Diep, dieper, diepst

(De wereld in stukken 24)

De wereld is een samenspel van onverwachte verbanden. Zolang je die fascinerend vindt heeft het bestaan veel te bieden. Zodra die interesse verdwijnt wordt het chaos.

Zo hangt op deze kaart zeer onverwacht het Dictaat van Versailles samen met het diepste punt in de Zuidelijke Atlantische Oceaan: de South Sandwich Trench. De diepste ter wereld is natuurlijk de Marianentrog, – 10,6 km -, nabij Japan en de Filipijnen. De huiveringwekkende diepten in de oceaan stel ik me voor als een negatief hooggebergte. De diepste trog (dat woord alleen al, hu!) hier, is de Meteor Trench, 8.202 meter en precies hier: 55°25.12′S 26°24.28′W

en daarmee slechts 647 meter minder diep dan de Mount Everest hoog is.

Het is vulkanisch gebied hier, op dat halve rondje links op de kaart dat zo vrolijk rijmt met het halve klokje daar net iets onder, is de ‘Sandwich Plate’. Een geestige toevalligheid die de 4th Earl of Sandwich, John Montagu, wellicht ook bevallen zou zijn. Hij gaf zijn naam aan een stuk vlees tussen twee broodjes dat hij zijn bedienden voortdurend vroeg omdat hij door zijn gokverslaving niet van de speeltafel kon opstaan om een fatsoenlijke maaltijd te nuttigen. Toen zijn medegokkers ‘same as Sandwich’ begonnen te bestellen was het oer-Engelse broodje geboren.

De Sandwich Plate is hier dan een tektonische plaat. Het halfrond is de trog.

De naam Meteor Trench doet eerst heel even een inslag van een meteoriet vermoeden, de ronde vorm heeft een maan-associatie waar inslagen en meren en vulkanen op het oppervlak te zien zijn. Maar het ligt iets anders. In 1926 werd het Duitse Topedoschip Meteor omgebouwd tot wetenschappelijk meetschip.

‘Oorspronkelijk in gebruik genomen als kanonneerboot in het voorjaar van 1914 en op de kiel gelegd op een scheepswerf in Gdańsk, liep de voltooiing van de METEOR lange tijd vertraging op vanwege het einde van de Eerste Wereldoorlog en de moeilijke economische situatie die daarop volgde. De Duitse Admiraliteit had ook erkend dat er vanaf nu geen militair gebruik meer was voor kanonneerboten. Als gevolg van de bepalingen voor het verminderen van het aantal oorlogsschepen in het Verdrag van Versailles, werd in 1923/24 besloten om het schip om te bouwen tot een onderzoeksschip. De officiële ingebruikname vond plaats op 15 november 1924. De afmetingen van het schip waren iets meer dan 71 meter lang en bijna 11 meter breed.’

‘Een speciaal onderzoeksgebied was het “M”-project. De afkorting stond voor de zoektocht naar Meeresgold, zeegoud – het winnen van gouddeeltjes uit zeewater. Gezien de herstelbetalingen die in het Verdrag van Versailles zijn vastgelegd, is het niet verwonderlijk dat elke mogelijkheid om geld in te zamelen werd overwogen. De zoektocht naar zeegoud was echter niet succesvol.’ Succesvoller was het met echotechniek in kaart brengen van de dieptes in de oceaan en de stromingen en winden die de circulatie van water tot stand brengen. Via bovenstaand zigzagpatroon voer het schip twee jaar lang tot dat doel heen en weer, ondertussen alle Duitse enclaves bezoekend, want de oorlog had niet alleen diepe wonden geslagen, maar ook de koloniale frustratie van Duitsland nog wat aangewakkerd.

‘Naast de wetenschappelijke motivatie voor de onderzoeksreis was er ook een politiek-militaire leidraad: na het verliezen van de Eerste Wereldoorlog wilden de Duitsers bewijzen dat de Duitse wetenschap ondanks diplomatiek isolement nog steeds van belang was. De METEOR zette daarom bewust koers naar verschillende buitenlandse havens in de voormalige Duitse koloniën in West-Afrika en bezocht andere gebieden waar in het buitenland wonende Duitsers woonden. De extra diplomatieke bekommernis van de expeditie was daarom ook “om de vlag te laten zien”.’

Er verscheen in 1928 een merkwaardig boek over de tocht van de Meteor. Daarin staat naast vrolijke liedjes van kinderen in Duitse enclaves

Hurra, Hurra dem Meteor
Hurra dem Kommandanten
es kommt nicht alle Tagen vor,
dass Kriegsschiffe hier landen

overal tijdens de tocht een grote reeks foto’s van de bevolking in de bezochte landen aan beide zijden van de oceaan. Over deze vondst van de Zuid-Sandwich trog: ‘Onze vreugde over de ontdekking was des te groter daar we deze voordiepte aan de buitenkant van de zuidantillenboog precies op die plaats aantroffen waar ze toenmaals door de Duitse geoloog Suess analoog aan een voordiepte bii de antilenboog van de Caraïbische zee verondersteld waren. Zijn vermoeden werd dus schitterend bevestigd.’

En dalen wij dan ook nog even af in de wetenschap omtrent geoloog Suess, dan ontdek je snel dat hij de vader van de platentektoniek is en de ontdekker en de naamgever van het oercontinent: Gondwana. Hoe diep ik ook graaf: dit vermoeden van de antillenbogen vind ik nergens in de krochten van het op internet vastgelegde tekst meer terug.

En dieper wil ik even niet…

Lezen: citaten uit Lebendiges Museum Online.

Fritz Spiess Die Meteor-Fahrt. Forschungen und Erlebnisse der Deutschen Atlantischen Expedition 1925-1927.

naar kaart 25

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Tieten

Omdat er in mijn buurt een strandje is, een grasveld waar jonge mensen zonnen, hangt er hier op warme dagen een heel recreatieve sfeer. Meestal vind ik het heerlijk om achter mijn bureau te zitten terwijl kinderen bommetjes maken van de brug voor ons huis, soms kom ik niet in de werkstand door al dat gefeest.

Dit weekend was het meer dan warm. Al vanaf een uur of negen ‘s ochtends dreven de eerste opblaasbeesten op de gracht – mijn overbuurman heeft een gigantische regenboogeenhoorn – en dit jaar was er een geniale primeur: rosé drinken in een tuinbad van de Blokker dat je als boot gebruikt, als een drijvende zitkuil voor zes personen.

Ik liep een rondje, glimlachend naar buren in badjassen en kinderen met drijfbanden, supboards en flippers; ik stak de brug naar de Bickersgracht over en liep langs de kinderboerderij. Bij het parkje op de noordelijke hoek werd mijn blik ergens door getrokken. Een aantal meiden was neergestreken op de steiger aan de rand van het parkje, die met hun komst barstensvol lag. Kennelijk hadden ze geen tijd gehad om thuis zwemkleding aan te doen: al kletsend gingen er jurkjes en broeken uit, T-shirts.

Ik wilde niemand in verlegenheid brengen en keek daarom weer voor me, maar net voor ik afsloeg werd mijn aandacht teruggezogen. Een van de meiden had haar blouse uitgedaan en stond nu met blote borsten op de steiger. Mooie borsten, waren het: stevig en vol. Ik kon dat zien omdat ze er geen arm voor sloeg, ze maakte geen haast om haar badpak uit haar tas te vissen. Nu liet ze haar rokje zakken, zette haar duimen achter de bandjes van haar onderbroek en deed ook die uit, honderduit pratend en gebarend naar een vriendin die – zag ik nu opeens – óók in haar blote tieten stond.

Respectvol sloeg ik mijn blik neer en liep verder. Toen ik de tweede brug over was en de Realengracht naar huis volgde, kwam de steiger weer in het zicht. Er werden handen door lange donkere krullen gehaald, er werd gelachen, gegeeuwd, ingesmeerd, gekletst en in de gracht gedoken, en alle tieten bleven bloot.

Ik kwam langs een parkeerterrein waar dertigers op een kleedje chillden. Ze hadden koud bier en het rook er heerlijk naar hasj. Net toen ik ze een fijne middag wilde wensen was ik weer gedwongen mijn ogen neer te slaan: in hun midden zat een volle dame, achterovergeleund tegen een hekwerk, haar borsten als de lobben van een vetplant in de volle zon. De nieuwe beha-loosheid was me natuurlijk opgevallen, maar sinds wanneer was de blote tiet terug?

Later die middag spotte ik er nog meer – nu ik erop lette waren ze overal – en toen Rob en Ivo een wijntje kwamen drinken was het een van de eerste dingen waarover ik begon. Of ze wisten dat men weer topless ging, en dat het niet beperkt bleef tot het strand?

Mijn vrienden, die beiden in de buurt van water wonen, hadden het fenomeen al opgemerkt en waren er zelfs erg over te spreken.

‘Vroeger was dat nochtans heel normaal,’ zei Ivo.

‘Wat is nou precies je probleem?’ vroeg Rob.

Daarmee drukte hij zijn slanke vinger op een voor mij nogal diffuse zere plek. Ik ben meer van de bil, maar ik zie ook graag borsten, en helemaal als het van die echte zijn, met een sterke persoonlijkheid. Als je me vraagt of ik een tiet wil zien dan zal ik daarop altijd ja zeggen. Waarom voelde het dan nu alsof me iets werd opgedrongen?

Ik probeerde mijn probleem op allerlei manieren onder woorden te brengen, maar vond geen gehoor bij mijn vrienden, die zich normaal best kunnen inleven in anderen (schrijvers, zijn het). Pas toen Rob en Ivo vertrokken waren besefte ik dat het me vooral ging om de onvrijheid waarmee de vrijheid van die meiden me had opgezadeld.

Ik had het moeten vergelijken met zo’n boombox, dacht ik. Dat je in het park zit en er komt een aantal dubbelbrede gasten aan, een draagbare speaker met beukende house achterop een van hun fietsen.

Zo’n heel park denkt dan tegen beter weten in dat ze dat ding vast zachter zullen zetten als ze eenmaal een plek hebben gevonden. Dat doen ze niet, en dan zit dat hele park zichzelf op te vreten óf zichzelf te vertellen dat het toch eigenlijk prima is, dat iedereen natuurlijk vrij is om te doen wat hij graag wil, dat de muziek niet eens zo kut is. Misschien riskeert iemand het er iets van te zeggen, in welk geval er óf ruzie ontstaat óf de dubbelbrede gasten zich ongemakkelijk gaan voelen. Verliezers alom. Hoe dan ook kan niemand er níét mee bezig zijn.

Ik ben me ervan bewust dat we ons in een overgangsfase bevinden. Als de blotetietenrecreatie weer volledig gangbaar is geworden valt het effect ervan natuurlijk weg. Het gaat me dus kennelijk niet om de tiet, maar om het feit dat die meiden weten dat ze de aandacht van iedereen trekken en dat helemaal oké vinden.

Maar ik wil ook niet uitsluiten dat ik een oude zeikerd aan het worden ben.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Les Habitants de Suriname. BONAPARTE, Prince Roland. Les habitants de Suriname ; Notes recueillies a l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883. Paris, A. Quantin, 1884.

Bron van informatie 

De bewoners van Suriname werden vroeger vaak op de gevoelige plaat vastgelegd door onder meer onderzoekers en avonturiers. Deze foto’s vonden hun weg naar reisverslagen, maar ook naar publicaties in het buitenland waar er ook grof voor werd betaald. De gefotografeerden verdienden vaak niets eraan. De bewoners kregen op een bepaald moment deze ontwikkeling door en nu mag je niet zomaar foto’s maken, bijvoorbeeld als je naar een dorp in het binnenland van Suriname gaat. Of je moet wat daartegenover wat op tafel leggen of je moet goed kunnen aangeven wat met het materiaal gedaan gaat worden. 

In Les habitants de Suriname het eerste grote antropologische werk over de inwoners van Suriname, beschrijft Prince Roland Bonaparte (1858-1924) de kleinzoon van Lucien Bonaparte, een broer van Napoleon, de kolonie Suriname aan het eind van de 19e eeuw. Het geeft een gedetailleerd beeld van de Inheemsen (Kalina Arrowakken), de Creoolse stadsbevolking en de marrons, de nakomelingen van de van plantages gevluchte slaven.

Het 19e eeuwse Suriname werd tot 1863 grotendeels gekenmerkt door de slavernij. Die geschiedenis is minder ver weg dan jaartallen ons willen doen geloven. De hieronder afgebeelde inwoners van Suriname zijn bijvoorbeeld van de generatie van de grootouders van mijn opa en oma. Kijk goed naar de gelaatsuitdrukkingen, naar de kleding. Het visualiseren van Surinamers die aan het eind van de 19e eeuw leefden heeft op mij een groter effect dan vuistdikke naslagwerken of wetenschappelijke verhandelingen. Voor het eerst in de geschiedenis van Suriname worden zwarte mensen nauwkeurig als individu beschreven, met hun achtergrond verhaal; hun beroep en soms hun karakter eigenschappen. Ze krijgen plotseling een gezicht.

Carl Haarnack, https://bukubooks.wordpress.com/les-habitants-de-surinam/

Het verleden en de culturen van Suriname zijn altijd een bron van kennis en informatie geweest voor Europese onderzoekers, schrijvers, filmmakers en theatermakers. Nu nog meer met de verhoogde aandacht in verband met het Herdenkingsjaar Slavernijverleden. De vele momenten, sommige pijnlijke, andere triomfen over het succes van verzet en rebellie in het verleden worden onderzocht, vastgelegd en gepresenteerd aan een groter publiek. 

“We moeten leren uit het verleden” wordt vaak erbij gezegd. Maar daar heb ik een wrang gevoel bij. 

Wie moet uit het verleden leren? De Surinamers? Die het momenteel moeilijk hebben met overleven aangezien de economie in het land heel slecht is? Volgens voorlopige cijfers van de Stichting Algemeen Bureau voor de Statistiek, ABS, zijn de consumentenprijzen in mei 2023 ten opzichte van april 2023 gemiddeld met 2.4% gestegen. Vergelijken we mei 2023 met mei 2022 dan zijn de consumentenprijzen gemiddeld met 64.9% gestegen. Ze hebben dus geen ruimte om te lezen en te kijken naar producties over hun eigen geschiedenis en culturen omdat ze moeten werken. Ze hebben geen tijd om na te denken over andere zaken dan hoe ze eten op tafel gaan zetten. Moeten de Nederlanders leren uit het verleden waar sommigen zich afvragen waarom zij moeten worden geconfronteerd met de wantoestanden waar hun land zich schuldig aan heeft gemaakt in het verleden?

Welke perspectieven worden meegenomen bij het vertellen van de geschiedenis? Die van de Europeanen, wier perspectief vanaf dag één al werd gebruikt? Krijgen Surinamers de kans om iets in de melk te brokkelen, hun kijk te geven op zaken en hoe zij zich daarbij voelen? Nederlanders komen immers met Nederlands geld het verleden hier uitpluizen, verzamelen, vormgeven en daarna verspreiden. Op de manier hoe zij het zien, aangezien hun geld wordt gebruikt. Surinamers hebben daarbij wel een rol maar meestal die van bron van informatie, sparringpartner of assistent bij de productie. Er zijn natuurlijk uitzonderingen bij bepaalde producties, maar heel sporadisch. 

Wordt er wel iets duurzaams achtergelaten? Moet dat? Nee, maar het is wel een mooi gebaar aangezien vaak de groepen terugkomen naar het land voor verder onderzoek of vervolgprojecten. Wordt kennis achtergelaten? Zeker, maar aangezien makers in Suriname nauwelijks toegang hebben tot subsidies, middelen en netwerken om hun eigen verhalen te vertellen is het een druppel op een gloeiende plaat. 

Wat is dan belangrijk dat gebeurt? Surinamers moeten toegang krijgen tot financiën, middelen en netwerken waardoor zij ook in de gelegenheid worden gesteld hun eigen geschiedenis te onderzoeken, hun eigen verhalen vorm te geven en te vertellen. 

Er worden wel steeds meer mogelijkheden gecreëerd door de overheid en verschillende organisaties van Nederland voor Surinamers om projectaanvragen te kunnen indienen voor het verkrijgen van financiën om projecten te kunnen uitvoeren. Deze initiatieven juich ik toe en zie graag dat ze toenemen en structureel van aard worden. 

Net als met bauxiet en goud worden nu de historische en culturele rijkdommen gemijnd. Maar laat in tegenstelling tot de andere zaken een groter deel het winstpercentage terug sijpelen naar het land. Dit toont los van respect ook bondgenootschap. Wij makers willen immers vaak genoeg hetzelfde creëren, mooie producties. Suriname is niet meer het land waar je zaken zomaar kan inpikken zonder consequenties. De samenleving is bewust van haar kracht en heeft eigenwaarde en weet ook hoe waardevol haar geschiedenis is.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Sterven op St. Helena

(De wereld in stukken 23)

Jonathan, een Seychellen Reuzelandschildpad, overleefde al 32 gouverneurs. Hij stiefelt rond in de tuinen van het gouvernementsgebouw in Jamestown op het eiland St. Helena. In februari jongstleden vierde hij zijn 190ste verjaardag en hij is daarmee het oudste landdier op aarde. In 1882 kwam hij als 50-jarige naar het eiland toe vanuit de Seychellen.

Hij is daarmee een stuk gelukkiger dan de endemische St. Helena oorwurm, die met zijn 8 cm een eilandgigant is, maar verondersteld wordt in of iets na 1965 uitgestorven te zijn.

Jonathan, links in beeld, in 1886
Jonathan, links in beeld, in 1886, het jaar dat bijvoorbeeld Jun’ichirō Tanizaki, en Alain Fournier geboren werden.

In 1821 blies Napoleon zijn laatste adem uit op dit vulkaaneiland, een droevig lot waar ongetwijfeld boekenkasten over vol geschreven zijn, maar waar ik nog maar weinig over las. De meeste mannen beginnen zich na hun vijftigste hevig voor Napoleon te interesseren, maar mij lukt het ook na W.G. Sebalds overigens prachtige Campo Santo nog niet.

Het eiland ligt in een steeds warmer wordende Atlantische Oceaan. Deze week stond er in de NRC een opnieuw redelijk verontrustend stuk over de temperatuur van deze oceaan. Die is hoger dan ooit sinds de metingen vanaf 1981. Er zit een vreemde contra-instinctieve oorzaakmogelijkheid bij: sinds 2020 moeten schepen met schonere brandstof varen en sinds die tijd is de fijnstofuitstoot enorm afgenomen op zee. Door de schonere lucht kan de zon het oppervlakte water makkelijker verwarmen. Juist in de bocht die de oceaan op deze kaart maakt rond de westkant van Afrika is het enorm veel warmer dan het was.

Op de Atlantische Oceaan regelt een complex systeem van stromingen en winden de distributie van water en de verwarmende en afkoelende werking ervan, de AMOC. Als de ‘Atlantic meridional overturning circulation’ echt goed ontregeld zou raken, dan gaan we een plaatselijk ijstijdje tegemoet, want de opwarmende werking van warm water uit de golf van Mexico die ons een gematigd klimaat bezorgt zou dan wegvallen. Het kan hier gemiddeld 6ºC kouder worden! Maar er zijn nogal wat onzekerheden. Het gaat bijvoorbeeld over de zwaarte van zout water, dat onder minder zout water duikt en dat minder zout zou worden door grote hoeveelheden zoet water dat van smeltende ijsbergen op Groenland komt.

Intussen, over sterven gesproken, en over ijsbergen, zit ergens elders op de Atlantic een klein duikbootje met puissant rijke mensen vermoedelijk shocking klem. Het bootje speurde met de extreemrijken aan boord naar resten van, oh ironie, de extreem rijken van de Titanic, en toen ging er iets mis. We tellen af, 96 uur zuurstof, in de hoop op een wonder.

Jonathan maalt er niet om en breekt er zijn mooie rimpelige koppie niet over. Een soortgenoot van hem tikte de 255 aan, dus wellicht zal hij op dat eiland St. Helena de sterrenrijke nachtelijke zomerhemel van 2088 nog zien, zoals ik vannacht die van juni 2023. Ik lig dan statistisch gezien al een jaar of 35 onder de grond.

De wereld gaat en gaat, als lang na dezen
mijn roem verging, mijn kennis hooggeprezen.
Wij werden vóór ons komen niet gemist,
na ons vertrek zal het niet anders wezen.

(J.H. Leopold)

Lezen: Maryse Condé Segou

W.G. Sebald Campo Santo

naar kaart 24

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De pianist en de dichter

Ik bevond mij laatst in een gedicht. Of, beter: ik bevond mij in een situatie die ik herkende als een goed onderwerp voor een gedicht. Nog preciezer: ik dacht: ‘hier had Rutger Kopland een mooi gedicht van kunnen maken.’ Ik zat ’s nachts voor een tot groepsaccommodatie omgebouwde boerenhoeve in Zuid-Limburg op een stoel bij een picknicktafel; met het studentenkoor en -orkest waren we op tournee. Binnen werd gedanst en gezongen. Buiten zaten mensen te roken en te praten. Er ging een fles rond en iemand vertelde een verhaal, waar iedereen geboeid naar luisterde. Waar het over ging weet ik niet meer, maar het was erg grappig. Met enige regelmaat kwamen er mensen de nacht in gestrompeld. De deur klapte hard achter hen dicht. De verteller vertelde zijn verhalen. Ik heb hem de nachten dat we daar waren nauwelijks binnen gezien. Later in die nacht, onderin een stapelbed, dacht ik aan een stukje uit een show Erik van Muiswinkel en Diederik van Vleuten, waarin ze in een stapelbed liggen en Erik van Muiswinkel opmerkt: ‘Vroeger op schoolreisje lagen we toch ook in dit soort bedden? Wat zijn we dan eigenlijk weinig opgeschoten.’ En om een of andere reden denk ik dat een goede dichter zoals Kopland iets met dat beeld zou kunnen.

Tot een paar jaar geleden schreef ik graag gedichten. Ik kon er mijn gevoelens in kwijt. Gedichten verklanken volgens mij vooral gevoelens en beelden. Het is verstilling. Bij een verhaal heb je een verhaal nodig. Dat vond ik toen lastig. Dichten is het zoeken naar het beeld dat precies weergeeft wat je voelt of hebt gezien, het zoeken naar woorden die daar precies bij passen. Ik probeer hetzelfde procedé te hanteren bij de stukjes die ik voor dit blog schrijf. Zo precies mogelijk beschrijven wat ik denk. Misschien ligt essayistiek dichtbij dichten.

Dit nauwkeurig zoeken is ook de essentie van het pianospel. Toen ik zo’n dertien jaar geleden begon met pianoles, nadat ik een vriendje had zien pingelen in de aula van de basisschool, speelde ik alleen maar. Ik drukte toetsen in en er kwam geluid uit; dat is feitelijk ook wat pianospelen is. Bij een strijk- of blaasinstrument moet je zelf de klank vormen. De juiste toon zoeken. Het komt aan op je op- en afstreek, de vorm van je mond, de spanning van je lippen. Daarom stoppen ook veel kinderen na een paar jaar met zo’n instrument. Piano is anders. De tonen zijn er al, je hoeft ze alleen maar aan te slaan: druk de toetsen maar in. Als je de toets hard naar beneden drukt heb je een hard geluid en als je hem zachter naar beneden drukt een zacht geluid. Het is eigenlijk heel makkelijk. De grote Hongaarse componist Béla Bartók beschouwde de piano dan ook als slaginstrument. In een van zijn composities voor orkest en piano wilde hij zelfs dat de piano bij de pauken werd opgesteld.

Op het conservatorium heb ik twee belangrijke dingen geleerd. Iets wat ik ‘durf’ noem en waar ik het vandaag niet verder over zal hebben en iets wat ik ‘luisteren naar jezelf’ noem. Bij elke toon die je aanslaat moet je je afvragen of dat de toon is die je wilt hebben. Daar gaat natuurlijk al een vraag aan vooraf: ‘welke toon wil ik hier?’ Ik speel nu onder andere de Kinderszenen van Robert Schumann. Technisch is dit stuk niet ingewikkeld, maar waar het mij nu omgaat heb je bij elk stuk, of het nu makkelijk is of niet. De Kinderszenen begint met een melodie van b-g-fis-e-d (zie de afbeelding). Het is een programmatisch stuk. Het heet: Von fremden Ländern und Menschen. Ik stel me hier altijd bij voor dat een kind luistert naar de verhalen van een oom of goede vriend van zijn ouders die vertelt over een reis of over wat hij ooit heeft meegemaakt. Het roept bij mij een magische sfeer op. En dan begint het zoeken naar de klank. Moet die noot scherp of zacht of hard? Voller? Scherper? En dan komt de linkerhand ook nog met de begeleiding om de hoek kijken en daar komen dezelfde vragen op. 

Kazuo Ishiguro merkte in een interview eens op dat de gitaar interessant is omdat het heel veel ‘impliceert’. Wat hij daarmee bedoelde is dat elk akkoord een eigen wereld in zich draagt. Op een gitaar heb je veel meer klankmogelijkheden dan op de piano, omdat je net als met de viool en de blaasinstrumenten de klank zelf produceert. Maar ook de piano impliceert een hoop. Als je een terts aanslaat hoor je de kwint erboven ook. Jazzmusici maken daar graag gebruik van: zij spelen weinig kwinten. Als je pianospeelt met het rechterpedaal ingedrukt, dan hoor je ook andere snaren meetrillen. Het zoeken naar klank wordt natuurlijk ingewikkelder naarmate de moeilijkheidsgraad van het stuk hoger wordt omdat je dan op veel meer zaken moet letten, maar ook daar moet je het proberen. Het gekke is dat je hoort of iemand op de klank heeft gelet: de pianist weet dan precies wat hij of zij wil laten horen. Ik denk dat een pianist die wat hij of zij wil en dat kan laten horen dan ook een zeker zelfvertrouwen uitstraalt, wat een concert van hem of haar er alleen maar beter op maakt.

Bij schrijvers en dichters merk je ook of iemand heeft nagedacht over wat hij of zij wil laten zien of beschrijven en hoe. Ook dan straalt de tekst zelfvertrouwen uit. En zo zijn de kunsten weer met elkaar verbonden. Het gaat allebei om het overbrengen van een gedachte. En om dat goed te doen moet je goed nadenken over het hoe.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.

Half

Columnist Em was gekomen om te schrijven. Ze had me op het hart gedrukt om mijn huis niet voor haar op te ruimen, maar ik had het toch gedaan. De vaat stond blinkend in de keukenkastjes, de vloer was schoon en er slingerde bijna niets meer rond. Als ze niet beter zou weten, had ze kunnen denken dat ik een opgeruimd, gestructureerd, fatsoenlijk leven leidde.

We hadden afgesproken om pas te gaan drinken, als er gewerkt was. Ik had me daar niet aan gehouden, en twijfelde nog of ik het op zou biechten, omdat ik wist dat een avond die begint met een leugen vaak gedoemd is te mislukken. Toen we op de bank zaten en Em opbiechtte dat ze zich niet aan onze opgelegde drooglegging had gehouden, bekende ik ook. We waren niet eens teleurgesteld in elkaar.

Zonder schroom trokken we daarom samen een biertje open, nog voordat we één letter hadden geschreven, en praatten over het schrijven. in plaats van het te doen. Em vertelde dat ze een beetje overhoop lag met haar boek, en dat er nog een nieuwsbrief uit moest. Ik vertelde dat ik alles de laatste tijd zo geforceerd rond wilde maken als ik iets had geschreven, dat het me tegenwerkte en ik niets meer afkreeg, dat alles in mijn leven zo rafelig was, zo slordig, zo allesbehalve rond. We spraken elkaar moed in, maar niet het soort moed dat mensen je soms inspreken omdat ze denken dat het van ze wordt verwacht. Het was oprechte moed. Hoop ook, omdat ik oprecht in haar werk geloof, in wat ze schrijft en hoe ze het doet. En dat ze jaloersmakend getalenteerd is, terwijl ze dat nooit toe zou durven geven.

Dat er een beetje hoop nodig is om te schrijven, dat wist ik wel, maar dat die hoop soms ook in een ander kan huizen, en hoe dat dan genoeg kan zijn voor jezelf, dat nog niet. Maar het werkte, want we gingen toch aan het werk. Er werd een wekker gezet om niet afgeleid te raken, en we schreven. Er was alleen het getik van onze toetsenborden, het zoemen van de afzuiging, de Franse muziek die zacht aanstond. Soms floot Em mee met een liedje, miauwde Madame Bovary, ademde ik uit.

Nadat een alarm ons deed opkijken van de beeldschermen, vertelde Em dat ze tijdens het schrijven niet wilde stoppen met typen, omdat ik dan zou horen dat ze was gestopt. Omdat ik precies hetzelfde dacht, hadden we allebei doorgewerkt. En bijna iets afgekregen.

Het was donker geworden buiten, en omdat het binnen nog warm was, liepen we naar een veldje bij mijn huis. We zaten op het droge gras, rookten een sigaret, dronken nog een biertje. De koele avondlucht sloeg zich als een deken om ons heen en we praatten over het verschil tussen aandoen en aanrekenen, onderzeeërs, hoe oorlog voeren vooral een kwestie is van alleen tactisch inzicht hebben op de korte termijn en niet verder, de vertaling van Disneyliedjes. Voor mijn gevoel maakten we elk gesprek maar half af.

De avond was nog niet klaar, niet rond, dacht ik, toen we even zwegen. Maar het was goed. Misschien schuilen de mooiste dingen in dat schemergebied: als iets nog niet af is, je zelf nog niet weet hoe het verder moet, nog geen idee hebt van de zinnen die nog moeten komen. In die belofte liep ik Em naar de laatste bus.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

Onderling, een territorium

(De wereld in stukken 22)

Boven de a van Glasgow op deze kaart, en in werkelijkheid – zoals de kraai vliegt – 125 km ten noordwesten van deze stad ligt het Schotse eiland Mull. Het behoort in zijn betrekkelijke lage bevolkingsdichtheid tot de intensiever beschreven delen van de wereld, althans vanaf 26 juni, als Miek Zwamborns boek Onderling verschijnt.

Ik ken weinig boeken die intensiever een bepaald niet eens heel groot gebied in kaart brengen. Zwamborn woont er nu zeven jaar en anders dan Michel de Montaigne die in 1581 op een kasteeltje in de nabijheid van Bordeaux besloot dat te beschrijven wat hij het beste kende: zichzelf, tracht Zwamborn nauwkeurig te beschrijven wat zij het beste wil leren kennen: haar natuurlijke omgeving. Het resulteerde in een heel bijzonder boek, waarbij de kunstenaar/schrijver die zij is, loopt, klimt, zwemt, glibbert, afdaalt, vastzit in het trilveen, de getijdepoelen, het boerenland, de rotsformaties, de moestuin, het Keltisch regenwoud en ze beschrijft, tekent, dicht, vertaalt gedichten om dit veelzijdig landschap nabij te komen. En volvoert zo een wens die meer mensen voelen en waaraan ze soms (ik spreek voor mijzelf) onvoldoende uiting kunnen geven: je het landschap waar je woont of graag komt echt eigen maken.

Ik las dit weekend een fascinerende beschrijving van wat Zwamborn doet in het prachtige Leven als een vogel van Vinciane Despret, een (wetenschaps)filosofische en ethologische verkenning van het begrip territorium. ‘Als zingen een uitbreiding van het vogellichaam is, dan wordt de vogel als het ware uitgezongen door zijn zang, zoals het lichaam van de spin wordt uitgesponnen en nieuwe betrekkingen aangaat met de omgeving – betrekkingen die de expressiemodus kunnen deterritorialiseren wanneer het web een hinderlaag wordt, maar tegelijkertijd blijft fungeren als materiaal voor expressie en voor ‘impressies’, voor het uitdrukken van dingen en voor het ontvangen van indrukken. Het zingen van de vogel kan dan worden gezien als een expressieve, ‘extensieve’ kracht, en het is niet onmogelijk dat de kracht van dit gezang, het ritme en de intensiteit ervan, deels bepalend zijn voor de omvang van het territorium in wording, zoals het territorium wordt bepaald door de mogelijkheden om een bepaalde oppervlakte te doorkruisen. Met andere woorden: het zingen van de vogel vormt een geheel met de ruimte. Letterlijk. Het zingen is de expressievorm waarmee een gezongen ruimte lichamelijk wordt, zich ontwikkelt tot het lichaam van de vogel.’

In een prachtig zoekende beschouwing over het begrip territorium, en in een wetenschapshistorisch onderzoek naar wat dat in de loop der eeuwen betekend heeft komt Despret trachtend en zoekend steeds dichter uit bij wat een territorium is. En dan gaat het niet alleen om foerageren, niet louter om agressie, bevolkingsdruk of kansen op een partner maar ook om een plaats waar een dier wil zijn, een omgeving die het dier mede definieert. En de momenten dat en vogel begint te zingen is een uiting van heel veel, maar ook een heel boeiende nieuwe reden: het zingen definieert de verhouding tussen de vogel en zijn/haar omgeving. Met de zang wordt het territorium bepaald, en dat territorium is meer dan alleen een gebied, het is tevens de uitingsvorm van de vogel: het gebied is als het ware wat zij wenst te zijn als ze terrein was. Zang, vogel en omgeving definiëren elkaar.

En dat lijkt me nou de beste manier om uit te leggen waarom Onderling van Miek Zwamborn zo’n fascinerend boek is, omdat dat precies is wat er in dat boek gebeurt. Nooit eerder las ik een boek waarin omgeving, werk, en persoon zo samenvallen als in dit boek, het zou en genre op zich kunnen zijn. Authentieker kan het niet. We leren Miek Zwamborn, de natuurlijke wereld waarin zij leeft en de manier waarop ze erover schrijft en tekent in een keer ondeelbaar kennen.

In Onderling zien we gebeuren hoe een mens een gebied wordt, hoe literatuur en kunst een territorium helpen definiëren, en wat aandacht en liefde voor de natuurlijke wereld om je heen aan prachtigs oplevert.


Er staat zoveel op deze kaart! Wat jammerlijk gemist werd en niet meer terugkomt compenseer ik met een paar favoriete boeken: Marokko: Greta Riemersma Het land van zijn vader, Ierland zie hier, Spanje: Camilo José Cela Joden, Moren en Christenen, Baskenland: Mark Kurlansky The Basque History of the World, Portugal (en Spanje en Frankrijk): August Willemsen Vrienden, vreemden, vrouwen.

Naar kaart 23

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

The Breakfast Club

In Suriname werd deze week 150 jaar Hindostaanse Immigratie gevierd. Maandag 5 juni werd eenmalig tot een nationale vrije dag uitgeroepen en waar de één lekker heeft gefeest, heeft de ander, zoals ik, het heel rustig aangedaan. Het hoogtepunt was het bezoek van de Indiase president Droupadi Murmu aan het land. 

Weken vooraf zijn er tal van activiteiten georganiseerd. Samen met een collega heb ik een reportage voor de lokale televisie gemaakt over de Hindostaanse Immigratie. Daarvoor heb ik historicus Maurits Hassankhan geïnterviewd over hoe de Hindostanen zich hebben ontwikkeld vanaf hun komst tot vandaag de dag. Hassankhan vertelde onder meer waarom de Hindostanen naar Suriname werden gehaald. Na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 moesten de tot slaafgemaakten nog tien jaren verplicht werken op de plantages voor een karig loon. Daarna besloten ze zo ver mogelijk te gaan van de plantages. Ze wilden niets meer met de plantages te maken hebben, vrij logisch. Er moesten daarom anderen gezocht worden die op de plantages wilden werken en er werd besloten contractarbeid in te zetten.

De Britten gaven de Nederlanders toestemming voor het werven van contractarbeiders in Brits-Indië. Besloten werd dat de contractarbeiders voor vijf jaar betaalde arbeid moesten verrichten op de Surinaamse plantages. Om de contractarbeiders in Suriname te houden kregen ze na hun werktermijn een stuk grond en 100 Nederlandse gulden van de Nederlandse overheid, zei Hassankhan. Vandaag de dag zijn er minder Hindostanen in de landbouw werkzaam. Het was namelijk hard werken en door schommelende prijzen was het ook niet altijd rendabel. Ouders moedigden daarom hun kinderen aan verder te studeren en in andere branches werk te zoeken. Zo deden steeds minder Hindostanen aan landbouw. Desondanks wordt er in het district Nickerie, dat bekendstaat als het landbouwdistrict, nog steeds veel aan rijstteelt gedaan en in het district Saramacca tuinbouw. 

Uit de Hindostaanse samenleving zijn er een aantal markante Surinamers voortgekomen zoals verzetsheld Janey Tetary, politicus Jaggernath Lachmon, schrijver Bea Vianen en dichter Shrinivási.

Naar mijn mening is het belangrijk om los van het feesten informatie te delen over deze groep. Door de verdeel-en-heers tactiek van de kolonisator zijn er vandaag de dag namelijk nog steeds stereotypering en vooroordelen bij de verschillende groepen over de andere groepen. We eten graag een bordje mee bij de buren, in dit geval roti, maar wat weten we precies over onze buren, wat voor muziek vinden ze mooi, wat zijn hun inzichten over bepaalde onderwerpen en wat zijn hun gevoelens daarbij? Daar kunnen we ook naar vragen.

Deze situatie laat mij denken aan de film The Breakfast Club: vijf tieners, van verschillende achtergronden met vooroordelen over elkaar die op een zaterdag voor straf negen uur moeten doorbrengen op hun middelbare school. Ze kunnen elkaar nauwelijks uitstaan, maar beseffen dat ze toch elkaar moeten gaan verdragen om het beste ervan te maken. Elk moet een essay van minimaal duizend woorden schrijven over wie ze denken dat ze zijn.

Tijdens de negen uren stellen ze zich langzaam open voor elkaar waardoor ze achter de overeenkomsten komen die ze hebben, hun uitdagingen als individu en hun dromen. Ze beginnen elkaar steeds meer te accepteren, rebelleren tegen onderdirecteur Richard “Dick” Vernon, die toezicht op hen moet houden en aan het eind van de dag gaan ze als vrienden uit elkaar. Los van sterke acteerspel, pakkende dialogen en een prachtige soundtrack – met als uitschieter het lied Don’t You (Forget About Me) van Simple Minds – is de boodschap gewoon sterk in deze film: onwetendheid zorgt voor verdeeldheid, maar zodra we ons openstellen om meer over elkaar te leren en moeite doen om elkaar te begrijpen, wordt er ruimte gecreëerd om te verbinden. Daar moeten we naartoe als land en daar kan meer kennis over de gezamenlijke geschiedenis, toegang tot literatuur en goede gesprekken een belangrijke rol spelen. 

Wat ik ook nog interessant aan de film vind, is dat overgrote deel ervan zich afspeelt in een bibliotheek.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Observator wordt deelnemer

Bij het lezen van de nieuwe roman van Merijn de Boer, Het Surinamedagboek (2023), dacht ik af en toe aan Wilde aardbeien (1957) van Ingmar Bergman. De hoofdpersoon uit die film begint in de openingsscène ook aan een dagboek en somt dan kort alle achtergrondgegevens op die de toeschouwer nodig heeft om zijn onderneming te begrijpen. Het Surinamedagboek komt eveneens razendsnel op gang. De Boer legt meteen alle vertelelementen op tafel: de hoofdpersoon, Merijn, ziet in De Groene Amsterdammer een advertentie voor een gratis groepsvakantie naar het Surinaamse binnenland, gemodelleerd op een reis die Albert Helman maakte en beschreef in Het eind van de kaart (1980), meldt zich aan, komt in contact met organisatoren en reisgenoten, en vertrekt. In krap vijf bladzijden zijn premisse en plot uit de doeken gedaan, waardoor de overige tweehonderdvijftig besteed kunnen worden aan de minutieuze beschrijving van de natuurgezichten en merkwaardige sociale interacties onderweg. 

In die compacte openingsscène gaat de hoofdpersoon langs antiquariaat Kok om een Privé-Domein-uitgave van Het eind van de kaart uit de etalage te laten halen. Aangestoken door diens enthousiasme liep ik er in mijn middagpauze langs, maar andere lezers van De Boer waren me al voor geweest: het ene beschikbare exemplaar was kort daarvoor besteld door een liefhebber uit Almelo, het andere was opgehaald, zo liet ik mij vertellen, door een verwilderde man in een schrikbarend wijd openhangend overhemd met een vuistgrote kristalhanger op zijn borst. 

‘Net een Merijn de Boer-personage,’ dacht ik, terwijl de vreemde figuren uit de geweldige roman De nacht (2014) en de verhalenbundel De geur van miljoenen (2018) me weer door het hoofd begonnen te spoken. Het Surinamedagboek breidt dit gezelschap uit met reisleider Eljaar, een onaangepaste praatjesmaker die een sterk naar boven aflopend postuur heeft (heel lange benen, klein hoofd) en zich de eerste nacht van de tocht ‘uitschakelt’ door dronken in het ondiepe deel van een zwembad te duiken. 

Maar het uitlichten van dergelijke capriolen geeft mogelijk een verkeerde indruk van het boek. In zijn (terecht) veelgeprezen vorige roman, De Saamhorigheidsgroep (2020), leek De Boer absurdisme steeds meer te verruilen voor oprecht invoelend schrijven, en die ontwikkeling wordt met Het Surinamedagboek doorgezet. Komen zijn medereizigers hem in eerste instantie als onverdraaglijk voor, door met ze te praten kan Merijn begrip voor ze opbrengen en raakt hij zelfs aan ze gehecht. Van een verliteratuurde en enigszins eenkennige observator wordt hij gaandeweg een deelnemer; een verandering die culmineert in het opbloeien van een onverwachtse liefde. 

Dit lichtvoetige zomerboek roept het werk van levenslustige vertellers als Jacques Gans, Adriaan Morriën en Albert Helman zelf in herinnering, waarmee De Boer eens te meer een unieke plek binnen het hedendaagse literaire landschap bekleedt. Hij schrijft glashelder, soms bijna naïef proza, dat uiterst meeslepend is in zijn onomwonden, klassieke toonzetting, en perfect het lome ritme van de dagen lijkt te vangen: 

‘De ochtenden zien er als volgt uit: ik word, in alle vroegte, wakker door een van de anderen die gaat plassen of door de geluiden die gepaard gaan met het gloren van de dag. Dan eerst zwemmen in de rivier, een verstild moment, terwijl nevelslierten boven het water hangen en je je bewust wordt van de volkomen verlatenheid van de plek.’ 

Ik was er, met Merijn, kwam via hem dichter tot de anderen en dat overweldigende landschap, en net als hij werd ik lichtelijk weemoedig toen ik het boek dichtsloeg en de reis ten einde kwam.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

IJsland als geheugen

(De wereld in stukken 21)

De vader van Jorge Luis Borges gaf hem een vertaling van Völsunga saga, een verzameling Noordse Sagen, deels gebaseerd op de Edda, de verzameling teksten verzameld en overgeleverd door Snorri Sturluson, een goed opgeleide IJslandse historicus en dichter uit de vroege 13e eeuw. De verhalen moeten een immense impact hebben gehad op de kleine Jorge. Jaren later, als deze meester van de Argentijnse poëzie in zijn schemerduister van naderende blindheid leeft, leest hij de Edda in het Oud-Noors, een woordenboek bij de hand. In de persoonlijke mythologie van Borges is IJsland een bibliotheek. Hij refereert er op verschillende plekken aan als ‘het geheugen der Germanen’ waarmee de Noord-Europese volken worden aangeduid. De vroege Edda manuscripten werden immers op IJsland bewaard. In de gedichten van Borges over IJsland zie je heel mooi de drie restjes van de verhalen die het meeste indruk maakten op het jongetje dat hij was terugkomen, hier bijvoorbeeld:

Heimelijk eiland, koude roos
die het geheugen van Germanië werd,
en die voor ons haar uitgedoofde,
begraven mythen hebt gered,
de ring die negen ringen baart,
de hoge wolven van het ijzeren woud
die maan en zon zullen verslinden,
het schip dat wordt gebouwd door Iets of Iemand
met nagels van de doden.

en in en veel later gedicht:

Gewijde grond
die het geheugen der Germanen werd
en die hun mythologie veiligstelde
voor een woud van ijzer met daarin de wolf
en het door de goden zo gevreesde schip,
vervaardigd met de nagels van de doden.

en weer later

Zij werd gedroomd op IJsland. Door de ontsloten
zeeën werd zij ontwaard met heilige schrik;
zij komt terug met de vervloekte brik,
beslagen met de nagels van de doden.

Het is mooi: je ziet een jongetje in pyjama in een bedje in Buenos Aires in 1907 keer op keer huiveren bij dit vreselijkste van alle beelden: een schip gemaakt van de nagels der doden. Las uñas de los muertos. Naglfar heet dit schip in het Oud-Noors. En in de Edda staat de waarschuwing dat wij van de doden voor we ze ter aarde bestellen goed de teen- en vingernagels moeten knippen, zodat het huiveringwekkend schip Naglfar minder snel gebouwd kan worden.

IJsland is voor Borges wat het voor veel mensen is: een samenballing van mythen. En hij beschrijft ook waarom je je steeds meer kunt verlaten op zo’n mythische plek:

Wanneer het lichaam moe wordt mens te zijn,
wanneer het vuur veranderd is in as,
is het goed om je berustend toe te leggen,
op een studie waaraan nooit een einde komt;
ik koos die van jouw taal, het Latijn van het Noorden,
dat alle steppen en de zeeën omvatte
van half de aarde en in Byzantium weerklonk
en op Amerika’s maagdelijke kusten.
Ik weet dat ik haar niet kennen zal, maar mij
wacht mogelijk de aalmoes van de zoektocht
en niet de vrucht, wijselijk onbereikbaar.
Dit zal ook de ervaring zijn van wie
de sterren of getallen ondervragen…

Alleen de liefde, de ongerijmde liefde, IJsland.

In zijn essay over poëzie uit de Zeven avonden (1980)schrijft Borges (of citeert Borges, dat loopt bij hem veel dooreen) dat een van de effecten van poëzie moet zijn dat ze ons de indruk geeft niet dat we iets nieuws ontdekken, maar dat we ons iets dat vergeten was opnieuw herinneren. Alles is er al, we hoeven het alleen nog maar te zien.

En dat lukt, want ik zie het:

Wat een geluk voor alle mensen
dat, IJsland van de zeeën, jij bestaat.
IJsland van stille sneeuw en koortsig water.
IJsland van nachten die zich welven
boven het waken en de slaap.

Eiland van de almaar witte dag die weerkeert…

Naar kaart 22

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

A Whole New World

Nu ik bijna vijftig word, voel ik de behoefte om voor een aantal dingen uit te komen. Zo heb ik op deze plek al toegegeven dat beeldende kunst niet mijn ding is, dat ik het Louvre nu wel gezien heb, het Stedelijk ook.

Telkens als ik dit soort dingen opschrijf, krijg ik ze weer over me heen, de liefhebbers: Maar dan moet je echt een keertje dat en dat zien, daar en daar heen. Je móét dat toch kunnen snappen?

Ik kan bijna alles snappen, maar of het ook iets met me doet? Is het niet voldoende om van muziek, theater, film, literatuur en gastronomie te houden? Nu ik geaccepteerd heb dat bepaalde kunstuitingen me zelden raken, volgt kennelijk de acceptatie van de dingen die me wél raken, maar waarvoor ik me een beetje schaam.

Elke ochtend als ik Ada (6) naar school fiets, zingen we samen. Omdat ik in Aads repertoire moet blijven maar K3 mijn strot niet uit krijg, zijn het meestal ballads uit de Disneykoker, de laatste tijd verrassend vaak A Whole New World uit de soundtrack van Aladdin – de versie die gezongen werd door Peabo Bryson en Regina Belle.

Muzikaal bezien een schitterend duet, vertolkt door twee van de grootste stemmen uit het Amerika van de vroege jaren ’90. De naam Bryson zal niemand meer iets zeggen, maar je zou hem kunnen omschrijven als een ingetogen Luther Vandross. Wat waarschijnlijk ook niemand iets zegt, dus denk dan aan een mollige Brian McKnight – ach, laat ook maar.

Aad en ik zingen A Whole New World terwijl we over het fietspad zoeven alsof we op een vliegend tapijtje zitten, en omdat haar Engels nog in de kinderschoenen staat, doet het er even niet toe dat Aladdin zich in ons lied laat kennen als de grootste mansplainer aller tijden.

I can show you the world / shining, shimmering, splendid / tell me, princess, when did / you last let your heart decide? / I can open your eyes / take you wonder by wonder / over sideways and under / on a magic carpet ride.

Vanochtend had Ada haar zomerjack aan, dat net te dun was voor de vroege kilte. Ik sloeg een arm om haar heen en voelde haar stemmetje tegen mijn borst terwijl we zongen. Aad trok me dichter om zich heen en kuste mijn blote arm, want zo is mijn dochter: wat ze voelt dat laat ze zien en horen. In de ruime bocht die ik ter hoogte van het Marnixplantsoen maakte leken we heel even écht te zweven.

Tijdens de rit naar school konden we het hele nummer drie keer zingen, en we eindigden met uitgestrekte armen en een nét niet tweestemming ‘for you, and me’ naast de vuilcontainer waartegen ik altijd mijn fiets parkeer. Ik hielp haar afstappen en ze maakte een kleine buiging.

Ik houd van Disneyballads. Laat de haters maar komen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Shackletons einde

(De wereld in stukken 20)

Het is een omweg, maar doordat ik steeds bot vang wanneer ik een eiland opzoek in een van Boudewijn Büchs vier eilandboeken, realiseer ik me eens temeer hoe enorm de hoeveelheid eilanden eigenlijk is. (samen hebben ze 23 pagina’s eilandenregister.) Graag wil ik de lof zingen van deze vreemde reeks publicaties van een wonderlijk gepreoccupeerd heerschap, dat pedant is en toch ergens je sympathie wint: Büch. In het derde deel maakt hij dan wel drie referenties aan South-Georgia, hier op de kaart.

Büch springt lekker eigengereid en nuffig van schots naar schots, van boek naar studie in deze deeltjes, zich als nesofiel – eilandofiel – niet ontziend in wat je allemaal wel niet moet lezen.

‘Reeds in een vroeg stadium heb ik geleerd dat nesofilie dient uit te waaieren naar de meest bizarre reisverslagen, naar verborgen voetnoten en gortdroge verhandelingen.’ Om te melden dat hij in een geografisch traktaat iets over de St Peter and Paul Rocks las en dat dat traktaat verder over de Shackleton-Rowett Expedition ging (1921-1922). Hij schrijft dan dat dat de Shackleton is die stierf in 1922 en begraven werd op dat eiland, South-Georgia. In zijn vermaarde boek South beschrijft Shackleton zijn aandeel in de gouden jaren van de Zuidpool ontdekkingsreizen. In de expeditie van 1914-1917 raakt zijn schip de Endurance vast in het pakijs, wordt door de krachten van het kruiend ijs vermorzeld en de bemanning moet met een sloep eerst naar Elephant Island, eveneens op deze kaart en vervolgens een ongelofelijke reis maken naar South-Georgia. Een van de vermaardste lange zeetochten per open sloep ooit. In South beschrijft Shackleton het verlies van het schip Endurance.

‘Hurley had ondertussen zijn cinematograaf-camera opgetuigd en maakte foto’s van de Endurance in haar doodsstrijd. Terwijl hij zo bezig was, brak het ijs, dat tegen het staande want en de voor-, hoofd- en bezaanmast duwde, het want. De voortop en de bramsteng kwamen met een vaart naar beneden en hingen in wrakstukken aan de voormast, met de ra verticaal. De hoofdmast volgde onmiddellijk en brak ongeveer 3 meter boven het hoofddek af. Het kraaiennest viel binnen 3 meter van waar Hurley stond terwijl hij aan de hendel van zijn camera draaide, maar hij stopte het apparaat niet en zorgde zo voor een unieke, zij het trieste, foto.

De kledingkwestie was snel opgelost. Slaapzakken waren ook noodzakelijk. We hadden achttien bontslaapzakken en daarom moesten we tien van de Jaeger-wollen slaapzakken meenemen om de achtentwintig mannen van het gezelschap te voorzien. De wollen slaapzakken waren lichter en minder warm dan de rendierslaapzakken, en dus mocht elke man die er een kreeg ook een rendiervel om op te liggen. Het leek eerlijk om de bontslaapzakken te verdelen door lootjes te trekken, maar sommigen van ons, oudere mannen, deden niet mee aan de loterij. We vonden dat we het net zo goed konden doen met de Jaegers als met het bont. De kleding werd snel verdeeld, en toen keerden we een van de boten op zijn kant en schraagden hem met twee gebroken riemen om een ​​luwte te maken voor de kombuis. De kok zette de blubberkachel aan en even later, toen ik om de hoek van de kachel zat, hoorde ik een man zeggen: “Kok, mijn thee graag sterk.” Een ander viel in: “Kok, doe de mijne maar slap.” Het was goed om te weten dat ze deze onbezorgdheid konden tonen, maar ik meende dat de tijd rijp was om te melden dat de thee voor alle mannen hetzelfde zou zijn en dat we blij zouden zijn als we twee maanden later überhaupt nog thee zouden kunnen drinken. Het kwam toen bij me op dat het incident van psychologisch belang was. Hier waren mannen wier verblijf verpletterd was, in een kamp dat op instabiele ijsschotsen stond, schijnbaar ver verwijderd van enige kans op veiligheid, rustig bezig met de details van het bestaan ​​en hun aandacht schenkend aan kleinigheden zoals hoe je je thee het liefst dronk.’

Ze zullen eindigen op South Georgia, zoals Shackleton een paar jaar later echt zal eindigen op dat eiland. Een hartaanval, de dokter had nog tijd hem te zeggen dat ‘ie minder zou moeten drinken: ‘You are always wanting me to give up things, what is it I ought to give up?’ ‘Chiefly alcohol, Boss’, antwoordde dokter Macklin. Meer thee, slap of sterk zou misschien een idee zijn geweest.

Er staat een gedenkteken in Grytviken op South Georgia waar de gure winden omheen blazen.

Lezen:

Over de andere Zuidpool expedities, kaart 12
Sir Ernest Shackleton South. The story of Shackleton’s 1914-1917 Expedition
Boudewijn Büch Het ijspaleis. Eilanden, derde deel

Hier naar kaart 21

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.