Twee citerende schrijvers voor het nieuwe millennium
Politiek columnisten hebben de ongeëvenaarde kwaliteit de vraag te stellen zonder het antwoord te hoeven suggereren. De vragen die Bas Heijne in het VPRO televisieprogramma ‘De volmaakte mens’ stelde, waren ethisch van aard, een duidelijke ontwikkeling in zijn werk die het lange essay Onredelijkheid uit 2007 al zichtbaar maakte. Het boek zweeft heen en weer over gebieden als jeugd en verwachting, ontzuiling, populisme, nationalisme, media en religie. Het is ook een persoonlijk boek, Heijne maakt de staat op. In het essay citeert Heijne Rüdiger Safranski:
‘Het door de prothesen van de media kunstmatig opgerekte zintuiglijke bereik van de media heeft zich volledig van het handelingsbereik losgemaakt. Je kunt er handelend niet meer afdoende op reageren, met andere woorden: je kunt de opwinding niet meer in daden omzetten en afvoeren. Terwijl aan de ene kant de individuele mogelijkheden om handelend op te treden almaar afnemen, voert aan de andere kant de onverbiddelijke logica van de mediamarkt met zijn informatie- en beeldenstromen de toevoer van opwindende prikkels alleen maar op. Dat kan niet anders, aangezien de aanbieders van opwindende prikkels elkaar om het hardst om de schaarse hulpbron “aandacht” bij het publiek beconcurreren. Maar dit publiek, dat inmiddels aan sensaties gewend en verslaafd is, verlangt naar een hogere, in elk geval nieuwe dosis opwinding. In plaats van handelingsafvoer: prikkeltoevoer.
Teveel beelden, teveel wereld, te weinig mens, daar komt het kort gezegd op neer.’
Heijne heeft overtuigend de stap gezet naar aanleiding van zijn gecontinueerd denken hierover, hij wenst de mens terug, in al zijn onredelijkheid nog wel. Het is een interessante en persoonlijke beschouwing, die concrete aanleidingen van rond de tijd van schrijven als uitgangspunt neemt voor in wezen een ethische of religieuze vraag: welke kant moeten we op? En dan zoekt Heijne eerst uit welke kant het opgegaan is. Bij hem zijn de 80-er jaren een kantelpunt.
Ik las het toevallig gelijktijdig met een boek dat er vreemd genoeg aan raakt: Tony Judt’s Ill Fares the Land.
De fraaie titel een regel uit een gedicht van Oliver Goldsmith’s The deserted Village
Ill fares the land, to hastening ills a prey
were wealth accumelates and men decay.
misschien te parafraseren als
Heilloos is het land en aan gezwinde narigheid ten prooi
waar de weelde groeit en de mens van laag allooi
Vergelijkbaar omdat een ‘bezorgd intellectueel’ binnen zijn metier een overzicht tracht te geven van hoe het zo gekomen is. Judt doet dat politiek-historisch met economische inzichten doorspekt. Boeiend is de wijze waarop hij het in Europa inmiddels vaak verguisde zorgprincipe juist huldigt, en Amerika in die zin een veeg uit de pan geeft. De kortste samenvatting van Judt’s economische claims is dat hoe beter je voor de armen zorgt, hoe minder problemen je uiteindelijk hebt.
Judt citeert op zijn beurt Marquis de Concordet:
‘Indeed, the thought that we might restrict public policy considerations to a mere economic calculus was already a source of concern two centuries ago. The Marquis de Condorcet, one of the most perceptive writers on commercial capitalism in its early years, anticipated with distaste the prospect that “liberty will be no more, in the eyes of an avid nation, than the necessary condition for the security of financial operations.” The revolutions of the age risked fostering confusion between the freedom to make money .. . and freedom itself.’
Heijne en Judt citeren om hun belangrijkste punt te maken: de menselijk maat. Afkeer van abstracties als mediageweld en rijkdom, en behoefte aan de concrete mogelijkheid iets te doen, en ook voor een ander te doen. Waarden, dus. Ergens in de jaren ’80 meent ook Judt is een kentering gekomen in een breed gedeeld gevoel dat waarden van groter belang zijn dan persoonlijke rijkdom. De vrolijke kant van deze constatering is dat het dieptepunt al weer een jaar of dertig achter ons ligt. Beide boeken tonen overtuigend een begin van een weg terug.