangen zijn. Het is een film zonder hoop, bij gebrek aan vrouwen moeten de varkens eraan geloven, fictie gruwelijker dan vele werkelijkheden. Fictie is vaak leerzamer dan feiten.

Opvallend genoeg is de belangrijkste scène uit de film er één waarin zowel Marc als Bartel niet voorkomt. Plottechnisch gezien kan de scène gerust weg, hij stuurt het verhaal niet vooruit: Bartel is zojuist de dorpskroeg uitgehoond. Marc zit, onder het bloed en in een oude jurk van Gloria, gevangen bij hem thuis. De camera blijft hangen in het kroegje.

De ruimte is klein en wordt verlicht door een groen schijnsel. Bier komt uit etiketloze bruine flesjes, er is geen tap. Het zit stampvol. De dikke reus, die we nog kennen van een ijzingwekkend fragment in de varkensstal, zit aan een klein tafeltje. Ritmisch buigt hij zijn kin naar beneden en weer terug, zijn vingers trommelen op tafel. Is het een glimlach, daar om zijn mond?

Zijn maat staat op, loopt naar de piano, blaast een wolk rook uit en ragt een laag akkoord aan, gevolgd door een hoger. Hij begint een melodie te spelen die alleen een duivel kan hebben verzonnen. Bovenop de piano staat een opgezette eekhoorn.

De dikke begint te dansen. Echt dansen is het niet, hij verplaatst vooral zijn gewicht van zijn ene voet naar de andere: links, recht, links, rechts, een hypnotiserend wiegen. Er staat nog een man op – dissociërende blik, aangekoekt hoofdhaar, zelfde vreemde motoriek. Al vlug staat bijna iedereen te bewegen. De dikke glimlacht zonder vreugde.

Dit is een oerscène, een die alles over de film zegt zonder het verhaal te vertellen. Dat hoeft geen complete scène te zijn, het kan evengoed een beeld zijn, heel kort, dat losstaat van alle andere elementen.

In Der Siebente Kontinent van Michael Haneke duurt het moment meer dan drie minuten, het is de opening van de film. Een gezin, vader moeder kind, zit in een auto in een wasstraat. Zeep druipt langs de ruiten, de moeder huilt. Als kijker kom je de film binnen met de wetenschap dat dit hun hele leven al aan de gang is. Hun hele leven voelt als die wasstraat. In Calvaire zijn ze niet fysiek aanwezig maar geldt hetzelfde: het leven van de hoofdpersonen is een kleine ruimte vol gestoorde mannen, Marc komt daar nooit meer van los en Bartel is er onderdeel van.

Der Siebente Kontinent moet Haneke’s antwoord zijn op de vraag hoe depressie voelt. Op welke vraag Calvaire het antwoord is, laat zich raden. De hel, dat zijn de anderen? Dat klopt – ze zitten allemaal in dat dorp.

Misschien telt het leven zelf ook oerscènes, of -momenten. Als dat waar is, zo leert fictie, dan zullen het zelden de meest voor de hand liggende gebeurtenissen zijn: geen huwelijken of begrafenissen, eerder iets kleins. Het kan een dans in een bar zijn of een wasstraat, misschien het gevoel dat alles klopt.

Vroeger had ik dat gevoel in het huis van een vriendin, een magisch huis met een hele brede trap en een verdwaaltuin: achter de rododendron bij de vijver vond ik een harmonie tussen mij en al het andere, ik was tien. Later had ik het bij een liefde in een auto, ik was zeventien. Toen wij het besluit namen het katje mee te nemen uit Rome, had ik het heel erg. Ik ben vierentwintig en alles moest zo zijn.

Ik vrees dat ik te gelukkig denk. Misschien is mijn oerscène of oermoment nog niet geweest, misschien is het een moment waar ik helemaal niet bij ben, iets groots of juist iets heel gewoons. Het kan duister zijn. Voorlopig hoef ik het niet te weten. Voorlopig zit ik in de tuin: drie katten, koffie, geen kroeg of wasstraat te bekennen.

 

img_0970Marijn Sikken studeerde aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. In 2011 won zij zowel de jury- als de publieksprijs bij Write Now! Marijn is columnist voor CLEEFT.nl en publiceerde o.a. korte verhalen in De Titaan, De Optimist en Passionate Platform. In juli elke zondag op Tirade.nu.

Poëzie uit Tirades spambox

Je hoofd moet op de vloer zo’n

routine kan weldadig zijn voor wie

moeite heeft in slaap te vallen of

schuld; we willen zeker weten dat

wie ons geld leent dit blijft doen

tegen een erg lage rente zoals

al haar schoolvriendinnen spelend

met de cavia ik kan haren knippen

nummers die ik doe zijn een.

 

Ze ging naar buiten om te kijken

vertelde mevrouw Fiet de krant,

meteen kwam het aan voegde hij

toe. Maar met deze romp wordt het

een langzaam vliegend varken

het delen van een huis zal je niet

raken. Twee dagen later, camelia

voor intense bevochtiging

(Engels is een onderwerp voor

dames en buitenlanders, natuurlijk;

allebei bieden een tijdelijke rente van

vier.)

IMG_0499Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, verschijnt deze herfst.

‘Een goede morgen met’ 9

01:13:35

Ludwig van Beethoven, Diabeli-variaties, nr. 14 (1819/1823); Andreas Steier, fortepiano.

01:17:05

Ik begrijp trouwens niet goed waarom hij deze uitvoering op fortepiano heeft gekozen, want hij zegt altijd gehecht te zijn aan de uitvoering die hij zelf heeft, van Tatjana Nikolajeva. Hij probeert hem ook zelf wel op de piano – de variatie is er traag genoeg voor. En als het niet lukt, is er altijd nog de herinnering aan hoe deze muziek kan klinken.

Vroeger thuis was het zo begonnen, tussendeuren dicht. Hij kende de gebreken van zijn techniek, besefte al gauw dat die gebreken zouden blijven, maar liet zich daar niet door weerhouden perfectie te horen in wat hij tevoorschijn rommelde. Zijn moeder zei er nooit iets van als hij moeite had met zacht spelen of missloeg; haar enige commentaar was: ‘Fijn dat je speelt.’ Dat hij soms de deksel en de voorkant van het instrument afhaalde en een krant tussen hamers en snaren stopte, ze vond het allemaal prima. Dan speelde hij dat er in de andere kamer een stomme lachfilm werd gedraaid en dat hij die begeleidde. Nu, meer dan vijftig jaar later, is hij nog steeds aan het rommelen. En nog steeds is er iemand die zegt dat ze het fijn vindt als hij speelt. Zelfs van de buren, die hij geregeld in stilte beklaagt, krijgt hij dat wel te horen.

Je zou dan ook verwacht hebben dat hij een geregeld bezoeker was geworden van pianorecitals. Maar nee. Dat ene jaar dat hij een abonnement had gehad op de serie Meesterpianisten, was wat hem betreft genoeg geweest. Het leek er minder om de muziek te gaan dan om de pianist – als die maar kon gloriëren met een eigen versie van overbekend repertoire. Pianisten van wie hij houdt, opereren in de luwte van een ensemble, wagen zich aan onbekend werk en zijn daardoor wat hem betreft de ware meesters. Zij vormen de voorhoede, bouwen aan een repertoire dat niet makkelijk valt te commercialiseren, spelen stukken die speciaal voor hen zijn gecomponeerd of eigen werk.

De enige reden die ik kan bedenken waarom hij niet zijn favoriete versie van de Diabelli-variatie heeft laten horen, is dat niemand twee keer op zijn lijst staat en dat hij voor Tatjana Nikolajeva iets anders in petto heeft. Hij was haar naam voor het eerst tegengekomen toen hij in wat toen nog Leningrad heette, een doos met platen vond met alle vierentwintig Preludes en fuga’s van Sjostakovitsj. Gespeeld door haar voor wie ze waren geschreven. Er zijn een paar componisten die hun eigen periode hebben in zijn luisterbiografie; hij was toen in een Sjostakovitsj-periode.

Toen Nikolajeva de Preludes en fuga’s een paar jaar later in Amsterdam kwam spelen, in de bescheiden zaal van De IJsbreker, vroeg hij mij mee te gaan. Niets aan haar uiterlijk verried dat zij een weergaloze Meester was. Ik zei dat ik een gedicht kende, van Jellema, waarin zij werd vergeleken met een oude pianojuf; misschien was dat wel een groter compliment dan wanneer zij een Meester zou worden genoemd.

Later was hij op YouTube een opname tegengekomen, waarin de camera langzaam op haar inzoomt. Hij zat meer te kijken dan te luisteren, merkte hij, naar haar houding, naar haar handen vooral. Meer dan op een pianojuf, vond hij, leek ze op een eeuwige leerling: haar handen gingen niet in een vloeiende beweging over de toetsen, maar waren bij elke noot op zoek naar de juiste aanraking. Wat voor hemzelf het hoogst bereikbare stadium was van pianospelen – dat zijn vingers vanzelf hun weg vonden in de wereld van de toetsen – verbleekte tot technische ijdelheid. Aan Nikolajeva zag hij dat je de muziek al spelend steeds opnieuw moest ontdekken.

Het fascineert hem; gaan we samen naar concerten, dan wil hij altijd zo zitten dat hij de musici goed kan zien. Behalve een bron van associaties en landschapsbeelden blijkt muziek voor hem in hoge mate een kwestie van kijken, alsof hij zich pas kan laten verleiden tot het ware luistergenot als hij weet hoe handen en instrument zich tot elkaar verhouden. Of zit hij de kunst af te kijken, in de hoop dat hij straks met niet al te veel fouten diezelfde prelude en fuga zal kunnen spelen? Preludes heb ik hem zo nu en dan nog wel tot een goed einde horen brengen, maar bij de meeste fuga’s, die altijd zo verleidelijk makkelijk beginnen en zich daarna ontwikkelen als een mensenleven, laten zijn vingers hem na een maat of tien in de steek. Midden in het leven.

01:20:19

Dimitri Sjostakovitsj, Prelude en Fuga, nr, 24 in d (1951); Tatiana Nikolajeva, piano.

01:32:12

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Gil gaat er even tussenuit

Amsterdam lijkt op zijn reet te liggen; wie er nu nog rondhangt komt nergens toe. Ja, de toeristen, maar dat zijn een ander soort wezens. Hoopvol, zo fris en bol de koffertjes die ze over de klinkers slepen en die zo onhandig blijken bij paaltjes en stoep op – stoep af.

Mollige meiden uit Houston met ronde schouders, de omhooggeschoven mouwen van hun T-shirt snijdend in jongehondenvet. En straks in het hotel eerst douchen en een nieuw T-shirt en zo’n donkerblauw kort broekje aan. Misschien – voor sluitingstijd – nog even naar de Negen Straatjes, want daar gebeurt het. Daar gebeurt het echt.

Ik dacht altijd dat je in deze stad als toerist redelijk makkelijk met de bewoners in aanraking kwam, maar tegenwoordig zie ik dat mijn stadsgenoten het hele centrum mijden in plaats van alleen het Damrak, het Rokin en de Wallen. Waar het vroeger alleen daar mogelijk was om een weekend lang geen Nederlands te horen, kan dat nu – helemaal in de zomermaanden – overal binnen de Lijnbaansgracht.

Het lijkt me vreselijk jammer voor die vrolijke meiden uit Texas om hier tien dagen door te brengen zonder een enkele burger te ontmoeten. Tenslotte is de Amsterdammer (naast de schoonheid van de stad) ons Unique Selling Point. Voor de toekomst is het misschien een idee om wat echte Mokumers betaald te laten posten in de Runstraat of op het Rembrandtplein. Gewoon een gebbetje links en rechts, zich een beetje tegen de dingen aan bemoeien.

Waslijnen moeten ook terugkeren in het straatbeeld. Dat bedacht ik een paar jaar geleden al, na het zien van een oude foto van de Goudsbloemstraat. Al die drogers de deur uit, en hop: samenwerken met je overburen voor heerlijk droge was. En heel hard uit het raam lullen terwijl je je ondergoed binnenhaalt. Ah, de geur van Ajax (what else?) zou van een wandeling door de Jordaan een heel andere ervaring maken, en het wapperen van duizenden sokken bij het opsteken van de wind… Hou me tegen.

Misschien wil ik een plek in de gemeenteraad. Maar pas weer begin augustus, want we gaan er even tussenuit. Een bevriend gezin uit Kopenhagen logeert tijdelijk in ons huis in het centrum, dus mocht je ze zien: praat Nederlands tegen ze, dat vinden die mensen hartstikke leuk.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Dwepen met de banjo

In het eerste seizoen van Orange is the new black ligt Alex Vause, drugssmokkelaarster en ex-vriendin van hoofdpersoon Piper Chapman, ziek op bed als Piper bij haar langskomt. Wat volgt is zo’n typisch tv-gesprekje dat nergens over lijkt te gaan maar intussen van alles betekent.

Alex zegt: ‘I’m plotting my revenge on that redneck fucking Deliverance-extra. If you want in.’

Piper lacht heel kort. In haar zuinig opgetrokken mondhoek ligt hun hele geschiedenis. ‘Maybe,’ zegt ze. Onderhuids gespannen kabbelt het gesprek voort.

Normaal sta ik te juichen bij iedere Deliverance-referentie die ik tegenkom – ik ben er inderdaad zo een die dweept met de scène met de banjo, die zich hardop afvraagt waarom de film nooit wordt genoemd in discussies over mannenvriendschap, ik dweep er zo mee dat ik in dit stuk niet eens uitleg waar Deliverance over gaat.

‘We hebben het hier over een scènetype waarbij we ertoe aangezet worden om, min of meer systematisch, het hoofd, het bewustzijn, de emotionele huishouding van een personage in te bewegen,’ zegt Willem Jan Otten in De beweging het personage in.

Otten beschrijft in zijn essay het moment waarop de afstand tussen lezer (of kijker) en de fictie die hij tot zich neemt, vervalt: de toeschouwer waant zich in de fictie, hij leeft zo intens mee dat hij meent te zien wat het personage ziet. ‘Dat we deze beweging het personage in kunnen maken, is in mijn ogen een even groot wonder als dat we elkaar verhalen kunnen vertellen,’ stelt Otten.

Het is inderdaad een wonder hoe we soms kunnen gaan houden van iemand die alleen op papier bestaat, op tv of in ons hoofd. Hoe werkt zoiets – en werkt het in Orange is the new black? Bewegen we tijdens het gesprekje Alex in, grofgebekt en snotverkouden, of Piper, die zich stoerder voordoet dan ze is? Versnelt het Deliverance-grapje dat proces?

Het heeft iets vreemds om fictieve personages te horen praten over een echte film, echte fictie dus. Deze gevangenen hebben, naast een ingewikkelde geschiedenis met elkaar, beiden een heel specifieke film uit de jaren zeventig in hun referentiekader. Dat zegt iets over wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Zijn Alex en Piper halve intellectuelen of halve hipsters? Is dat de vraag die de kijker zichzelf moet stellen van de schrijver, precies op dit moment?

Het is alsof de fictie van de één wordt vergroot door het noemen van de ander – zoals een kind dat klikt onsympathieker wordt dan het kind waarover het klikt.

Orange is the new black verhaalt over een afgesloten fictieve wereld. Om daarin mee te gaan, blijk ik beperkt in staat fictie uit mijn echte wereld te kunnen toevoegen. In plaats van dat de herkenning verbindt (‘ha, Deliverance, cool’) vergroot Alex’ grapje de afstand.

Maar de serie doet niets nieuws. In romans wordt naar romans verwezen – en naar legendes, naar mythes, sagen en Facebook en echte gebeurtenissen, naar liedjes van Celine Dion. In series wordt rustig naar andere series verwezen, naar films en boeken en recepten van Jamie Oliver. Niemand stoort zich aan de vele Godfather-verwijzingen in The Sopranos. Het klopt. Natúúrlijk is Tony helemaal gek van die trilogie, het ligt in lijn met zijn karakter.

Op de website van The Huffington Post heeft iemand alle popculturele referenties uit het tweede seizoen van Orange is the new black bijgehouden, ik bleef nergens bij haken. Maar of Deliverance in lijn ligt met het karakter van Alex of Piper betwijfel ik.

Misschien maak ik een tegenovergestelde beweging en ga ik niet het personage maar de schrijver in, die graag wil laten weten dat hij een zeer specifieke film uit de jaren zeventig kent. Ik herken iets (een mede-dweper) en meteen neem ik afstand. Ik beweeg het personage uit.

Als ik mezelf wil herkennen, dan graag op een onschadelijke manier.

Als je Deliverance wilt noemen, doe het dan goed.

 

_______________________________________________

img_0970Marijn Sikken studeerde aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. In 2011 won zij zowel de jury- als de publieksprijs bij Write Now! Marijn is columnist voor CLEEFT.nl en publiceerde o.a. korte verhalen in De Titaan, De Optimist en Passionate Platform. In juli elke zondag op Tirade.nu.

Cheever

the-journals“He meant by his writing to escape his loneliness, to shatter the isolation of others.

I recall him telling me he had received a thankful letter from a man who had read the novel in which Coverly Wapshot dreams that he has had sex with a horse. The passage had relieved this admirer of some burden of anxiety; it had lessened his loneliness. This pleased my father immensely. So he meant with the journals to continue this process: he meant to show others that their thoughts were not unthinkable.”

Benjamin Cheever, introduction to The journals of John Cheever. London: Vintage, 2010. 

‘Een goede morgen met’ 8

01:04:58

Luciano Berio, Sequenza 3, per voce femminile (1965); Cathy Berberian, stem.

01:12:07

Bach, Beethoven, Mozart, Brahms, het moet voor hem niet moeilijk zijn geweest een programma samen te stellen waarin zij ontbreken. Aan wat de randen van de muziekgeschiedenis worden genoemd, de pre-Barok en de post-Romantiek, is meer dan genoeg te beleven, vindt hij. En al weet ik wel dat ook hij er inmiddels van overtuigd is dat de muzikale wereld er zonder de vier genoemden en hun tijdgenoten, een stuk kaler zou uitzien (zeker drie van de composities in dit programma zijn schatplichtig aan Bach), hij kan het heel goed lange tijd zonder hen stellen. Als je ziet welke cd’s hij de laatste jaren binnen handbereik heeft liggen, dan moet je lang zoeken om het standaardrepertoire te vinden (‘dat hoor je al genoeg op de radio’), maar des te makkelijker vind je iets van componisten van wie een normaal mens die de hele week naar Radio 4 luistert nauwelijks een idee krijgt hoe hun werk klinkt. Wat zijn favorieten vooral bindt, is hun vermogen om meer dan alleen een compositie te zijn, maar om een klanklandschap te suggereren, een parallelle wereld van geluid.

Nu er toch een van de drie B’s op zijn speellijst blijkt te staan, moet er wel een speciale aanleiding toe zijn. Ik denk dat ik ook wel weet welke. Jaren geleden hebben we allebei India Song gezien, de toneelbewerking van een film van Marguérite Duras. Het was de traagste toneelvoorstelling ooit – de personages bewogen als in een droom en zeiden aanvankelijk helemaal niets; het eerste half uur hoorde je alleen zo nu en dan een stem die vertelde alsof er verder niemand was, en er was wat muziek. Toen ik later de film zag, merkte ik dat er heel wat dansmuziek in te horen was (dat herinnerde ik mij toen ook weer van de toneelversie), maar als we het over die voorstelling hebben, hoeven we alleen maar tegen elkaar te zeggen ‘Diabelli-variatie, nummer veertien’ en alle andere muziek valt weg; India Song is voor ons beiden louter ‘grave e maestoso’, een sfeer van lome, tropische tragiek.

01:13:35

Ludwig van Beethoven, Diabeli-variaties, nr. 14 (1819/1823); Andreas Steier, fortepiano.

01:17:05

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Onze jongens onderwijzen in Syrië

‘Oppassen hoor, voor die naarlingen!’

Het is verre van mij de Land- en Luchtmacht van ons koninkrijk te bekritiseren. Hoewel ik mij in mijn mijn jeugd ‘pacifist’ noemde, had ik maar enkele schermutselingen nodig om daarop terug te komen. Sommige slechtheid bestrijd je niet met een goed gesprek.

Toch verbaasde mij het bericht in NRC Handelsblad over onze missie tegens IS: ‘Vanavond praat de Tweede Kamer alleen met de ministers Koenders (Buitenlandse Zaken, PvdA) en Hennis (Defensie, VVD) over het voorstel de huidige missie, die dit najaar afloopt, met nog een jaar te verlengen. Behalve vier gevechtsvliegtuigen (twee minder dan nu) en 200 man ondersteunend personeel bestaat deze uit 130 militaire trainers om in Irak Koerdische en Iraakse strijdkrachten op te leiden. Voor langer blijven bestaat in de Tweede Kamer een ruime meerderheid.’

Koerden en Irakezen opleiden in oorlogsvoering? Is dat niet aanmatigend? Hoe kan het nou dat wij die in buitenlandse missies de laatste jaren vaak een ondergeschikte rol hebben gespeeld, steeds weer ‘opleiders’ naar de moeilijkste gebieden sturen? In Uruzgan hebben bij Nederlanders mensen daar ‘opgeleid’ hoe ze daar hun oorlog moeten voeren. Hoe kan zoiets? De Peshmerga slaat indrukwekkend van zich af tegen IS in een landstreek die zij wel en wij niet kennen, toch leiden wij ze op om die oorlog te voeren. Wat leren we ze dan wel?

Als je docenten uit middelbare, HBO en WO-geledingen spreekt krijg je niet de indruk dat zij vinden dat de laatste jaren het onderwijs veel beter is geworden: bij defensie is dat anders. We kunnen elders mensen beter leren vechten dan ze zelf op basis van hun ervaring al konden.

Ik vermoed hier een oud-kolonialistisch trekje: De Nederlander slikt dit, want ‘elders goed doen’ zit in onze genen. Een opleidingsmissie krijgt minder vragen dan een andere missie. Maar het is storend paternalistisch te veronderstellen dat we ze veel over vechten kunnen leren. Of leren we ze met computers om te gaan en heb ik een ouderwets idee over oorlog? En als dat zo is, kan die steun dan uitsluitend daar plaatsvinden?

Ik denk niet dat het echt waar is dat wij Irakezen en Koerden kunnen opleiden voor de strijd tegen IS. Ik denk dat ‘opleiden’,  ‘verbeteren’ een reclameslogan is die de Nederlander overtuigt van de missie.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.