Tirade bedankt Mira Aluç en verwelkomt Christiaan Ronda

De redactie dankt Mira Aluç voor haar mooie blogs op de nazomerzondagen, en kondigt Christiaan Ronda aan als zondagblogger voor de maand oktober.

 

Cronda04

 

 

Ronda studeerde Literary & Cultural Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen en woont op dit moment in Frankfurt, waar hij werkt aan de afronding van zijn eerste roman. Werk van hem vind je in het laatste nummer van Tirade (459) en op Ekrituur.nl, zijn eigen site.

 

 

 

 

Werk

IMG_0778Terwijl ik met een gehuurde beukhamer op mijn knieën de dikke betonnen badkamervloer van mijn vrienden T. en L. aan stukken zat te breken, besefte ik dat de hoofdpersonen van bijna al mijn verhalen een fysiek zwaar beroep hebben.

Visboer, kok, bakker, timmerman, als het maar geen denkwerk is, en nooit zoiets verschrikkelijks als wetenschapper, jurist of schrijver.

Misschien is dat omdat ik me nooit een beeld heb kunnen vormen van wat men op een kantoor nu precies de hele dag doet.

Wanneer ik op feestjes kantoormensen leer kennen vraag ik vaak of ze een werkdag voor me willen beschrijven, maar ik heb nooit een bevredigend antwoord gekregen.

‘Wil je dat écht weten?’ zeggen ze meestal.

Als ik dan knik, mijn ogen opensper en mijn hoofd kantel om te laten merken dat ik oprecht geïnteresseerd ben, lijken ze te schrikken alsof ik hen betrapt heb op een leven van ledigheid dat jarenlang aan de omgeving verkocht is als net zo noodzakelijk en doorslaggevend als dat van ieder ander.

Het overmatig beschrijven van de gedachten van een personage – dacht ik terwijl ik het puin met een blik in gevlochten zakken aan het scheppen was – heeft op mij als lezer hetzelfde effect als het veelvuldig gebruik van dromen. Philip Roth schiet me als eerste voorbeeld te binnen. Ben ik geen fan van.

Omdat fictie een onwerkelijkheid is die de lezer voor waar moet accepteren, is het me vaak een brug te ver om mee te gaan in een droom binnen die droom. Daarnaast vind ik het een te makkelijke keus; iemand als Haruki Murakami voelt zich tenslotte ook niet gedwongen zijn absurdistische invallen als droom te verpakken.

Gelukkig lijkt met het vergrijzen van de droomduiding als therapeutisch uitgangspunt de droom als literaire truc uitstervende. Ik zie er tegenwoordig bijna niemand meer naar grijpen.

Terug bij het punt dat ik hoop te maken: maar heel zelden kom ik een uitgebreide theoretische gedachtegang van een hoofdpersoon tegen die me niet uit mijn willing suspension of disbelief haalt. Meestal wordt het personage te duidelijk gebruikt als spreekbuis voor de schrijver, die wat hij verder over de wereld te melden had ook nog even kwijt wilde.

Als geen enkel echt gesprek helemaal in volzinnen gevoerd wordt, hoe kom je er dan bij zoiets interns als een gedachte uit te schrijven? Bij zichzelf heeft een mens aan een half woord genoeg, lijkt me.

 

________________________________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Kafka’s dagboek – 21 februari

MTIwNjA4NjMzODYxOTMyNTU2“Mijn leven hier is zo, alsof ik absoluut zeker zou zijn van een tweede leven, zoals ik mij bijvoorbeeld het mislukte verblijf in Parijs daarom niet aantrok omdat ik zou proberen er gauw weer heen te gaan. Hierbij het schouwspel van de scherp gescheiden licht- en schaduwpartijen op het plaveisel van de straten.

Een ogenblik voelde ik mij alsof ik gepantserd was.

Hoe ver van mij weg zijn bijvoorbeeld de spieren van mijn armen.”

Dagboeken 1910-1913, 1974, Querido, vertaling Nini Brunt. 

 

Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, ligt 21 oktober in de boekwinkel.

Retourner à la rue

Door mijn technologische bloedarmoede met als bijeffect onwetendheid over Instagram, Twitter, Whatsapp, Linkedin en Pinterest, ben ik erg gevoelig geworden voor prikkels. Uit zelfbescherming weiger ik mijn Nokia 100 met swastika-vormige barst in het scherm te vervangen door een smartphone met gevoelig, aantrekkelijk steriel glas. Dit wordt geen stuk waarin ik een pleidooi houd voor de simpele telefoon, of – de horror- voor leven zonder telefoon en sociale media en verwijzingen maak naar de maatschappij van de late 18e eeuw en Rousseau’s oproep tot ‘Retourner à la nature’. Wat mij meer verwonderd is het vermogen je aan te passen aan een steeds fluctuerende hoeveelheid prikkels.

Terwijl ik dit schrijf zit ik op een stoel in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. De eerste keer dat ik hier kwam, was ik blij dat ik na een uur weer buiten stond. De ruimte is schematisch opgedeeld met rijen en rijen van grenen boekenkasten waarin soms 8 planken vol boeken van hetzelfde formaat met dezelfde letters op de rug staan. Slechts één regel op de kaft wijkt af van het boek dat ernaast staat. Volume 38, volume 39. Het gebouw komt uit de jaren 80 en heeft die immer geliefde postmodernistische ambiance door het veelvuldig gebruik van wit kunststof in zowel interieur als exterieur. Daarbovenop vraag je je door het schrijnende gebrek aan ramen cq. daglicht soms af of de wereld nog wel bestaat. Ironisch genoeg ligt de enige, voor bezoekers bereikbare raampartij in het laptopschuwe stiltegebied. Toch nog enige mogelijkheid van prikkelaanvoer, ware het niet dat het glas zo dik is dat geluiden van buiten niet door kunnen dringen. Wat de afsluiting van prikkels nog meer bevordert zijn de huisregels. Zo mag je onder geen beding eten en drinken in de bibliotheek meenemen, dien je jas en tas in de kelder in een kluisje te stoppen en je boeken in een mandje mee te dragen. Als je geluk heb, zie je mij soms met open mond water drinken boven het drinkfontijntje, met in mijn handen een zwart boodschappenmandje met het logo van de Koninklijke Bibliotheek. Allemaal ter bescherming van het meest belangrijke goed, de boeken. Bijwerking van deze regels is dat je soms het gevoel hebt je in een intellectuele isoleercel te bevinden.

Gelijktijdig met de opkomst van mijn frequente bezoeken van de Koninklijke Bibliotheek -KB, voor intimi- namen mijn bezoeken aan het restaurant Sumo met zijn onbeperkte aanbod sushi, gestaag af. Een restaurantconcept dat voor veel mensen aantrekkelijk is en net zo’n explosieve groei heeft doorgemaakt als wokrestaurants 10 à 15 jaar geleden. Van een plek die werd gezien als een nieuw en betaalbaar restaurant, is het nu een soort veredelde FEBO geworden, louter omdat je eten aan tafel wordt gebracht. Dat brengen van eten is misschien wel waarin Sumo zo loodrecht tegenover de Koninlijke Bibliotheek staat, want daarin ligt de overdaad aan prikkels waar je in de Koninklijke Bibliotheek van wordt onthouden.

Maandag bezocht ik sinds lange tijd Sumo. Ik ga altijd met mijn vader en broertjes, tafel 11 aan het raam, gereserveerd onder de naam ‘Omus’, het omgekeerde van Sumo. Omdat onze vaste tafel in de hoek staat, kan de bediening ons eten maar vanaf één kant van de tafel opdienen, namelijk mijn kant. Mijn vader en broertjes bezoeken Sumo vaker dan ik, dus het bestellen laat ik aan hen over. Nadat de lijst voor de eerste ronde is opgenomen, komt er een stroom van zwarte bordjes met verschillende warme grillgerechtjes en koude sushistukjes op gang, die blijft aanhouden. Bordjes worden neergezet; iedereen begint te eten; nieuwe bordjes komen; er wordt op tafel plaats gemaakt voor nieuwe bordjes; bordjes worden weggenomen; lege bordjes worden opgestapeld en weggenomen; nieuwe bordjes komen; er wordt met bordjes geschoven; de tafel blijkt te vol en nieuwe bordjes worden gebalanceerd op de randen van bordjes waar nog eten op ligt. Dit alles gebeurt terwijl je eet. En opeens besef je dat de stroom er niet is om jou bij te houden, maar dat jij moet eten om de stroom zwarte bordjes bij te kunnen houden. En zelfs al is alles van de eerste ronde gekomen en staat de gehele tafel vol, dan blijft de bediening lege bordjes wegnemen. Hierdoor zal je nooit weten hoeveel je eigenlijk gegeten hebt, waardoor je dus nog meer kan eten in de volgende ronde.

De Koninklijke Bibliotheek en restaurant Sumo zijn twee plaatsten die weinig met elkaar gemeen hebben, maar wanneer je deze beiden verlaat, de deuropening doorgaat en weer op straat staat, voelt het alsof je weer voor de allereerste keer buiten bent. Je loopt door de roodgelakte deur van het restaurant, een gratis lolly in je mond alleen omdat hij gratis was en je hoort hoe stil de straat eigenlijk is, hoe weinig prikkels er binnen komen en je alleen bent zonder per se eenzaam te zijn. Je luistert zoals je naar het constante geruis van de straat luistert, nadat je uitgespuugd bent door de witte kunststof draaideur. Het koeterwaals van geluiden werkt op je in en maakt dat je weer ergens middenin staat.

257789_351428901605513_26271548_oZondagblogger Mira Aluç (Schiedam, 1993) doorliep de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag en debuteerde in Tirade 459 met het kortverhaal Eila. Dit is haar laatste gastblog; de redactie dankt haar voor haar bijdragen. 

 

Foto van Mira Aluç
Mira Aluç

Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

Green Card

Ik kan niets bewijzen, maar ik ben ervan overtuigd dat diverse Amerikaanse veiligheidsdiensten een dossier over me bijhouden. Niet dat ikzelf zo interessant voor hen ben, maar mijn man houdt zich bezig met computerbeveiliging en zijn onderzoek aan de universiteit van Texas wordt deels betaald door DARPA, de wetenschappelijke tak van het Pentagon. Daar willen ze natuurlijk graag weten wie dat salaris vervolgens weer uitgeeft.

In de dagelijkse praktijk heb ik nauwelijks last van mijn surveillanten. Ik probeer vooral beleefd te blijven, dus zwaai ik op gezette tijden naar mijn webcam en roep ik netjes ‘Thanks for joining us!’ als ik een vreemde klik aan de andere kant van de lijn hoor. Verder let ik op mijn taalgebruik en kijk ik alleen vrouwvriendelijke porno, wat me als homo gemakkelijk afgaat.

Dankzij ons voorbeeldige gedrag in de VS hebben we sinds kort een green card, een verblijfsvergunning. Ik mag hier nu werken, hoef niet meer na drie maanden verplicht het land uit en bij aankomst in Amerika beschouwt de douane me niet langer als een terrorist totdat het tegendeel bewezen is. Voortaan mag ik aansluiten in de rij van permanente ingezetenen waar iedereen wordt begroet met saluutschoten onder begeleiding van the Star-Spangled Banner en een welgemeend ‘Welcome home, sir.’ Daar kan zelfs Donald Trump niets meer aan veranderen.

Slechts één ding zit me dwars: mijn pasfoto. Achteraf had ik kunnen weten dat die suboptimaal zou zijn: de dienstdoende immigratieambtenaar kneep namelijk niet één, maar allebei z’n ogen dicht voordat hij afdrukte. God zegene de greep, zal hij hebben gedacht, want dit is nog altijd een intens religieus land.

Veel mensen vragen om een reshoot als de pasfoto niet naar hun zin is. Ik durfde dat niet aan. Niet nu het homohuwelijk nog maar net legaal is. De stap van gewenst naar ongewenst is klein, zeker in Texas, dus nam ik genoegen met een foto die nog het best te omschrijven is als een sinistere vooruitblik op de slechtst mogelijke versie van mijn toekomstige zelf; kaler dan ik in werkelijkheid ben, met een grijzende eendagsbaard en een lodderoog dat schuldbewust in de camera loenst.

Dit is dus hoe de wereld me zal leren kennen indien het allemaal vreselijk mis met me gaat in Amerika, de foto die alle nieuwszenders zullen tonen tijdens een live-verslag van mijn vluchtpoging in een tweedehands Ford Bronco. Op mijn officiële publieke portret zie ik eruit als een aangeklede primaat onder de valium.

Het ligt aan mijn onderkaak. Alleen al door de maatvoering creëert hij in het verkeerde licht de illusie van een gigantische, Paleolithische underbite die mijn dubbele doctorandustitel met gemak overschaduwt. Als de politie me ooit nog eens echt op de hielen zit, dan is dat hopelijk op verdenking van een meesterkraak, een kunstroof of zoiets, want ook ik moet aan mijn reputatie denken.

In het land van de onbegrensde mogelijkheden dromen de meeste nieuwkomers van succes, roem en geluk. Ze gaan het helemaal maken. Ik zal al blij zijn als ik de onheilstijding die ik tegenwoordig dagelijks in mijn portemonnee met me mee draag, weet af te wenden tot 30 juni 2025, de dag waarop mijn green card verloopt.

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Glazen deur

Hoe gaat het eigenlijk met de openheid aan de Universiteit van Amsterdam, valt er al iets te merken? Na de studentenprotesten dit jaar zou men in dialoog treden en gezamenlijk op zoek gaan naar mogelijkheden. Meer inspraak voor studenten, transparante systemen, minder randzaken en terug naar de kern – dat soort werk.

Een deel van de universiteit heeft inmiddels een nieuw pand betrokken, het voormalige Crea-gebouw. Merkwaardig is dat als je daar zijn moet je niet mag rekenen op een behulpzame portier. En ook niet op toegang. De medewerkers zijn weggestopt achter een glazen wand met een glazen deur en een digitaal slot. Achter al dat glas is te zien: posters van oude Maagdenhuisbezettingen, protestacties en demonstraties tegen de universiteit.

Sta je dan, goed en wel aangekomen aan de vestingspoort, maar toegelachen door geëxposeerde kreten om meer inspraak en democratie. De universiteit omarmt de weerstand en probeert zich zo op te stellen als gezellige knuffelbeer, maar het tegendeel is waar.

Op de tekentafel van het gebouw zullen ze wel gedacht hebben: laten we de buitenwereld vooral buiten houden. Er moet een deur komen. Van glas! Voor transparantie en openheid! Mooie symboliek, vooral als symbool voor mislukte veranderingen. Maar goed, men kon natuurlijk niet voorzien dat het jaar van de oplevering ook het jaar van een nieuwe Maagdenhuisbezetting was.

Over kernzaken als democratie kun je heel verheven gaan doen, met officiële medezeggenschapsraden en studentenpanels, terwijl dat allemaal begint bij de voordeur. Die moet gewoon openstaan. De deur dichtgooien in het gezicht van een breedgedragen protest is in ieder geval wat je niet moet doen. Wat is het volgende op de tekentafel, terug naar vóór mei ’68? Moeten de studenten ineens allemaal weer dansen naar de pijpen van hoge piefen met autoriteitsproblematiek – weg zwaarbevochten verworvenheden.

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Meer houvast

Marie Jean Antoine Nicolas de Caritat, marquis de Condorcet (1743-1794)

Twee citerende schrijvers voor het nieuwe millennium

Politiek columnisten hebben de ongeëvenaarde kwaliteit de vraag te stellen zonder het antwoord te hoeven suggereren. De vragen die Bas Heijne in het VPRO televisieprogramma ‘De volmaakte mens’ stelde, waren ethisch van aard, een duidelijke ontwikkeling in zijn werk die het lange essay Onredelijkheid uit 2007 al zichtbaar maakte. Het boek zweeft heen en weer over gebieden als jeugd en verwachting, ontzuiling, populisme, nationalisme, media en religie. Het is ook een persoonlijk boek, Heijne maakt de staat op. In het essay citeert Heijne Rüdiger Safranski:

‘Het door de prothesen van de media kunstmatig opgerekte zintuiglijke bereik van de media heeft zich volledig van het handelingsbereik losgemaakt. Je kunt er handelend niet meer afdoende op reageren, met andere woorden: je kunt de opwinding niet meer in daden omzetten en afvoeren. Terwijl aan de ene kant de individuele mogelijkheden om handelend op te treden almaar afnemen, voert aan de andere kant de onverbiddelijke logica van de mediamarkt met zijn informatie- en beeldenstromen de toevoer van opwindende prikkels alleen maar op. Dat kan niet anders, aangezien de aanbieders van opwindende prikkels elkaar om het hardst om de schaarse hulpbron “aandacht” bij het publiek beconcurreren. Maar dit publiek, dat inmiddels aan sensaties gewend en verslaafd is, verlangt naar een hogere, in elk geval nieuwe dosis opwinding. In plaats van handelingsafvoer: prikkeltoevoer.

Teveel beelden, teveel wereld, te weinig mens, daar komt het kort gezegd op neer.’

Heijne heeft overtuigend de stap gezet naar aanleiding van zijn gecontinueerd denken hierover, hij wenst de mens terug, in al zijn onredelijkheid nog wel. Het is een interessante en persoonlijke beschouwing, die concrete aanleidingen van rond de tijd van schrijven als uitgangspunt neemt voor in wezen een ethische of religieuze vraag: welke kant moeten we op? En dan zoekt Heijne eerst uit welke kant het opgegaan is. Bij hem zijn de 80-er jaren een kantelpunt.

Ik las het toevallig gelijktijdig met een boek dat er vreemd genoeg aan raakt: Tony Judt’s Ill Fares the Land.

De fraaie titel een regel uit een gedicht van Oliver Goldsmith’s The deserted Village

Ill fares the land, to hastening ills a prey
were wealth accumelates and men decay.

misschien te parafraseren  als

Heilloos is het land  en aan gezwinde narigheid ten prooi
waar de weelde groeit en de mens van laag allooi

Vergelijkbaar omdat een ‘bezorgd intellectueel’ binnen zijn metier een overzicht tracht te geven van hoe het zo gekomen is. Judt doet dat politiek-historisch met economische inzichten doorspekt. Boeiend is de wijze waarop hij het in Europa inmiddels vaak verguisde zorgprincipe juist huldigt, en Amerika in die zin een veeg uit de pan geeft. De kortste samenvatting van Judt’s economische claims is dat hoe beter je voor de armen zorgt, hoe minder problemen je uiteindelijk hebt.

Judt citeert op zijn beurt Marquis de Concordet:

‘Indeed, the thought that we might restrict public policy considerations to a mere economic calculus was already a source of concern two centuries ago. The Marquis de Condorcet, one of the most perceptive writers on commercial capitalism in its early years, anticipated with distaste the prospect that “liberty will be no more, in the eyes of an avid nation, than the necessary condition for the security of financial operations.” The revolutions of the age risked fostering confusion between the freedom to make money .. . and freedom itself.’

Heijne en Judt citeren om hun belangrijkste punt te maken: de menselijk maat. Afkeer van abstracties als mediageweld en rijkdom, en behoefte aan de concrete mogelijkheid iets te doen, en ook voor een ander te doen. Waarden, dus. Ergens in de jaren ’80 meent ook Judt is een kentering gekomen in een breed gedeeld gevoel dat waarden van groter belang zijn dan persoonlijke rijkdom. De vrolijke kant van deze constatering is dat het dieptepunt al weer een jaar of dertig achter ons ligt. Beide boeken tonen overtuigend een begin van een weg terug.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Houvast

IMG_0743Na de vier maanden durende bevalling van mijn debuutverhaal Palermo, waarvan de hoofdpersoon sterk op mij leek, nam ik me voor geen autobiografische dingen meer te maken.

In woorden, klei of olieverf: gewoon niet.

Een lezer weet nooit meer dan wat je hebt opgeschreven – wat logisch klinkt en daardoor makkelijk hanteerbaar lijkt – maar wanneer je echte personen in een verhaal gebruikt beschik je als schrijver over zoveel bewuste en onderbewuste aanvullende informatie dat het bijna onmogelijk wordt te weten welk beeld de lezer nu echt krijgt. En het verschil tussen schrijven voor jezelf en schrijven voor een breder publiek zit hem juist in het vermogen dat in de gaten te houden.

Als ik de kleine jongen met de vlieger hierboven wil beschrijven dan heb ik genoeg aan het eerste deel van deze zin. Zoals dit plaatje zijn er miljoenen* en iedereen heeft wel een mentale stock-foto paraat, maar omdat het hier mijn zoon betreft en ik die foto maakte weet ik nog eindeloos veel meer.

Hij heeft donkerblond haar, blauwe ogen en een lichte huid. Hij staat op een strand in Zeeuws-Vlaanderen. Het is herfst, vijf weken voor zijn vierde verjaardag. Het touw is van dun nylon en snijdt in zijn vingers wanneer de vlieger klimt en de wind er harder aan rukt, maar dat is niet waarom de jongen de vlieger laag houdt. Ondanks de uitleg van zijn vader, die hem verteld heeft dat vliegers gemaakt zijn om op te stijgen, ziet hij zijn mooie cadeau niet graag op afstand raken.

‘De vlieger moet bij mij blijven.’

‘Maar het is een vlieger, hij wil graag naar de wolken toe.’

Hij wikkelt de lijn om en om en om zijn hand – een trosje vingers met de kleur van aardbeienijs – tot de vlieger te ver gezakt is om nog wind te vangen en neerstort, waarna de jongen moet rennen om het ding weer van de grond te krijgen. Het hart van de vader breekt en verlijmt zich keer op keer op keer.

Maar ik dwaal af. Het punt is dat een Marokkaanse lezer bij dezelfde zin een ander jochie voor zich zou zien. Misschien niet eens op een strand.

Naast het bovenstaande probleem is er natuurlijk het verlangen recht te doen aan de personen die je opvoert, of hen tenminste niet te kwetsen. Een oplossing lijkt om hen andere namen te geven of hun uiterlijk aan te passen, maar als een onbekende lezer zichzelf al herkent in je verhalen, hoe moet dat dan met een van je vrienden, of een familielid?

Ik hang de stelling niet aan dat een schrijver zijn sociale omgeving moet offeren aan zijn verhalen. Een roman is een bijzonder iets, maar niet zo bijzonder als een vriend.

Vandaag bereikte ik de tweehonderdste bladzijde van mijn nieuwe boek. Het wordt zeer sterk autobiografisch; er komen levende en dode vrienden in voor, vrouwen en kinderen.

Ik durf niet te zeggen dat het een goed verhaal wordt, of dat dit nu echt de vorm is waarin het verteld moet worden. Ik weet eigenlijk niets meer zeker. Toen ik dit vorige week aan een bevriende kunstenares vertelde glimlachte ze een beetje droef. Ik vroeg waarom.

‘Je bent op de goede weg,’ zei ze. ‘Zoals je erover praat: ik weet zeker dat het heel mooi wordt.’

Voorlopig houd ik me daar maar aan vast.

 

* Waarvan opvallend veel op boekomslagen.

________________________________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Vreemd leven

63ab9004-0804-4536-9329-8677be6495acEen boek heeft een vreemd leven.

Het begint, misschien, als een gedachte, of een beeld dat je tegenkomt op straat, een zin die zich plotseling opdringt. En dan hechten zich zinnen aan dat beeld, dat allereerste begin, en er ontstaat een verhaal. In dat verhaal groeien mensen, personages die ik althans nooit van tevoren kende, maar die gaandeweg hun eigen gewoontes, verlangens, kwetsuren krijgen. Het boek staat open en het neemt de wereld in zich op. Dan, langzaam, bijna onmerkbaar sluit het zich weer. Het verhaal rondt zich af, krijgt een einde dat op zijn beurt het begin opnieuw bepaalt.

Dan wordt het tastbaar, materieel. Stapels papier worden heen en weer gestuurd, gecorrigeerd met potlood en met rode pen. De eerste drukproef en een uiterlijk ontstaat, woorden zijn altijd anders op een opgemaakte pagina. Onzekerheid. Is dit het verhaal zoals het moet zijn, is deze zin echt nodig, is dit leesteken juist?Nieuwe correcties. Tweede drukproef. Lezen met oogkleppen op, het verhaal al zo bekend dat het bijna niet meer te zien valt.

Er zal een laatste drukproef volgen en op een dag een doos met boeken die, als het goed is, dan ook in de winkels verschijnen. Tegen die tijd is het verhaal niet meer van mij; het boek definitief gesloten, voor altijd van de anderen.

Quarantaine verschijnt op 21 oktober.

 

IMG_0499Wytske Versteeg schreef Dit is geen Dakloze, De Wezenlozen en Boy. 

Tandeloos compromis

 

 

 

 

 

 

 

 

De lippenstift breng ik secuur aan en als ik mijn lippen tegen elkaar wrijf, kijk ik in mijn eigen ogen, naar mijn wrijvende lippen en weer terug naar mijn ogen. De vloeiende lijn van mijn linkermondhoek naar mijn filtrum is identiek aan de lijn van mijn rechtermondhoek naar mijn filtrum. Uit gewoonte tuit ik mijn lippen naar mijn spiegelbeeld en draai mij om naar degene die in de gang op me staat te wachten. “Hoe zie ik er uit?” Waarom vraag ik dit? Wil ik horen dat ik er mooi uit zie, of slechts een goedkeuring dat ik zo wel de deur uit kan lopen? Of is het een bevestiging van een compromis dat we samen zijn aangegaan. Een compromis waarin ik voldoe aan de verschijning die volgens jou mij definieert en ik zo een poging kan doen om mezelf te definiëren? Het enige dat ik voor dit compromis elke dag kan nagaan, is mijn spiegelbeeld, maar dat is slechts een gespiegeld beeld waarin ik kan afvragen of mijn linkeroog groter is dan de rechter. Er bestaat een schoolfoto van mij waarop ik één van mijn voortanden mis. Die missende tand weerhield mij er niet van om breeduit naar de camera te lachen. Toen ik een paar weken later de foto mee naar huis kreeg was ik in de war. Op de foto zag ik mijzelf lachen, maar het gat van mijn wisselende voortand zat op de verkeerde plek, alsof het gat in mijn gebit had gewisseld met de voortand die er naast zat. Thuis keek ik in de spiegel en lachte naar mezelf. Mijn nieuwe voortand was half doorgekomen en ik stak mijn tong door het open stuk tussen mijn onder- en bovenkaak. Mijn gezicht bracht ik dichter bij de spiegel. Daar zat het gat wel op de goede plek, namelijk recht tegenover het missende gedeelte in mijn gebit. Ik hield de foto vlak voor mijn gezicht en boog deze dichter op de foto. Pas nadat ik mijn ogen uit de foto had geknipt en het masker voor mijn gezicht hield, zag ik dat het wel klopte. Het lege stuk tandvlees zat nu wel op de goede plek.

 

 

Zondagblogger Mira Aluç (Schiedam, 1993) doorliep de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag en debuteerde in Tirade 459 met het kortverhaal Eila.

 

Foto van Mira Aluç
Mira Aluç

Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

Rolgordijn

Mijn moeder had een gruwelijke hekel aan logees, zelfs als het familie of goede vrienden betrof. Wanneer haar zus, die vroeger in Beieren woonde, met haar man naar Nederland kwam, moesten ze maar ergens anders onderdak regelen. Bij ons thuis kwamen ze er niet in.

Niet dat mijn moeder een hekel aan haar zus had, integendeel. Ze was dol op haar hele familie en op haar vrienden, die gelukkig bijna allemaal in de buurt woonden. En ongastvrij kon je haar ook niet noemen. Van tien uur ’s morgens tot middernacht was iedereen van harte welkom. Zelfs voor wildvreemden stond altijd een pot thee of een maaltijd klaar.

In theorie konden we thuis wel tien logees kwijt. Ruimte was het probleem niet. Mijn moeder had vooral moeite met de volgende ochtend, als de logees haar in een versleten badjas op de tast richting het koffiezetapparaat zouden zien schuifelen. Die aanblik was alleen aan mij en mijn zus voorbehouden.

Mijn jeugdvriendjes wisten precies wanneer het geoorloofd was om bij ons langs te komen: eerst moest het rolgordijn voor het badkamerraam opgetrokken zijn. Zolang dat dicht was, bleef ook de voordeur onverbiddelijk op slot. Het rolgordijn, voorzien van een bruin/oranje bloemetjesmotief uit de jaren zeventig, was een indicator van mijn moeders gereedheid – en niet zozeer van haar bereidheid – om visite te ontvangen, zoals het doek van een theater pas opgaat wanneer alles en iedereen in eerste positie staat, en geen minuut eerder.

Decorum was voor mijn moeder heel belangrijk. Haar inspanningen om gasten op hun gemak te stellen, mochten onder geen beding worden opgemerkt. Het huis moest als vanzelf aan kant zijn, het eten moest het liefst uit het niets op tafel verschijnen en nooit, maar dan ook nooit, werd van het bezoek verlangd om zelf de handen uit de mouwen te steken. Even helpen bij de afwas? Geen sprake van. Dat zou de rolverdeling volledig in de war sturen.

Zoals de entertainer van zijn publiek wordt gescheiden door het doek, zo scheidde ons rolgordijn de gastvrouw van haar gasten, frontstage van backstage. Zodra dat onderscheid wegvalt, houdt ook de gastvrijheid op te bestaan, want er is een verschil tussen doen alsof je thuis bent en je ergens welkom voelen. Dat had mijn moeder goed begrepen.

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Typemachines

– Mijn moeder had een knaloranje exemplaar, zo’n draagbare. Ik heb er op een gegeven moment van alles en nog wat op getikt, overgetikt en mee gepield. Typografische kunstwerkjes heb ik er mee in elkaar geflanst toen in nog naar de academie wilde.

– Er staat er nog een in Vlaanderen, uit Nederland geïmporteerd door een aardige uitgever. Helaas ongebruikt omdat hij een qwerty-toetsenbord heeft en geen azerty-klavier, zoals gebruikelijk in België. Er was met moeite een nieuw lint voor gezocht.

– Een dochter van een collega kreeg er dezer dagen een cadeau. Mintgroen! Ik hoop op een revival onder hipsters.

– Komt hier iemand binnenlopen die op haar 16e stiekem naar de grote stad kwam en toen nachtenlang op een oud exemplaar heeft geklopt en gerateld. Op Marktplaats schijn je tegenwoordig voor 25 euro een Remington te kunnen scoren.

– Soms betrap ik mezelf erop dat ik een computertoetsenbord zo hard aansla dat het gehakketak weer opklinkt. Misschien is dat agressie, misschien nostalgie.

– Mijn zusje had een apparaat met een stekker, zodat ze blind kon leren typen. We zijn er nooit achter gekomen waarom het precies nodig was zo’n tussen-wal-en-schipgeval te hanteren. Dat had toch ook met een computer gekund?

– Zolang je maar geen typjuf treft die je met een rietje op je vingers tikt wanneer de verkeerde vinger zich strekt naar om het even welke letter. (Waar gebeurd.)

– In Zomergasten met Annejet van der Zijl zat een fragment van Rudy Kousbroek en Remco Campert in Parijs, waar ze wachten op inspiratie. Mooi ingestudeerd: Kousbroek rammelt nog wat op zijn bakbeest als Campert aanbelt, tikt zijn zin af en rukt dan het vel uit de machine om het verfrommeld in een hoek te smijten.

– Werkkamers van oude schrijvers groeperen zich vaak rond een typemachine, maar opmerkelijk is die vaste waarde eigenlijk nauwelijks. Ik keek er in schrijvershuizen in ieder geval niet van op. Bijzonder is het juist als ouwe rotten een pc blijken te hebben, zoals Mulisch en naar verluidt Marga Minco.

– Boekhandel Limerick in Gent verwierf de typemachineverzameling van Hermans, in totaal 160 stuks. Ik denk aan de auto’s van John Lennon en de uitspraak: je kan maar in één tegelijk rijden.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Comfortzone, een choreografie van wanhoop

De comfortzone, daar moet je uit. Het is niet heel duidelijk hoe lang dit adagium al bestaat, maar iedereen weet het. Sommigen weten ook hoe het moet. Ik sprak iemand die meende dat het door een fors vasten kan, langere tijd even niets plezierigs nuttigen. ‘Vier keer per jaar even lekker uit je comfortzone.’

Damiaan Demys weet er ook van: ‘Zolang ik geen angst ervaar, ben ik niet in aanraking gekomen met wat mij echt vrij maakt.’ Het adagium hoorde bij vreemd genoeg een filmfragment van een free style bergbeklimmer die als buitengewone kwaliteit had dat hij zo goed met zijn angst om wist te gaan. Was hij nou wel of niet bang? Was hij nou wel of niet vrij? Moeten wij zoiets nu wel of niet nastreven? Mensen die over het verlaten van de comfortzone spreken zitten er inderdaad vaak warmpjes bij. Zij realiseren zich naar ik denk niet dat zij in hun pogingen niet bezig zijn hun comfortzone te verlaten, ze rekken hem op. Ze doen spannende en enerverende dingen om de dagelijksheid wat te omzeilen, maar of je daarmee nu uit je comfortzone schiet? ‘Even lekker uit je comfortzone.’ Een vluchteling ; die is wel echt zijn comfortzone uitgekomen, nemen we aan, maar niet vanzelf.

In ‘live’, de choreografie van Hans van Manen die thans in de ‘Nederlandse opera en ballet’ gedanst wordt, danst een danseres alleen, in het rood gekleed, in geringe verlichting met een cameraman. Wat de camera vastlegt verschijnt op het grote beeld achter de dansers in zwart wit. De begeleiding is een vleugel: Franz Liszt – Sospiri, Bagatelle sans tonalité, Wiegenlied, Vier kleine Klavierstücke, Abschied.

Wat gebeurt daar nu eigenlijk in dit geweldige stuk? De projectie toont denk ik  drie dingen: details van beweging en emotie die je normaal op die afstand bij de dansers niet ziet. Het kleurverschil, rood in werkelijkheid, zwart wit op het scherm suggereert vergankelijkheid, we zien iets wat we maar zelden zien: dat wat er nu gebeurt en in éen oogopslag het verleden dat dat geworden is. Tenslotte is het de betrekkelijk geniale truc om de danser uit zijn comfortzone te halen zonder erg ingewikkelde dingen met het publiek te moeten doen: de danseres en een danser, dansen in de gang verder, het publiek heeft nu alleen het scherm nog maar. En later zelfs loopt zij naar buiten, steeds verder van de camera af. Steeds verder af van waar wij weten dat zij hoort, op het podium. Deze choreografie kun je blijven zien.

Ik wil mijn comfortzone wel uit maar strijd met de gedachte dat dat echt met angst gepaard moet gaan, en niet met een thrill. Het eerste waar ik aan denk is Moskou, een vroege ochtend een decennium of twee terug, nabij het station. Een groep van ongeveer dertig laveloos dronken mensen, mannen en vrouwen, te karig gekleed voor de kou, het is maart, grijze sneeuw in hopen. Ze vechten. Allemaal, maar zonder veel lust of energie. Toch soms met doeltreffende slagen waar bloeden op volgt.

Een choreografie van narigheid. Ze zwijgen. Dit is wanhoop, daar moet ik heen.

 

————–

IMG_9920Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot.

 
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Inhoud en betrekking

Onze zoon is fan van Assepoester. Hij kan om het eender welke versie van dat verhaal eindeloos horen of kijken. Op zijn crèche hebben ze een verkleeddoos vol jurken, waaronder één die hem als gegoten past.

Zijn beste vriendje Q houdt van roze, en ook voor hem is er een perfecte jurk; laatst stuurde de juf me een foto van vijf stralende kinderen uit de groep, verkleed als Disneyprinsessen. Q en Nadim stonden als oudste en grootste jongens in kneitterroze en hemelsblauw aan weerszijden van het groepje te stralen.

Wanneer ik tegenwoordig mijn jongen oppik, moet ik hem vaak eerst nog uit die nylon feestverpakking pellen.

imgresDe week waarin ik de jurkenfoto kreeg, verwierf het homohuwelijk in de V.S. met grote meerderheid van stemmen dezelfde status als het traditionele. Een filmpje van de Californische vader Mikki Willis ging viraal, waarin hij in zijn auto zit en de vreugde van zijn zoontje filmt, dat net in de speelgoedwinkel een Barbie-achtige pop heeft gekozen.

Na samen met de jongen te hebben gejuicht om het kado, vertelt Willis zijn kinderen (en de rest van de wereld) dat hij ze – wat hun keuzes in het leven ook mogen worden en wat hun geaardheid of beleving daarvan ook mocht blijken te zijn – onvoorwaardelijk accepteert. In Willis’ eigen woorden: ‘That’s how momma and I are. We just say: whatever.’ 3.421.548 keer bekeken tot vandaag.

Blijkens de storm aan enthousiaste reacties is het filmpje van Willis wat de wereld nodig heeft. Zelf werd ik er vooral boos van.

Ik vind de video van te hoge kwaliteit, wat doet vermoeden dat hij met een Go Pro-camera en niet met een telefoon is gefilmd. Ik vind Mikki te knap in beeld komen (hij is regisseur, dus weet wat hij doet). Zijn zoon lijkt te weten wat er gaat gebeuren en te wachten op het afgesproken moment om ‘Yeah!’ te roepen. Bovenal: het filmpje schreeuwt uit dat Mikki Willis een held is; een voorbeeld voor vele vaders.

Wat ik sinds ik een kind heb niet meer kan begrijpen is hoe je niet kunt houden van juist die kanten aan je kind die laten zien dat het een individu is. Onze zoon verschilt van zijn moeder en mij, en met elke nieuwe keuze of elk nieuw gedrag wordt hij duidelijker zichtbaar. Duidelijker zichzelf.

Fuck you, Mikki, wilde ik zeggen. We hebben je niet nodig. Maar Mikki doet het – op zijn eigen en misschien wat irritante manier – goed. Als hij maar één ouder aan het denken kan zetten, is dat winst te noemen die een leven kan maken in plaats van breken.

Waarom dan toch dit stukje? Wil ik zeggen dat ik beter dan Willis ben, omdat ik hetzelfde doe maar niet over mijn uiting nadenk? Dat is dan nu mislukt. Of ben ik beter omdat ik geen bewondering verlang voor de manier waarop ik mijn kind opvoed? Door straks bovenaan deze blog op ‘publiceren’ te drukken, doe ik precies hetzelfde.

Alles wat je filmt of schrijft zegt iets over jezelf, daar is geen ontkomen aan; er is een inhouds- en een betrekkingsniveau in elke uiting. Mikki vertelt met zijn filmpje een verhaal, maar laat ons vooral zien wat hij van de buitenwereld wil: bewondering. Mocht je hieraan twijfelen, lees dan de tekst die hij onder zijn filmpje plaatste.

Misschien wordt het tijd om eens na te denken over wat ik nu eigenlijk van de buitenwereld wil.

 

____________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

A happy vicar

"A happy vicar I might have been
Two hundred years ago
To preach upon eternal doom
And watch my walnuts grow"

... mijmert Orwell in zijn essay Why I write. 
In plaats van een happy vicar werd hij schrijver, zoals hij altijd 
al had geweten dat hij zou worden, zelfs toen hij zich tegen dat idee 
verzette. Alle schrijvers zijn verwaand, egocentrisch en lui, 
schreef Orwell, en het is een mysterie waarom ze eigenlijk schrijven. 
Het schrijven van een boek is een 'verschrikkelijke, uitputtende 
strijd', en niemand zou daaraan beginnen die niet door de een 
of andere demoon bezeten was. Wat voor demoon dat is? 
Misschien niet zoveel anders dan wat een baby bezielt 
die om aandacht schreeuwt. En tegelijkertijd vereist
het schrijven van iets leesbaars het bijna volledig 
uitwissen van de persoonlijkheid; een goed boek is 
een venster op de wereld.

Ik hield van roken en in een café werken

Mijn moeder had een abonnement bij een postorderbedrijf voor boeken. Het abonnement hield in dat ze voor een vaste prijs elke maand een boek moest bestellen om haar eigen collectie aan te vullen. Als mijn moeder haar maandelijkse quota niet dreigde te halen, mocht ik ook boeken bestellen. De catalogus van het bedrijf was van glad, dun papier en zag er vanbinnen met zijn glanzende foto’s en korte beschrijvingen hetzelfde uit als de catalogus van de Intertoys. Veel boeken en schrijvers kende ik niet, en bleken bij aankomst toch niet zo leuk als ik gehoopt had.

Eén boek is me wel bijgebleven, Filosofie voor de jonge denkers. Het was een groot boek met binnenin veel kleurenillustraties en grote letters. Ik was er heel blij mee, maar begreep er vrij weinig van. Hypathia van Alexandrië (ca. 355-415) die op haar strijdwagen door Alexandrië reed sprak tot mijn verbeelding, maar wat ze precies bedoelde met haar filosofie over ‘de Ene’ en haar sterrenkunde begreep ik niet.

Verderop in het boek stonden Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir geschaard onder het tijdvak 1945-1960 en voor het gemak samen in een café afgebeeld. Sartre had een sigaret in zijn mondhoek en er liep een rechte zwarte lijn van zijn gezicht naar een tekstvak buiten de illustratie. “Hij hield van roken en in een café zitten”, stond er in het kader. Achter Sartre was een ober in overhemd en gilet getekend, maar hij was getekend als een levensgroot kartonnen bord, zijn rug werd gestut met houten balken. Er liep ook een rechte zwarte lijn van de ober naar een tekstvak. “Sartre vond dat mensen die altijd hetzelfde deden, niet echt leefden.”

Gisteravond werd ik tijdens mijn werk aangesproken met “mevrouwtje”. Ik draaide mij om en keek de klant, de man, in zijn ogen. “Mevrouwtje?” herhaalde ik zonder op mijn toon verder veel nadruk te leggen. De man schrok voor zijn woordkeuze en we raakten in gesprek over hoe je een serveerster het best kon aanspreken. Uiteindelijk schudden we elkaar de hand. “Berend Jan”, “Mira”, “Aangenaam”. Het was toen dat ik moest denken aan de kartonnen ober wiens rug gestut wordt door houten balken. Ik kon niet stellen dat ik niet echt leefde, zoals Sartre misschien wel zou stellen aan de hand van hoe hij overkwam in mijn kinderboek, maar het voelde wel alsof ik iets minder leefde. Als ik werk en rondloop ben ik eigenlijk een rondlopend object. Ik heb constante interactie met mensen maar geen echte menselijke interacties. We zien elkaar binnen een kader van vastgestelde regels en wetten.

Bij het afrekenen –“Meneer, als u wilt pinnen dan graag bij de bar.”- vroeg Berend Jan wat ik het leukst vond aan dit werk. Ik wist niet wat ik moest antwoorden, en zei dat ik het pas een paar weken deed. “En wat doe je in het echt?” was zijn laatste vraag.

257789_351428901605513_26271548_oZondagblogger Mira Aluç (Schiedam, 1993) doorliep de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag en debuteerde in Tirade 459 met het kortverhaal Eila.

Foto van Mira Aluç
Mira Aluç

Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

Cyste

 

Als mijn echtgenoot niet zo griezelig goed in wiskunde was geweest, zou hij schoonheidsspecialist zijn geworden. Hij verdient zijn geld in Amerika met Booleaanse logica, maar niets geeft hem meer voldoening dan het uitknijpen van een rijpe puist. Dat heeft hij van zijn moeder.

Nu is het vooral een hobby. Een hobby die hij helaas niet op zichzelf kan uitoefenen. Afgezien van twee grote moedervlekken die als achtertepels tussen zijn schouderbladen uitsteken, heeft hij een puntgave huid, dus valt hij noodgedwongen terug op mij, want met mijn lijf valt dermatologisch altijd wel wat te beleven.

Ik ben geboren met een raadselachtige beurse plek op mijn rug die later operatief is verwijderd. Om het litteken zit een vlek in de vorm van Brazilië die nooit bruin wordt. Links op mijn kaak en op mijn schouder heb ik juist weer te veel pigment, en de rest van mijn lichaam is bezaaid met wolken sproetjes waar kinderen allerlei Disney-figuurtjes in kunnen ontdekken.

In de puberteit waren mijn jeugdpuistjes zó hardnekkig, dat ik een vol jaar lang – van mijn vijftiende tot mijn zestiende – rondliep met één en dezelfde pukkel op mijn rechterwang. Als je goed keek, zag je dat de witte punt in het midden subtiel mee klopte op het ritme van mijn hartslag.*

Na je 35ste begint de zwaartekracht op je in te werken. Zodoende is mijn gezicht weliswaar opgeklaard, maar de acne is afgezakt naar mijn rug. Sinds kort prijkt rechts naast mijn wervelkolom zelfs een cyste ter grootte van een flink kwartelei. Toen ik mijn echtgenoot hierover vertelde, hoorde ik aan de andere kant van de lijn zijn adem even verzwaren. Of ik die alsjeblieft voor hem wilde bewaren, hijgde hij.

Wanneer ik aanstaande maandag land in Austin, zal ik hem moeten teleurstellen. Eergisteren heb ik het kwartelei operatief laten verwijderen in een privékliniek op de Zuidas [zie foto], want ook in de liefde moet je soms voor jezelf kiezen. Hij zet zijn duimen maar ergens anders in.

 

* Uitknijpen durfde ik toen niet. Die zichtbare pukkel was slechts het topje van de ijsberg: onderhuids voelde ik dat het hele ding een diameter van ruim vier centimeter had. Bovendien had ik voor het vak Duits net Die schwarze Spinne (Jeremias Gotthelf, 1842) gelezen, waarin een soortgelijke puist op de wang van een boerin openbarst en duizenden kleine spinnetjes laat ontsnappen.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Enige notities bij de dood van Joost Zwagerman

– Jessica Durlacher zei op tv naar aanleiding van de dood van Joost Zwagerman dat ze er eigenlijk niets over wilde zeggen en vervolgens vertelde ze, want wat kan je anders doen…

– Het nieuws is nog niet volledig ingedaald of de discussie over zelfmoord(preventie) komt weer van stal. Aan de ene kant vinden we hen die menen dat suïcide per definitie ongewild is, aan de andere kant het kamp dat de nadruk legt op de daad als ultieme vorm van zelfbeschikking. Het verschil tussen die twee standpunten laat zich samenvatten als: krankzinnig of niet krankzinnig?

– De waarheid zal wel ergens in het midden liggen. Los van gelijk of ongelijk staat de vraag waarom iemand het een of het ander vindt. Het antwoord is in beide gevallen hetzelfde: geruststelling. Zieken kunnen veelal worden behandeld dús ook iemand die lijdt aan zelfmoordneigingen is mogelijk te genezen en daarmee van zelfmoord te weerhouden. Of: de zelfverkozen dood is een móedige daad die met het volle verstand wordt uitgevoerd, waardoor nabestaanden zijn vrijgepleit van schuld en onschuld.

– Zwagerman thematiseerde zelfmoord in zijn werk, en kwam uit bij de stelling dat het de allerlaatste uitweg is. Het liefst had hij deze optie voorgoed uitgebannen, begrijp ik uit interviews en portretten.

– Ik val stil bij de beschrijving die Zwagerman geeft van de poging die zijn vader ooit deed: ‘vijftien verguisde / oxazepam, tien dito rivotril, / voor de bruis nog losse paracetamol. / Het kwartglas water lengde hij aan / met dikbleek van een sterk merk.’ (Tirade 453). En ik vraag me af of ik het naadje van de kous wel wil weten van de maas in het leven.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Tekenen

DrawingHandsRecentelijk leerde ik twee goede trucs om wat beter te tekenen: de eerste is éen oog dichtknijpen en een potlood met gestrekte arm voor je houden. Je kunt nu de afstanden van je object goed meten en zo op papier overbrengen. De tweede is belangrijker voor me. Het is het bewustzijn dat je ogen je bedriegen. Dat je kennis over het oppervlak van de stoel op drie meter afstand die je aan het tekenen bent, ervoor zorgt dat je dat oppervlak steeds te groot tekent, hoewel het perspectief gebiedt dat dat veel kleiner wordt. Ik ben heel verbaasd over de hardnekkigheid van je eigen geest om niet dat op papier te brengen wat je ziet: maar dat hoe je denkt dat het is. En heel gelukkig over hoe kennis van dit fenomeen uitpakt, als het je met moeite lukt dat element echt zo klein te tekenen als je het ziet, heb je een veel betere tekening gemaakt dan je ooit eerder deed.

Ik hang de theorie aan dat veel mensen een verhaal van hun leven maken. Dat narratieve technieken een filosofisch grondbeginsel zijn voor acceptatie van hoe ons leven is. Dat iedereen dus aan zijn eigen leven schrijft. En bij uitbreiding, dat wie besluit uit het leven te stappen zijn verhaal niet rond krijgt. Maar als onze zintuigen al gewend zijn ons zo te bedriegen bij het tekenen van een stoel, hoe vertrouwenwekkend zijn ze dan in het waarnemen van je eigen bestaan? We zitten opgesloten in een apparaat dat geprogrammeerd is te overleven, maar dat niet noodzakelijkerwijs de wereld waarin we leven goed weergeeft.

Als we ons leven als een verhaal opbouwen, dan moet lezen helpen dat vaardiger te kunnen. En dan moet afwijkende boeken lezen helpen te accepteren dat de gebeurtenissen die je overkomen en waarvan je dacht dat ze niet zouden passen toch een goede rol kunnen spelen in je eigen verhaal.

En zo niet dan is het lezen van zo’n niet passend boek tenminste een witregel, een moment van vertelrust in het verhaal dat je leven aan het worden is.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Joost Zwagerman

images

Vandaag op deze plek geen column. Wat een vreselijk nieuws. De redactie wenst de nabestaanden van Joost alle sterkte toe.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Nabijheid

OLYMPUS DIGITAL CAMERA“In the last years of his life, Soviet film director Andrei Tarkovsky lived in Stockholm, working on The Sacrifice. He was given an office in the same building in which Ingmar Bergmann, who at that time still lived in Stockholm, had his. Although the two directors had deep respect and supreme mutual admiration, they never met, but carefully avoided each other, as if their direct encounter would have been too painful and doomed to fail on account of the very proximity of their universes.”

Slavoj Zizek (2009), Violence. London: Profile Books. 

Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, verschijnt deze herfst.

Stof op zeep

In het toilet van mijn oma staan twee beeldjes van twee beertjes, één in meisjesroze en één in grasgroen. In haar vorige huis stonden deze beeldjes ook in het toilet, maar toen naast een fles eau de Cologne op een plankje aan de muur. Nu staan ze op het witte kastje waar mijn oma haar handdoeken in bewaart. Op zich niets vreemds aan, ware het niet dat deze twee beeldjes van zeep zijn.

Op het dressoir in de woonkamer staan ook twee kandelaars met ieder een kaars. De kaars past bij de kandelaar, in dezelfde kleur goud en met hetzelfde barokpatroon in het oppervlakte gegutst. Toch zie je aan de witte lonten dat het kaarsen zijn. Ze staan er al 12 jaar, maar mijn oma zal ze nooit ontsteken, net als dat ze nooit de zepen beeldjes zal gebruiken om haar handen mee te wassen.

Deze zomer las ik De onschuld van voorwerpen, de “museumcatalogus” van Het Museum van de Onschuld in Istanbul. Het museum is opgericht door schrijver Orhan Pamuk en gebaseerd op zijn gelijknamige boek Het Museum van de onschuld. Ik schrijf museumcatalogus tussen aanhalingstekens, omdat het geen gewone museumcatalogus is. Natuurlijk, het was te koop bij het museum en er staan foto’s van het museum en de collectie in, maar het boek is meer een reconstructie van de totstandkoming van het museum als mede een hevig pleidooi voor de oprichting en uiteindelijke inrichting daarvan. Voor degenen die het boek Het Museum van de onschuld niet hebben gelezen; heel kort gezegd is het een tragisch liefdesverhaal tussen een man en zijn verre familielid waar de man gedurende de loop van het verhaal persoonlijke, maar vooral alledaagse objecten van de vrouw steelt om zijn liefdeswee te stelpen. Het daadwerkelijke museum in Istanbul fungeert als een display van deze objecten, maar probeert ook een weergave te zijn van Istanbul in de jaren ’70.

4213 uitgedrukte sigaretten in het Museum van de Onschuld. Bron: http://en.people.cn/mediafile/201209/13/ F201209131638003128818005.jpg

 

De grens tussen roman en realiteit, tussen hoofdpersoon en schrijver is vaag en wordt steeds vager hoe langer je het verhaal leest. Die steeds vager wordende grens bereikt zijn hoogtepunt wanneer je de ‘werkelijke’ objecten eenmaal in het museum ziet. Toen ik het museum twee jaar geleden bezocht, zag ik vitrines met half opgegeten ijshoorntjes, massaal geproduceerde asbakken voor reclamedoeleindes en 4213 uitgedrukte sigaretten, allemaal aangeraakt door of geassocieerd met de vrouwelijke geliefde Füsun. Voorwerpen die zijn gebruikt en die hun bedoeling hebben gediend.

Voor mijn gevoel is een connectie tussen de gebruikte voorwerpen in de museumvitrines en mijn oma en de spullen in haar huis die ze nooit zal gebruiken zoals ze zijn geproduceerd, maar misschien is het een tegengestelde parallelle beweging. Waar het museum en zijn catalogus zijn dierbaarheid jegens een bepaalde tijd aan wil geven, en die onherroepelijkheid lijkt te vieren als een schrijnend genot, hebben de kaarsen en de zeep voor zowel mijn oma als voor mij een tijdloosheid bereikt. Natuurlijk hebben zij uiterlijke of materiële kenmerken die je weer zou kunnen terugplaatsen in een tijdvak met bijbehorende sociale status, maar door hun onbruik en vaste plek in het huishouden, zijn ze daar los van komen te staan, en zullen dus daarom nooit gebruikt worden.
Twee voorwerpen -een uit het Museum van de onschuld en een afkomstig uit het huishouden van mijn oma- kunnen elkaar vinden in dezelfde status die zij bereikt hebben, dat van een museaal object dat enigszins misplaatst aanvoelt, bijna-museaal. Aan de ene kant staat de kweeperenrasp van Füsuns moeder waarvan het metaal verkleurd is en deuken heeft door het veelvuldig gebruik, geplaatst in een eigen glazen vitrine (nr. 66 van in totaal 74 vitrines), en aan de andere kant staan de twee beeldjes van zeep in het toilet van mijn oma, onbeschermd maar toch onaanraakbaar omdat ze al te lang wachten om gebruikt te worden.

257789_351428901605513_26271548_o

Zondagblogger Mira Aluç (Schiedam, 1993) doorliep de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag en debuteerde in Tirade 459 met het kortverhaal Eila.

 

Foto van Mira Aluç
Mira Aluç

Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

(z)Onderbroek

Het grote voordeel van een zaterdagcolumn is dat je op de valreep ook nog even de vrijdagavond kunt beschrijven. Ongefilterd en waarheidsgetrouw, want er is geen tijd om verse trauma’s te verdringen of een ander de schuld te geven. Deadline is deadline.

Terwijl ik dit tik is het 04:36 uur, dus formeel is het al zaterdagochtend. Ik ben net terug van mijn allereerste bezoek aan (z)Onderbroek, een wekelijkse homodansavond in Club Church aan de Kerkstraat in Amsterdam. Zoals de naam al doet vermoeden, is de dresscode maximaal minimalistisch: alles moet uit, alleen een heupslip of schaamlap is facultatief.

Ik was totaal niet voorbereid. In een plotselinge opwelling van eenzaamheid had ik eerder vannacht besloten dat ik verdomme ook wel eens een pleziertje mocht hebben en was spontaan in de stromende regen op de fiets gestapt. Omdat dansen in een natte spijkerbroek onsmakelijk is, kwam ik dus noodgedwongen uit bij Club Church. Met een beetje geluk hadden ze daar in de garderobe de verwarming aan, zodat mijn kleren konden drogen.

Bij aankomst bleek niet alleen mijn bovenkleding, maar ook mijn onderbroek van dienst totaal doorweekt. De elastieken band lubberde om mijn heupen. Het verwassen Batmanlogo aan de voorzijde plakte koud tegen mijn kruis en van achteren had het natte katoen zich vacuüm gezogen in mijn bilnaad. Ik voelde me een beetje als een moskeebezoeker met een gat in zijn sok. Net als het ertoe doet, net als er iets uit moet, sta je in je hemd.

De overige bezoekers leken allemaal met de taxi gekomen. Overal kurkdroge, strak gespannen slips met of zonder opengewerkt achtersteven en vaak voorzien van glimmende studs of kraaltjes. Slechts een klein groepje vijftigers bij de bar had helemaal niets aan. Ik sloeg de drank over en liep direct naar de dansvloer.

Doorgaans heb ik geen problemen met mijn eigen lichaam, maar vannacht, vrijwel volledig afgestroopt (en met bril) in een matig gevulde club kwam ik toch wat schriel over, vrees ik. Achteraf had ik vorige week mijn borsthaar niet moeten harsen. Dat gaf tenminste nog wat volume, de illusie van spiermassa. Nu lichtte mijn lijf op als een hagelwit stuk karton in het stroboscooplicht.

In de rookruimte ging een joint rond en ik raakte aan de praat met een gezette notaris die in het dagelijks leven een driedelig pak over zijn kalfslederen string droeg. We verzeilden in een geanimeerde discussie over de vraag of computers in staat zijn om kunst te maken. Af en toe, als hij een punt wilde benadrukken, legde hij zijn hand even op mijn dijbeen, maar op een bijna vaderlijke, opvoedkundige manier.

In Rusland hebben zakenlieden de gewoonte om te onderhandelen in de sauna. Daar worden de deals gesloten. Na één nacht zonder broek snap ik ze wel, die Russen. Kleding is pantser. Naakt is eerlijk en maakt iedereen gelijk. It levels the playing field, dacht ik in het Engels op weg naar de uitgang, blij dat mijn kleren intussen weer droog waren.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

De schermen van Windows

Posted by Windows on Tuesday, 1 September 2015

 

Op Facebook werd mij deze reclame van Windows in het gezicht geduwd. Te zien is hoe een meisje haar volle rugzak uitpakt, alle boeken eruit haalt en er dan een tablet in stopt. Vervolgens verschijnt in beeld de kreet: ‘Zeg papier vaarwel.’

Ik heb het korte filmpje gedeeld met de woorden: ‘Misselijkmakend, kwalijk, driewerf schande!’ Ik hoop dat Microsoft dat ziet en zich eens achter het oor krabt. Wat zou die jongen in vredesnaam bedoelen? Wat een ouderwetse prietpraat met z’n ‘driewerf schande’. Dit is de vooruitgang!

Nou nee. Afscheid nemen van het papier is een vorm van verloedering. Lezen vanaf een scherm is misschien wel deel van nieuwe technische mogelijkheden en innovatie, maar geen algehele vooruitgang. Natuurlijk gebruikt iedereen dagelijks digitale vormen van tekst, alleen zal bijvoorbeeld een tablet nooit een vervanging van het boek kunnen betekenen. Uitgever Theo Sontrop zei het al midden jaren tachtig: de twee vormen zullen naast elkaar blijven bestaan en dat moet dan maar.

Windows, Microsoft, ik heb een enorme hekel aan dat bedrijf en de producten die ze afscheiden (maar dat is een ander verhaal). Als ik zeg dat hun reclame niet deugt dan is dat hartgrondig en oprecht, helemaal gemeend en doodeerlijk. Zeker wanneer die duidelijk gericht is op de meest vatbare groep. Sorry Bill, vast heel leuk om eens een Budweiser met je te drinken, maar verder kun je regelrecht de hoogste boom in.

Er gaat geen platgeslagen flutcomputertje boven de voordelen van het boek. Al was het maar vanwege het feit dat er geen pagina’s meer bestaan in het digitale. De karakteristieke geur ontbreekt, net als de letterlijke gevoelswaarde van een boek, een omslag of band. Ezelsoren zijn verdwenen, en nooit meer kom je een stukgelezen exemplaar tegen, want stuklezen kan niet meer. Digitaal gaat namelijk nooit kapot (zeggen ze, maar hoor ze piepen al de boel crasht). Nooit meer een beklad, door een ander volgeschreven boek tegenkomen, nooit meer een opdracht van oprechte trouw of innige vriendschap op de eerste bladzijde.

Op zichzelf is dat allemaal al gruwelijk genoeg, ware het niet dat het in feite nog erger is. De generatie die van kinds af in aanraking komt met verhalen en teksten, zelfs leerboeken, die digitaal zijn zal een domme generatie zijn. De invloed die lezen vanaf een scherm heeft op het brein is negatief. Het algemene concentratieniveau daalt onder invloed daarvan en door andere digitale afleidingsbronnen. Het samenwerken tussen de hersenhelften verslechtert doordat het scherm plat is. Verder is bewezen geacht dat het geheugen zich minder goed ontwikkelt dan wanneer papier het medium is. Windows doet de vensters op de wereld systematisch dicht.

Uiteindelijk zal er groep zijn die niet vanzelfsprekend met het boek in aanraking is gekomen. Ik ben daar uitermate pessimistisch over en vrees dat die groep in een verdomhoekje zal terechtkomen, zonder vaardigheden, half-hersendood en tot weinig in staat. Gelukkig zal hun hulp en verzorging worden geboden door middel van nieuwe apparaten en nieuwe schermen – van Microsoft natuurlijk.
 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

De buik van de dood

De Pommern in het Finse Mariehamn

In het Finse Mariehamn, een stadje op Åland, een archipel in de Botnische Golf  ligt de Pommern, een van de laatste grote zeilschepen voor de commerciële vaart. Het schip voer in de vroege jaren dertig nog regelmatig naar Australië om daar graan te halen en in Engeland te verkopen. Ik tuimelde onmiddellijk toen ik er anderhalve  maand geleden rondliep de nautisch glossery in.

Thuisgekomen deed ik twee dingen: ik bestelde The last Grain Race van Eric Newby over deze schepen en de tochten naar Australië, en ik blies het stof van mijn Moby-Dick.Gaff, furl, avast, scuttle, transom’, het is een handvol van de scheepsladingen termen in Moby-Dick die alleen al de charme van het boek uitmaken.

61HCd1NnheL._SY344_BO1,204,203,200_Vorige week kreeg ik Robert McFarlane’s Landmarks in handen, een mooi gebonden boek van uitgever Hamish Hamilton waarin de schrijver woordenlijsten verzamelt die te maken hebben met de beschrijving van natuurlijke fenomenen in het landschap. De reden voor mijn woordenliefde wordt in het voorwoord goed samengevat: “A common language – a language of the commons, is getting rarer. And what is lost along with this literacy is something precious: a kind of word magic, the power that certain terms possess to enchant our relation with nature and place.’ En verder: … the euphonious vocabulary of the natural wold – words which do not simply label an object or action but in some mysterious way become part of it.’

Zowel de scheepstermen in Herman Melvilles klassieker als de enorme verzameling landschappelijke fenomenen (lade, cos-shruth, burraghlass, bukli-tan, cowlease, dallop) in MacFarlanes woordenlijsten helpen eenvoudigweg beter te kijken naar wat je zonder kennis van de woorden vaak niet kunt zien. Dat is al een deel van het mysterie, de magie, deze woorden stellen het aangeduide aanwezig.

GouldsBookOfFishMelville heeft in zijn boek nog een extra laag aangebracht. Niet slechts nauwkeurige beschrijving van zeemansfenomenen, maar de grote vis als een beeld voor… Ja voor van alles. Ik weet drie boeken die ik heel goed vind waarin de vis (oké: een walvis is geen vis) een meer dan zijdelings rol speelt, ik was er alle drie de keren blijvend van onder de indruk. Aquarium van David Vann,  Gould’s Book of Fish: A Novel in Twelve Fish  van Richard Flanagan.

Drie voorbeelden van schrijvers die precisie laten prevaleren, een nauwkeurigheid in taal die op zich al enerverend is, maar ook nog een manier wisten te bedenken om een niet voordehandliggend onderwerp  een zelfstandig uitgewerkte literaire plek in het verhaal te geven.

aquariumEn nu zit ik midden in een fantastische preek in een kapel voor zeelieden  over Jona, de Oudtestamentische ongelukkige die in een zeemonster belandt.

U slingerde mij de diepte in, naar het hart van de zee.
Door kolkend water ben ik omgeven,
zwaar slaan uw golven over mij heen.
[…]
Het water stijgt tot aan mijn lippen,
muren van water storten op mij neer,
zeewier om mijn hoofd verstikt mij.

 

Water boarding avant la lettre!

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Docufictie

Sinds ik vorig jaar met mijn gezin in Suriname zat is het e-book een steeds grotere rol in mijn leven gaan spelen. Ik weet dat die dingen bij schrijvers niet populair horen te zijn, maar van de twee boekwinkels die je in Suriname kunt vinden verkoopt er één uitsluitend afgedankte Nederlandse bibliotheekboeken van vóór 1980, terwijl de andere een soort Primera is. Ideaal als je van thrillers houdt, of van boeken geschreven door Nederlanders die om andere redenen bekend zijn geworden dan hun literaire gave. Zelf koop ik er graag kauwgom.

Op mijn KOBO Aura (ik word niet gesponsord maar sta daar wel voor open) las ik maandenlang zo’n beetje alles waar ik zin in had. Ja, het voelt en ruikt anders dan een papieren boek, maar daar staat tegenover dat mijn reader een hoesje met een omslaande kaft heeft, waardoor ik hem als een tentje naast mijn hoofdkussen kan neerzetten en in dezelfde houding kan liggen lezen tot de slaap me afvoert. Een e-reader valt niet dicht, weegt ongeacht de hoeveelheid boeken die erop staat vrijwel niks en neemt nauwelijks plek in. En je kunt er in het donker op lezen, wat erg handig is als je in het oerwoud logeert.

Het enige echte minpunt is dat e-books de traditionele boekhandel met zijn kundige personeel het faillissement in jagen. Amazon en Kobo proberen de laatste nagels in de kist te drijven door de shopper op basis van zijn zoek- en koopgedrag suggesties voor nieuwe boeken aan te dragen, maar wat zo’n site niet kan is iets aanraden wat je normaliter niet leest, maar toch niet helemáál uit de lucht gegrepen is.

Random titelselectie is natuurlijk mogelijk, maar aan een werkboek chakra-gericht ademen ga ik nooit wat hebben omdat ik als enige van mijn familie zonder chakra’s geboren ben (we vermoeden een calciumtekort in de laatste maanden van de zwangerschap).

De redding voor de echte boekhandel zou dus kunnen zitten in dat stukje magie waarvoor je een belezen organisme nodig hebt, maar toen ik laatst in de onlinewinkel van KOBO naar een boek van Richard Flanagan zocht, gebeurde me iets vreemds. Omdat ik het boek alleen in de Duitse vertaling kon vinden schudde ik geïrriteerd met mijn e-reader, waarna het scherm leek vast te lopen. Zoals mijn gewoonte is in dat soort gevallen probeerde ik de situatie op te lossen door met vijf vingers tegelijk zo diep mogelijk in dat kutschermpje te porren.

Ghost in the shell, kunstmatige intelligentie, noem het wat je wilt: toen het beeld zich eindelijk herstelde bleek ik een voorproef van Elizabeth Strouts The Burgess Boys te hebben gedownload. Ik had nog nooit van de schrijfster gehoord en wilde boos verder shoppen toen de WIFI uitviel (inderdaad een nadeel van een e-reader, hoewel minder groot dan de dagelijkse periode van 12 uur waarin de voorraad van traditionele boekwinkels onbereikbaar is).

En dit is waar het eng wordt: omdat ik niet kan slapen zonder te lezen begon ik uiteindelijk in die preview van Elizabeth Strout. Allejeezes wat is dat mens goed.

Na The Burgess Boys las ik Amy and Isabelle, Abide With Me en Olive Kitteridge. Het laatste – waar ze een Pulitzer voor kreeg – is een van de mooiste boeken die ik gelezen heb.

Het lijkt me niet belangrijk hier op te sommen waarom ik Elizabeth Strout zo geweldig vind schrijven, maar speciale aandacht verdient wél dat haar boeken geen plot hebben.

Strout is ertoe in staat een belangrijk personage niet vermoord te laten worden zonder dat haar verhaal daardoor minder boeit; het wordt er alleen maar échter van. Regelmatig bouwt ze zoveel spanning op dat je de klap verwacht, maar dan gaat die vlijmscherpe bijl zonder een druppel bloed te doen vloeien terug op het hakblok. Docufictie, zou ik het willen noemen. Het niet-gebeuren van een dramatische wending komt in de werkelijkheid tenslotte ook veel vaker voor. Ik kreeg de indruk dat Strout af en toe een muntje opgooit: kop is door, munt betekent dan het einde voor een verhaallijn.

Een paradoxaal effect van docufictie is dat het spanningverhogend werkt: als er geen doden vallen om wille van het plot, dan is er ook geen garantie dat een belangrijk personage blijft leven. Zie bijvoorbeeld Abide with me, waarin de suspense niet gefocust maar diffuus is, en daarom alomtegenwoordig. Gaat dat lezen, allemaal.*

 

* Met dank aan mijn KOBO Aura HD™ voor het solide advies. Ben ik de enige die het macaber vindt dat zijn buurtboekwinkel e-readers verkoopt?

________________________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Mira Aluç blogt op zondag

Meer goed nieuws: onze nieuwe zondagblogger voor september is Mira Aluç. Aluç (Schiedam, 1993) doorliep de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag en debuteerde in Tirade 459 met het kortverhaal Eila.

Word gets around

9781555975432Het is niet vanzelfsprekend dat goede schrijvers ook aardige mensen zijn. Als er al zo’n verband bestaat is het misschien eerder omgekeerd; dikwijls zijn het gekwetste, hoekige mensen die vanuit cynisme scherp kunnen observeren. Dat maakt het tot een opluchting om de zeldzaam vriendelijke briefwisseling te lezen tussen de dichter James Wright en schrijfster Leslie Marmon Silko, gebundeld als The delicacy and strength of lace.

De twee beginnen te schrijven wanneer Wright Silko complimenteert met haar meest bekende boek, Ceremony: “I think I am trying to say that my very life means more to me than it would have meant if you hadn’t written Ceremony.” De enige keer dat Silko en Wright elkaar nog zullen ontmoeten is op het sterfbed van Wright, maar in de jaren die volgen wisselen de twee brieven uit over de haan from hell van Silko, Wrights reizen in Europa en natuurlijk de projecten waar ze op dat moment aan werken. Maar meer dan over iets anders gaat hun dialoog over de kracht van verhalen, over wat er eigenlijk gebeurt wanneer je een ervaring deelt, zoals in deze brief van Silko:

“I believe more than ever that it is in sharing the stories of our grief that we somehow can make sense out – no, not make sense out of these things… But through stories from each other we can feel that we are not alone, that we are not the first and the last to confront losses such as these. At Laguna whenever something happens (happy or sad or strange), that vast body of remembered stories is brought forth by people who have been listening to the account of this recent incident. Immediately the listeners, in turn, begin telling stories about the other times and other people from the area who have enjoyed or suffered the same luck, and by the time people get done telling you all about all the others who have lost wagons and whole teams of horses in the quicksand, you aren’t feeling nearly so bad about spending an entire Saturday digging your bay mares out of quicksand. “The word gets around,” as they say, and so it all becomes a matter of community knowledge and concern. If something very sad and difficult comes to you, you know that it will take its place with the other stories and that somehow, as a story, it will, from that time on, be remembered and told to others who have suffered losses.

Isolation is so overwhelming at these times – I could feel myself lying deeper and deeper in it until I could not talk, literally, until I did not want to talk to anyone – my mothers, my sisters – about anything. I still only write letters to you, and occasionally to Mei-Mei. I realize now how the telling at Laguna was meant to prevent the withdrawal and isolation at times like this.”

Dat het delen van verhalen nodig is om isolatie te doorbreken is de kern van Silko’s Ceremony. Maar eenvoudig is dat niet en ook Wright en Silko worstelen met de vraag wat het dan precies betekent, om ervaring te delen. Wanneer Silko Wright schrijft over voogdijproblemen, vertelt hij in zijn volgende brief over het moeizame contact met zijn eigen zoon, een poging om te laten zien dat hij haar pijn herkent en, op zijn manier, deelt. Alleen om daar later weer spijt van te krijgen – is het wel dezelfde pijn? Heeft hij misschien te weinig ruimte gelaten voor haar verdriet, juist door zijn eigen littekens te laten zien? “We all seem doomed to a freedom to choose between indifference and sadness.”

Waarop Silko antwoordt:

I am overwhelmed sometimes and feel a great deal of wonder at words, just simple words and how deeply we can touch each other with them, though I know that most of the time language is the most abused of all human abilities or traits. But as you said, you can’t or won’t be indifferent. I realize many wonderful things about language – “realize” in the sense of feeling or understanding intuitively: I realize such things most often when I am greatly concerned with another person’s feelings.

Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, verschijnt deze herfst.