Verdwijnmensen

Er zijn mensen die veel te goed zijn in verdwijnen. Het is gebeurd voor je doorhebt dat ze aan het verdwijnen zijn, zo snel als geluk om kan slaan in verdriet en een grijze lucht tot blauw kan verwaaien.

Mijn basisschoolvriendinnetje verhuisde naar het buitenland, en daarna heb ik nooit meer iets van haar gehoord. Mijn studievriend, met wie ik alles besprak in de collegezaal, behalve onze studie, loste op toen ik vroegtijdig stopte omdat ik schrijver wilde worden. Mijn opa ging dood.

Vlak na een verdwijning zitten die mensen nog in je systeem, liggen ze bovenop de stapel met gedachten. Bij kleine dingen denk je aan ze. Ze zijn nog niet echt verdwenen, maar zo gekrompen dat ze in je hoofd kunnen wonen, als een vriendelijk virusprogramma dat constant meedraait.

Na een tijdje slinken ze, totdat ze ook in je hoofd zijn opgelost, en slechts bij vlagen nog even opduiken. Zo denk ik bij een schilderij van Rothko altijd nog even aan mijn studievriend, moet ik bij het horen van de naam Fleur altijd even aan mijn basisschoolvriendinnetje denken, zie ik mijn opa weer voor me als iemand een John Denverbril draagt.

Op een vreemde manier veroorzaakt het denken aan een van deze drie bijna altijd een kettingreactie – ze zijn in mijn hoofd bij elkaar gaan horen, en ik heb geen idee waarom. Op een borrel werd ik laatst voorgesteld aan een Fleur, dus dacht ik aan Fleur. In de vlaag van weemoed die bij haar komt kijken, dacht ik ook weer even aan mijn studievriend: hoe het met hem zou gaan, waar hij nu mee bezig zou zijn, of hij zijn studie wel heeft afgemaakt. En daarna dacht ik aan mijn opa. Niet aan hoe het met hem zou gaan of wat hij nu zou doen, maar wat ik tegen hem zou zeggen als hij morgen ineens voor mijn deur stond.

Toen ik naar huis trapte, voelde ik ook een boosheid, die ik vaak voel als ik aan ze denk. Ze hebben nooit meer contact met me opgenomen, geen moeite gedaan om onze relatie weer te herstellen. Aan de andere kant: dat heb ik ook niet gedaan, dus ik ben net zo schuldig, als verdwijnen iets te maken zou hebben met daders en schuld.

Ik weet waar de studievriend woont, dus misschien moet ik eens aanbellen. Het basisschoolvriendinnetje heb ik gevonden op sociale media, maar ik durfde niet op haar profiel te kijken – wellicht moet ik haar een keer een bericht sturen, als ze nog weet wie ik ben.

Mijn opa is nog altijd spoorloos.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

Drie keer sorry

(De wereld in stukken 27)

In Bonn ligt het graf van Lothar von Trotha. In 2020 was er nog een relletje omdat een groep mensen een mededeling wilden in de buurt van dat graf over wie dat heerschap eigenlijk was. Er waren ook nogal wat mensen tegen. De Frankfurter Allgemeine schrijft: ‘Het ethisch radicalisme van de historisch-politieke beeldenstorm heeft een nieuw niveau van escalatie bereikt. Misschien is dit het laatste. De activisten van de groep “Bonn Postkoloniaal” roepen de stad Bonn op om “kritisch te reageren” op het graf van generaal Lothar von Trotha, die in 1920 in Bonn stierf, op de begraafplaats van Poppelsdorf. Het is niet genoeg voor hen dat Trotha’s naam is gekrast op een mededelingenbord bij de ingang van de begraafplaats. Ze eisen dat de stad een bord op het graf plakt waarop staat dat de gouverneur van Duits Zuidwest-Afrika verantwoordelijk is voor de genocide op Herero.’

Is er zoveel veranderd in drie jaar? Mij lijkt het ook niet zo gek om iets te melden. Maar de columnist heeft het vooral over de rust die we de doden moeten gunnen. Maar de zielerust van welke doden dan?

Von Trotha was opgedragen iets aan de opstand van de bevolkingsgroep de Herero te doen in Duits West-Afrika, de kolonie waarnaar Duitsland zo diep had verlangd. Het leidde tot het zogenaamde ‘Vernichtungsbefehl’ – elke Herero met of zonder wapen moest gedood worden – en aldus tot de eerste genocide van de 20ste eeuw. In 2023 verschijnen zijn dagboeken, die mogelijk meer licht werpen op het hoe en waarom: Lothar von Trotha in Deutsch-Südwestafrika, 1904–1905. Band I: Das Tagebuch. Band II: Das Fotoalbum.

Veel van het geschreven materiaal is op een zadel van een lopend paard geschreven, dus transcriptie had nogal wat voeten in de aarde.

Het is niet de enige uitzinnigheid die de Duitsers in Namibië bedreven – zoals op deze kaart de Nederlanders dat in Zuid-Afrika en de Belgen in de Congo deden etc.- Beroemd is die rare ‘pan handle’ in het noordoosten van dat land, de Caprivistrook. Naar nog zo’n adellijke Duitser: Georg Leo Graf von Caprivi de Caprara de Montecuccoli, die ooit Zanzibar namens Duitsland voor Helgoland ruilde en met deze vreemde strook wilde trachten een verbinding tot stand te brengen tussen de west- en de oost-Afrikaanse koloniën van Duitsland, wat nooit helemaal lukte, maar wel een eeuwendurend probleem voor de lokale bevolking tot stand bracht. Een landschap van grote fouten derhalve.

Toen ik op zoek ging naar wat informatie over de rotsschilderingen van de San, of Bushmen in Namibië stiet ik al vrij snel op een naam die ik uit boekhandeltjes wereldwijd kende: Laurens van der Post, en me dan altijd afvroeg wie hij was en waarom ik van die Nederlandse auteur nooit iets gelezen had. Welnu, de Afrikaans-Britse schrijver en documentairemaker van Nederlandse afkomst maakte een reeks films over de San en schreef over hen.

Gisteren in Sedbergh, Yorkshire kocht ik zijn A Walk with a White Bushmen. Ik was een beetje gewaarschuwd. Alles wat Laurens van der Post aangaat komt inmiddels ook met een bord vol voorbehoud: na zijn dood bleek nogal wat van wat hij beweerde totaal verzonnen en hij vertelde daarentegen nooit over het meisje van 14 dat hij zwanger maakte, maar dat kwam dan weer uit… Slordig.

In het boek spreekt Van der Post met Jean-Marc Pottiez. De vragen zijn steeds een kleine opmaat voor een wagonlading aan betrekkelijk zelfvervulde wijsheid van het type: ‘in Europa had niemand in de jaren ’30 door dat het oorlog zou worden, maar ik wel’ (echt waar, het staat er in). De wereld heeft overigens weet van Carl Gustav Jung door Laurens van der Post, dat u het weet. De toon van deze avonturier, goede bekende van koning Charles en Margereth-Thatcher-fluisteraar is nauwelijks uit te houden.

Toch een bushman anecdote: Laurens achtervolgt samen met een Bushman een buffel als de Bushman opeens afwijkt van het spoor: ‘ik volgde hem hoewel ik duidelijk de buffalo sporen de andere kant op zag gaan. Toen hield hij stil achter een bosje en wenkte me en daar stond een antilope voor me, die ik schoot. En ik vroeg hem: hoe wist je dat die antilope hier was? En hij zei: opeens terwijl we die buffalo  achtervolgden, waren mijn ogen vol antilope, en ik ging de kant op waar mijn ogen vol van waren en daar was de antilope.’

Ik doe Van der Post ongetwijfeld schromelijk tekort, maar oude zelfvervulde witte mannen zijn nu eenmaal steeds moeilijker te verkroppen. Er moet minstens een bordje bij. En op dit kaartje zijn duidelijk nog wel wat belangwekkender partijen tekortgedaan. Voor mij zijn de verhalen en tekeningen en mythes van de San nu pas goed begonnen, ik achtervolg ze de komende tijd maar een beetje en kijk waar mijn ogen vol van raken…  

Zie ook

https://africanrockart.britishmuseum.org/country/namibia/twyfelfontein/

zie ook porterville galleon, een San rotstekening van een waarschijnlijk Hollands galjoen.

Lezen (uit Zuid-Afrika): Anna Louw Kroniek van Perdepoort

Naar kaart 28

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Krantenartikel over het toneelstuk De geboorte van Boni

Eigen waarde

Er was een periode waarin veel Surinamers zich schaamden om Surinamer te zijn. Hun gebruiken zoals de taal, cultuur en godsdienst werden namelijk onderdrukt door de kolonisator, vooral die van de Afro-Surinamer. Alles van het buitenland was beter, met name van Nederland, zoals de variant van de Nederlandse taal, literatuur, producten en godsdienst. De bundeling Wie Eegi Sani bracht daar verandering in.

In een interview in de Volkskrant van 1 december 2021 vertelde Cynthia McLeod dat Surinamers vroeger hebben geleerd dat alles wat met Suriname te maken had, slecht, dom en minderwaardig was. ‘Pas in de jaren vijftig, zestig kwam daar een beetje verandering in, speelden sommige schoolboekjes zich af op een erf in Suriname. Maar wij hebben geleerd dat alles wat zwart of gekleurd was, alles wat met Suriname te maken had, slecht, dom en minderwaardig was. Dat is een van de wrede nawerkingen van slavernij en contractarbeid en werkt nog altijd door in de mensen tot op de dag van vandaag. De mensen in Europa stelden zich zonder gewetenswroeging boven ieder ander.’

Volgens informatie van The Black Archives was Wie Eegi Sani, WES, een culturele vereniging, die in 1951 was opgericht onder leiding van toenmalige rechtenstudent aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Eddy Bruma om de Surinaamse cultuur te verheffen. Vanuit WES werden er poëzie, literatuur en theaterstukken geschreven in het Sranantongo, een taal die vanwege het kolonialisme als inferieur werd gezien ten opzichte van het Algemeen Beschaafd Nederlands.

Bruma schreef ook het toneelstuk De geboorte van Boni waarin hij de vrijheidsstrijd van de Marrons onder leiding van Boni verbond aan de strijd van Surinaamse nationalisten. Het stuk werd in 1952 gespeeld door een cast met alleen zwarte acteurs. De hoofdrol werd vertolkt door Frits Pengel, de latere directeur van de Surinaamse Televisie Stichting. Otto Sterman speelde een priester.

De Theaterencyclopedie geeft aan dat de voorstelling ‘De Geboorte van Boni’ in 1952 als een politiek pamflet werd gezien en tevens een van de eerste echte manifestaties van Surinaams theater in Nederland was. ‘Bruma schreef het stuk over de leider van de slavenopstanden in Suriname, met als duidelijke boodschap dat ook het juk van het kolonialisme moest worden afgeschud.’

Kunstenaar Nola Hatterman schilderde het iconische ‘Na Fesie’ (1953): de toekomst, die van een onafhankelijk Suriname welteverstaan. De figuren die erop staan afgebeeld speelden mee in ‘De Geboorte van Boni’, dat vrijheid en onafhankelijkheid symboliseert. Allemaal waren ze lid van de Vereniging Ons Suriname dan wel van de culturele beweging Wie Eegi Sanie.

Tot de groep Wie Eegi Sanie behoorden ook historicus Eugène Gessel en Surinaams taalkundige Hein Eersel. Zij vonden het belangrijk dat de verschillende elementen van de Surinaamse cultuur, zoals het Sranantongo, beter gewaardeerd moesten worden. De organisatie ontwikkelde zich later tot een nationalistische partij, de PNR, onder leiding van Bruma. Een partij die een grote rol zou spelen in de Surinaamse strijd om onafhankelijkheid. Volgens informatie van de Vereniging Ons Suriname was Wie Eegi Sanie ook daarvoor opgericht, om Suriname onafhankelijk te maken van Nederland. Dat gebeurde uiteindelijk ook op 25 november 1975 en het leek erop dat met het bereiken van deze mijlpaal de organisatie zou ophouden te bestaan.

Lothar Boksteen zette in een aflevering van de podcast Vrijblijvende Gesprekken uiteen dat de onafhankelijkheid een migratiestroom op gang bracht doordat veel Surinamers de nieuwe status niet zagen zitten. De organisatie besloot toen de migrantenstroom in goede banen te leiden. De migranten werden begeleid in hun proces van aanpassing in hun nieuwe woon- en leefomgeving. 

Een belangrijk aspect van het Surinamer zijn, is het leveren van strijd tegen de verschillende vormen van onderdrukking waarmee zij kregen te kampen in de loop der jaren. Zij lieten zich niet tegenhouden door beperkingen. Daarom is het belangrijk om trots te zijn op de elementen als de taal, het Sranantongo en de koto.

Veel immigranten hebben verschillende cultuurelementen waarmee ze naar Suriname kwamen, in de loop der jaren aangepast, verder ontwikkeld en hun eigen gemaakt omdat ze iets nieuws moesten opbouwen in een vreemd land. Vooral bij de immigratievieringen is het belangrijk te gedenken de kracht die ze daarvoor hebben gehad. Maar het is ook belangrijk te waarderen wat we hebben op het vlak van cultuur en die ook trots uit te dragen. Dankzij de inzet van Wie Eegi Sanie durfden vele Surinamers deze zaken beter te waarderen, en op hun werk borduur ik ook voort.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Aftellen

In het eerste jaar van mijn stadsdichterschap werd ik overal waar ik kwam voorgesteld als ‘de nieuwe stadsdichter van Amersfoort’. Nieuw is kennelijk een rekbaar begrip, want na een half jaar was dat kakelverse er wel af, wat mij betreft, maar het deerde me niet want ik had de allermooiste baan die ik me kon wensen, in de stad waar ik zo ongelofelijk veel van hield.

Toen ik al een jaar in het dichterlijke zadel zat, vroeg een vriendelijke, duifgrijze presentatrice in de coulissen van een theater aan me of ik na een jaar nog steeds zenuwachtig was, of dat de spanning ondertussen wel weg was. Ik weet nog dat ik de presentatrice zo kalm mogelijk vertelde dat gezonde spanning een voorwaarde is voor een goede voordracht, maar dat ik altijd te gespannen raak als mensen me vooraf vragen of ik zenuwachtig ben. Ze glimlachte ongemakkelijk, liep naar het licht, en kondigde me aan als ‘Twan de Vet, stadsschrijver’. Het was een wonder dat ik nog op durfde te komen.

In mijn tweede jaar vroegen mensen vooral of het nog steeds beviel, het stadsdichterschap, en daar antwoordde ik altijd eerlijk op. Heel vaak vond ik het leuk, maar soms worstelde ik ook met hoe ik de functie precies wilde invullen, wat voor gedichten ik wilde schrijven, hoe ik de kwaliteit van mijn gedichten hoog kon houden. Het stadsdichterschap is niet alleen maar mooi, maar soms ook moeilijk, ingewikkeld en broos. Ondanks de twijfels over mijn werk en hoe ik me moest opstellen, hoewel die twijfels me wel scherp hebben gehouden, was het altijd een eer. Zo’n erefunctie is iets geweldigs, maar ik heb er altijd voor gewaakt om die titel niet groter te maken dan het is, getracht te voorkomen dat de gedichten ondergeschikt raakten aan het verschijnsel.

Nu zit ik in mijn laatste maanden – daar was ik me helemaal niet van bewust, tot mensen de laatste paar weken steeds vaker aan me vroegen hoe lang ik nog moet, wanneer ik afzwaai. Over een half jaar mag ik het stokje doorgeven, maak ik plaats voor een andere dichter. Dan ben ik weer gewoon Twan Vet, en zal daar niets achteraan komen.

De laatste paar dagen heb ik veel teruggedacht en teruggelezen – ik schrijf vrij traag, maar het verbaasde me hoeveel stadsgedichten ik de afgelopen twee jaar had geschreven, hoeveel plekken ik heb bezocht, het aantal mensen dat ik heb mogen ontmoeten. Ik heb het stadsdichterschap een beetje als een roes ervaren, maar wel een hele fijne.

Toen ik door het mapje met stadsgedichten klikte, merkte ik dat ik vooral aan de kleine momenten de beste herinneringen heb. Begrijp me niet verkeerd: de grote evenementen en gebeurtenissen waren ook bijzonder, indrukwekkend en mooi, zo denk ik meteen aan de indrukwekkende herdenking in Kamp Amersfoort, de herbenoeming van de burgemeester, de interviews met de kranten, de halfvolle zalen, maar juist de kleine momenten, waarop de inwoners van de stad heel dichtbij voelden, staan me nog het beste bij.

Er was de begrafenis van een geboren en getogen Amersfoorter waar ik een gedicht mocht voordragen, er waren de middelbare scholen waar ik langsging en in gesprek ging met de leerlingen, er was het vrouwenkoor waarmee ik in een prachtig klooster voorlas, er waren prachtige openingen van tentoonstellingen in het Rietveldpaviljoen, er was een jonge dichter die ik onder mijn hoede mocht nemen, er waren lieve mailtjes van lezers, er was de vrouw die me na een voordracht vertelde dat ze al mijn gedichten in de krant uitknipte en voorlas aan haar dementerende man, er waren de voordrachten in buurthuizen voor een handjevol mensen die luisterden voor honderd – er was veel, heel veel.

Ik ben nog niet weg: tot januari mag ik nog schrijven voor de golvende, bruisende, veranderende stad die Amersfoort is, voor mij nog altijd de mooiste stad van dit land, en voor de bijzondere mensen die er wonen. En dat zal ik doen, met alles wat ik heb, zoals ik de afgelopen twee jaar heb gedaan.

Mijn stadsdichterschap loopt dan wel langzaam af: eigenlijk heb ik nu pas het gevoel dat ik écht begonnen ben.

Beeld: Chanou van Kampen

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

Dat zou je eens op moeten schrijven

In een kroeg in Utrecht raakte ik aan de praat met een gepensioneerde postbezorger. Ik had net voorgelezen, en met een handjevol schrijvers en dichters zakten we nog even door. Na een uurtje bliezen ze een voor een de aftocht, terwijl ik nog een half biertje had. Met het voornemen om binnen vijf minuten ook huiswaarts te gaan, hees ik mezelf op een kruk aan de nagenoeg lege bar waar de postbezorger ook zat, een paar lege plekken verder. Zonder dat ik erom vroeg kwam hij naast me zitten.

‘Ik kwam hier vroeger vaak,’ verzuchtte hij, zonder me aan te kijken, ‘tot het van mijn vrouw niet meer mocht. Dus ging ik niet. Nu is ze dood. En zit ik hier.’

De postbezorger vuurde ongevraagd een lading verhalen op me af, over hoe bruisend deze kroeg toen was. Hoe hij het personeel kende, en zij hem. Hoe hij de namen wist van de vaste gasten. Hoe hij altijd alleen aankwam, maar nooit alleen aan de bar zat.

‘Dat waren mooie tijden,’ zei hij. ‘Ik ben Hans, trouwens.’

‘Twan, aangenaam,’ zei ik, knikte, dronk mijn biertje op en wilde vertrekken, tot hij een nieuw biertje voor me bestelde. Op zijn kosten, want daar stond hij op. Gratis bier is een effectieve gijzelmethode, dus bleef ik.

‘Nu kent niemand me meer hier. Iedereen is dood, of komt niet meer. En ik ben veel vergeten. De namen, de gezichten, de verhalen,’ mompelde hij, terwijl hij de barsten in de bodem van zijn glas keek. ‘Terwijl ik al die mensen vroeger bijna elke dag zag. En nu ben ik ze vergeten, uit het oog verloren. Nu zijn ze weg, en weten alleen mannen zoals ik nog wie ze waren. En als ik dood ben, weet niemand het meer.’

Een tijdje zat ik knikkend, luisterend en stilzwijgend naast hem, tot hij me vroeg wat voor werk ik eigenlijk deed.

‘Ik schrijf,’ zei ik, en hij lachte.

‘Ah, een schrijver.’

‘Nee, een dichter.’

‘Aha. Nou, daar heb ik niets op tegen’ glimlachte hij, terwijl hij weer een nieuw biertje liet aanrukken.

De postbezorger stak nog een verlopen kroegverhaal af, en ik luisterde, maar meer uit beleefdheid, net zoals ik in een volle trein altijd tegen me aan laat praten door bejaarde vrouwen, of nooit weg durf te lopen als een wildvreemde op een borrel aan me uit wil leggen hoe het leven in elkaar steekt.

Ik keek de kroeg rond, die steeds verder leegliep en verlangde hevig naar mijn eigen stamkroeg. Toen de postbezorger weer verzuchtte dat de tijden veranderd waren, dat de bruine kroeg was uitgestorven, en anekdotes in mijn schoot legde over zijn oude kroegmaten en de mensen achter de bar, keek ik hem aan.

‘Je moet een keer naar Amersfoort komen. Van Zanten,’ zei ik, en de postbezorger veerde een beetje op, alsof hij schrok dat ik iets terug zei.

‘Ja, dat is ook een stad,’ zei hij sarcastisch en nam een grote slok. ‘Maar het wordt nooit meer zoals het was.’

Het halve biertje dat voor me stond sloeg ik in een keer achterover, en ik voelde hoe het bier inwendig verdampte en in walmen een lichte nevel aanlegde in mijn hoofd. Na alle verhalen van de postbezorger was het mijn beurt, en ik vertelde hem over mijn stamkroeg, en de mensen die waarschijnlijk op dat moment aan de bar hingen in mijn thuisstad.

‘Kees, bijvoorbeeld, de zeeman, die ook kan drinken als een zeeman,’ begon ik en leunde wat naar de postbezorger toe. ‘En Sandra en John, voor wie ik een keer een gedicht op een bierviltje heb geschreven omdat ze net getrouwd waren, dat nu ingelijst in hun huis hangt. Emir, die elke avond als een sfinx de bar bewaakt. Kris, die halve liters weg kan drinken alsof het limonadeglazen zijn. Huub, de oude eigenaar, die altijd op het hoekje van de bar zit en ziet dat het goed is. Fred, die de weg naar de kroeg geblinddoekt nog kan vinden.

En dan de mensen achter de toog: Sjakko, die een naam na een keer al onthoudt, en de vrolijkste en muzikaalste barman is die ik ken. Lola, die altijd vraagt hoe het gaat en oprecht naar het antwoord luistert. Bas, die de enige is die me ‘meneer Vet’ mag noemen, en sneller praat dan ik denken kan. Daan, die dan weer sneller schenkt dan ik drinken kan. Suus, die veel te goed is voor deze aardkloot. Jos, die elke dag met meer energie door de kroeg loopt dan ik ooit in mijn leven zal hebben. Frank, die het tappen van bier zo makkelijk laat lijken, dat ik soms vergeet dat het een kunst is. Luna, die altijd trouw deze stukjes leest en zelf minstens zo mooi schrijft. Julia, die al zo vaak De Slimste Mens van me gewonnen heeft, dat ik bijna niet meer durf. Joep, die zo onomwonden zichzelf is, dat het me bijna jaloers maakt. Isis, die als een keizerin door de kroeg heen kan schrijden. En Tys, met wie ik ooit nog een pannenkoekenbedrijf moet starten.’

‘Weet je,’ zei de gepensioneerde postbezorger, terwijl hij zijn biertje leegde, een zweetdruppel van zijn voorhoofd veegde en zijn pinpas uit zijn borstzak haalde, ‘dat zou je eens op moeten schrijven.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

Waarom op een bootje de Middellandse zee over?

(De wereld in stukken 26)

Het kabinet Rutte IV viel over de asielkwestie. Op deze kaart zie je de essentie ervan, grote verschillen: Afrika en Europa, grillig en klein tegenover recht en groot. Aan weerszijde van de Middellandse zee – die klotsende bak vol verhalen waar Odysseus over ronddobberde – is alleen al de omvang en vorm van de landen opvallend anders. Wat zegt omvang eigenlijk? Does size matter?

Bootvluchtelingen varen tegenwoordig vaak van het op 15 na grootste land naar het op 70 na grootste land, van Libië naar Italië. Er zijn twee landen die redelijk in de buurt komen van een ‘gemiddelde omvang van een land’: Afghanistan en Myanmar. Nederland staat op de 131 plaats van de 196 opgemeten landen.

Ze varen ook van het land op de 61ste plaats op de ranglijst van Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking naar de 31ste plaats.

Het gemiddelde van 52 Afrikaanse landen in 2021 was $5.737.47 en het gemiddelde van 41 Europese landen was $40.855.71. De overtocht is duur en heel gevaarlijk, maar zodra je voet aan wal zet ben je statistische $ 35.000 rijker. Een overtocht vanuit Libië kost tussen de $1.000 en $1.500 euro.

Maar ze emigreren ook van 17 % in 2021 economische groei naar 0,65 % economische groei in dat jaar. Maar daar kunnen ze niet op wachten, en het zag er in 2023 al minder gunstig uit. Wel is Libië in grondstoffen veel rijker dan Italië. Ze bezitten 39% van de Afrikaanse olievoorraad en slechts 25% van het land is nog op grondstoffen onderzocht.

Een land in de Europese Unie is gemiddeld ongeveer 150.000 km2, in Afrika 550.000 km2. De 53 landen in Afrika die geteld zijn hebben gemiddeld 26 miljoen inwoners. De landen van de Europese Unie 16 miljoen. Libië heeft 7 miljoen tegen Italië 59 miljoen.

Het klinkt alsof actieve samenwerking tussen die landen een heel goed idee zou zijn: bevolking spreiden en grondstoffen verdelen. Oh, zoete illusie van de maakbaarheid van de wereld! Vanuit Noord-Afrikaans Carthago in hedendaags Tunesië om precies te zijn, trachtte Hannibal al eens de banden een beetje aan te halen. Andersom heeft Italië tussen 1911 en 1943 getracht Libië in haar macht te krijgen. Libië is een interessant land. Ik ken weinig mensen die er zijn geweest maar veronderstel grote schoonheid. En een angstaanjagende rechteloosheid en een regering die maar delen van het land onder controle heeft. Land van warlords.

In en artikel in The New Yorker lees ik dat Poetin heel erg vaak – volgens naasten – het youbefilmpje van de laatste minuten van de Libische leider Moammar al-Qadhafi heeft bekeken. Met afgrijzen zoals iedereen, of met de angst die een belofte inhoudt?

Een van de grootste internationale Libië- kenners is de Belg Dirk Vandewalle. Hij schrijft:

‘Het is belangrijk te begrijpen dat er vanaf de oprichting van de monarchie in Libië een spanning bestond tussen het nastreven en in stand houden van een vroegere vorm van politieke gemeenschap – gebaseerd op familie en stam – en de vereisten van een moderne staat, die mogelijk de relevantie van dergelijke oerbanden zou kunnen uitwissen ten gunste van de meer onpersoonlijke relaties van het moderne economische leven. Vooral na 1969 (i.e. vanaf de staatsgreep van Qadhafi)  verhulde de retoriek en flamboyantie van het regime een dieper en unieker proces waarmee het probeerde de lasten van het uitbreiden van de mechanismen van een moderne staat te vermijden. In plaats daarvan verkondigde het een visie van staatloosheid die zorgvuldig verkleed ging als heimwee naar vroegere tijden waarin familie en stam voor solidariteit, rechtvaardigheid en egalitarisme zorgden.

Uiteindelijk bleek het nastreven van die visie natuurlijk tegenstrijdig en onmogelijk. Veel van de huidige pogingen van Libië om zich weer in de internationale gemeenschap te integreren, bewijzen hoe nutteloos en kostbaar die pogingen zijn geweest om moderne staatsstructuren te omzeilen.’

De cijfers van bijvoorbeeld de boeiende statistische site Global Economy leren al snel dat de oplossing van het probleem van migratie nooit in het land van aankomst te vinden en te reguleren is. Er staan nog voor decennia pijlen naar boven op deze kaart, wat we hier ook proberen af te spreken.

Bronnen:

https://www.theglobaleconomy.com/rankings/land_area/
https://www.afdb.org/en/countries/north-africa/

Lezen:

Dirk Vandewalle A History of Modern Libya
Elvis Peeters De ontelbaren

naar kaart 27

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Koto optocht eerder op de dag op 1 juli

De koto

Hoogtepunt voor mij bij de viering van 1 juli Ketikoti was de traditionele Prodowaka, optocht, van de organisatie voor gemeenschapswerk NAKS, door de straten van Paramaribo. Verschillende groepen deden mee aan deze traditionele wandelmars in verschillende klederdrachten, waaronder in verschillende modellen en kleuren van de koto. Kinderen tot seniore vrouwen droegen vol trots het kledingstuk dat een belangrijk deel is van de Surinaamse cultuur. De deelnemers straalden vrolijkheid en positieve energie uit. Ze werden onder meer begeleid door een brassband en de kaseko formatie NAKS kaseko loco.

Op hoogtijdagen mag de koto niet ontbreken in Suriname. Los van het feit dat prachtig kunstwerk is, is het een belangrijk deel van de Surinaamse identiteit. In Nederland droeg de bekende cabaretier en presentator Jörgen Raymann als zijn personage tante Es steevast een koto en angisa. In Suriname zijn er vaker verschillende evenementen georganiseerd waar de koto centraal stond zoals de Miss Alida-verkiezing – een culturele wedstrijd voor jonge Creoolse vrouwen, vernoemd naar de tot slaafgemaakte Alida – koto ontwerpwedstrijden en de traditionele Prodowaka. In Suriname is er een Koto museum Gudu Oso met verschillende modellen van het kledingstuk en ook veel uitgebreide informatie erover. 

De koto bestaat uit verschillende onderdelen en lagen stof en vertoont overeenkomsten met japonnen, waarvan de bovenkant een korset vormde en uitliep in een wijde rok, die de Fransen droegen in de Victoriaanse tijd. 

Het kledingstuk heeft belangrijke en mooie ontwikkelingen doorgemaakt. Volgens Christine van Russel-Henar, eigenaar van het Koto museum, kwam het kledingstuk aan het eind van de slavenperiode in beeld. “Je zag het veel bij de vrijgekochte tot slaaf gemaakten die het zich konden permitteren om zoveel meter stof te kunnen dragen.”

In 1880 en daarna zie je dat men de modellen en kleuren van het stuk verder heeft ontwikkeld. Je had op een gegeven moment verschillende vormen en texturen. De bijbehorende hoofddoek, de angisa, werd ook op verschillende manieren gebonden met steeds een andere betekenis: zonder woorden kon een boodschap worden doorgespeeld. Een bekend bindmodel is mit mi tap a uku, ontmoet mij om de hoek, om iemand te wenken voor een ontmoeting op een bepaalde plek. 

De angisa werd op een bepaald moment in Suriname als standaard hoofddoek door vrouwen gedragen. Nu zie je dat minder. De koto wordt vooral op hoogtijdagen of feesten gedragen, vooral ook omdat het heel wat tijd in beslag neemt om dit kledingstuk te maken. De stof moet worden gestijfd met gomma, lijm of stijfsel gemaakt met zetmeel van cassave, en daarvoor alleen al had je meestal een dag voorbereidingstijd nodig.

De odo, Surinaams spreekwoord, is onlosmakelijk verbonden met de klederdracht. Vaak worden zo een op trotse manier met bijbehorende mimiek verhalen verteld in koto.

Mi na afu sensi, no wan man e broko mi

Letterlijk: Ik ben een halve cent, niemand kan mij wisselen. 

Mensen met een rijpe ervaring, kun je moeilijk bedonderen.

Sranan odo buku, 1989,  Guno Hoen. pagina 51

De tot slaafgemaakten werden door de kolonisator op verschillende manieren onderdrukt. Zo was er een verbod op het beleven van eigen godsdienst en cultuur.  De tot slaafgemaakten maakten zich ondanks alles een nieuwe taal en kleding eigen als teken van verzet. Deze elementen werden in de loop der jaren ook gedeeld met de andere bevolkingsgroepen en zijn nu door de UNESCO erkend als onderdeel van het immaterieel cultureel erfgoed van Suriname.

De koto wordt ook internationaal erkend als deel van de identiteit van de Surinaamse vrouw. Wanneer je jong bent zie je de vele aspecten van het immaterieel erfgoed van Suriname als vanzelfsprekend. Pas wanneer men de geschiedenis en  gevoelens erachter onderzoekt, besef je hoe diepgaand en vooral bijzonder het is.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Dozen

In het oude appartement van mijn oma stopten we de sporen van ruim tachtig jaar in dozen, voorzagen alles van een label en droegen haar leven het wooncentrum binnen waar ze kwam te wonen.

Ik kende dat wooncentrum al: ik woon er twee straten vandaan. De bus die naar het station rijdt stopt pal voor het grote, hoekige gebouw, waarvan de gevel voornamelijk bestaat uit een rasterwerk van ramen en balkons.

Die blokkendoos is mijn uitzicht als ik op de bus te wachten sta, dus kijk ik altijd even naar binnen, om de tijd te doden, langs de gordijnen, ouderwetse vitrines en lamellen. Een aantal keer had ik zicht op het interieur, vaker stonden er fotolijstjes, beeldjes en vazen in de vensterbanken – kleine voorwerpen, die grote dingen over iemand kunnen vertellen. Af en toe stond er een broze, breekbare gestalte voor het raam als ik keek en dan kregen de spullen een beetje een gezicht, een leven, en anders fantaseerde ik dat erbij. Toch bleven het onbekenden, waren de spullen slechts een glimp van een leven waar ik niets van wist.

Nu was dat wooncentrum meer dan een kijkdoos: het was de plek waar mijn oma woonde. Met karretjes, dozen en tassen liepen we het gebouw binnen waar ik me zo vaak een voorstelling van had gemaakt, waarin ik allerlei levens had verzonnen, behalve die van mijn eigen oma.

De aanloop naar deze verhuizing was een zware tijd voor de kinderen van oma, mijn tante en mijn moeder. Het stof dat dekkend op hun verleden lag was weer opgewaaid, de moeilijke dingen werden weer opgerakeld door de toestand, maar toch stond mijn moeder meubels te verschuiven en vouwde mijn tante wat kleren op. Ze bleven aan de zijde van hun moeder.

Nadat familieleden een aantal ritjes op en neer hadden gemaakt, waren de meeste spullen overgeheveld. Oma zat op haar bed, dat als eerste in elkaar was gezet, en keek toe hoe de handen van familieleden zorgvuldig, maar systematisch haar leven door hun handen lieten gaan, in kasten stopten, een nieuwe plaats gaven.

Met elke leeg doos werd de ruimte iets meer een thuis. Als je zo oud bent als mijn oma, dacht ik, kleeft er aan alle spullen een herinnering, huist in ieder stuk meubilair een verhaal, zijn foto’s aan de muur soms de enige resten van iemand die je hebt gekend. Wanneer die herinneringen vervagen en de verhalen door elkaar gaan lopen, is dat een wreed verlies.

Nog voor vijven waren de laatste spullen uitgepakt. Met de familie zaten we nog even na, terwijl oma wat verloren de kamer rondkeek. Mijn tante legde uit hoe de deur op slot moest, in welke kast de jenever stond, en waar de rode knop voor was, die ze om haar pols had. Ik vertelde oma hoeveel makkelijker het hier zou worden en dat er allerlei mensen dag en nacht voor haar klaar zouden staan. Met een zucht vroeg ze zich af waar ze dit aan verdiend had.

Ik keek naar de lege dozen, en dacht aan mijn eigen verhuizing, ruim twee jaar geleden. Nadat mijn laatste dozen waren uitgepakt en ik helemaal over was, had ik mijn huiskamer rondgekeken, en gedacht: nu begint het pas, het leven.

Voor mijn oma zou het precies andersom zijn, twee straten verderop.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

De archieven van het noorden

(De wereld in stukken 25)

Een kaart met slechts zee kent zijn eigen problemen: wat vertel je erover? Maar een kaart met honderden of duizenden Scandinavië-herinneringen en -associaties heeft evenzogoed iets heel lastigs.  

Een ochtendlijke ontmoeting met een zeer ontspannen eland en kalf in een uitgebreid en stil bos in Midden-Zweden, rond 1987 zou er een kunnen zijn. Deze wandelingen vormen het fundament van mijn begrip van en vooral liefde voor het bos. Of een zomernacht op de Lofoten in 2009, wandelend om 3 uur ’s nachts in midzomerlicht, een walvisstoofpotje in de maag. Een kerstvakantie in een houten huis met twee meter sneeuw buiten en een heuvel waar je vanaf skiet. Of een schip in de haven van Åland in het Finse deel van de Botnische golf dat de laatste Graanrace naar Australië nog gevaren had, Sibelius op de achtergrond. Of na een dag navigeren op een dorpje op de kaart vermoeid van de rugzak constateren dat dat hele dorpje is leeggelopen, vitrage uit de vensters wuift, en dat in de enige waterput een beschimmelde hagedis drijft. Of een middag aan de haven van Oslo waar ik urenlang en met stijgende bewondering naar een paar doodgewone wilde eenden staarde. Gewoon omdat het licht zo goed was.

Ik broed eerder op een samenvatting van wat Scandinavië betekent en kom op iets als een opluchting.

De herinneringen zien mij

Een junimorgen als het te vroeg is
om te ontwaken en te laat om weer in te slapen.

Ik moet eruit, het groen in dat vol zit met
herinneringen, ze volgen mij met hun blik.

Ze zijn onzichtbaar, ze smelten totaal
samen met hun achtergrond, perfecte kameleons.

Ze zijn zo dichtbij dat ik ze hoor ademen
hoewel de vogelzang oorverdovend is.

Tomas Tranströmer (vertaling Bernlef)

In de jaren ’80 heb ik twee zomervakanties lang rondgelopen door Zweden in de bossen met een rugzak en tent samen met vriend M. De opluchting van Scandinavië is de ruimte, en de afwezigheid van mensen. En heel letterlijk misschien de zuivere lucht? Het voelt altijd goed te bedenken wat een plak land daar ten noorden van ons ligt, waar je rust en uitgestrektheid kunt vinden. Intussen verdringen de herinneringen zich wel.

We liepen de Vilhelm Moberg Leden in Småland. Een schrijver die niet ver buiten Zweden doorbrak, maar daar wel beroemd werd om zijn reeks boeken over emigranten. De arme boeren uit zijn geboortestreek hadden zijn sympathie. Je ziet ze overigens boeiender geportretteerd in Gösta Berling’s Saga van Selma Lagerlöf.

De bossen zijn schier eindeloos. In Zweden kwam ik nooit hoger dan pakweg tot een derde van dat land en toch had ik het gevoel van onbeperkte ruimte al. De bossen hebben een andere kwaliteit. Ze zijn diverser in de ondergrond: omdat er meer naaldbomen zijn bereikt meer licht de bodem waardoor gevarieerde bodemgroei mogelijk is. Door lucht- en waterkwaliteit zijn korstmos en andere mossen veel alomtegenwoordiger.  Uit het prachtige en ondergewaardeerde werk De kleuren van Anna van de in Zweden woonachtige schrijver Sander Kollaard weet ik dat het met de bossen aldaar ook niet overal zo geweldig gesteld is. Misschien is het dan ook een herinnering om naar uit te wijken: niet op veel realisme gestoeld, maar een wensdroom van het Scandinavië Van De Geest.

Open plek

Midden in het bos bevindt zich een onverwachte open plek die slechts gevonden kan worden door wie is verdwaald.

            De open plek is omsloten door een bos dat zichzelf verstikt. Zwarte stammen met met asgrijze mosstoppels. De dicht opeengedreven bomen zijn dood tot aan de toppen waar een paar sporadische groene takken aan het licht raken. Daaronder: schaduw broedend op schaduw, het groeiende moeras.

            Maar op de open plek is het gras verwonderlijk groen en levend. Er liggen grote stenen in rangorde. Het moeten de fundamenten van een huis zijn, misschien heb ik het mis. Wie hebben hier geleefd? Niemand kan hier opheldering over geven. Namen staan ergens vermeld in een archief dat niemand opent. (Alleen archieven blijven jong) […]

Tranströmer heeft ook in dit gedicht de bijzondere kwaliteit jouw herinneringen voor je op te schrijven. Want dit, dit heb ik in de bossen meerdere malen gezien. De herinnering aan geëmigreerde boertjes en hun leven vormgegeven in alleen een fundament of een paar fruitbomen te midden van het naaldwoud. In Scandinavië ademen de bossen – toch al archieven van licht en leven – meer geschiedenis; misschien kom ik er daarom zo graag.

Lezen: Eric Newby, The Last Grain Race
Tomas Tranströmer De herinneringen zien mij, Verzamelde gedichten en memoires (vert. Bernlef)
Rita Verschuur Astrid Lindgren een herinnering
Stephan Enter Grip (Lofoten)

Naar kaart 26

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Ouderlijk thuis

Sinds mijn vaders dood in februari heb ik gezocht naar een plekje voor mijn moeder, een appartement bij ons in de buurt. Het huis in Hilversum was heel erg een plek voor die twee samen, en in haar eentje vindt ze er niks aan.

Mijn ouders’ bungalow aan de bosrand is niet het huis waarin ik opgroeide, en dus dacht ik er weinig binding mee te hebben. De kamers zijn er licht en de tuin is fraai, maar het is geen Amsterdam en dan houdt voor mij alles eigenlijk al op.

Ik dronk koffie met Cindy op het terras van De Gruyter. Valentijn kwam langs en ons gesprek verliep zoals gesprekken tussen schrijvers lopen. Op een gegeven moment hoorde ik mezelf zeggen dat Amsterdam de enige plek is waar ik me ooit thuis heb gevoeld.

Toen ik even later op de fiets zat om Ada van school te halen, besefte ik dat ik iets anders had bedoeld. Amsterdam is de enige stad waar ik ooit voor het eerst aankwam en dacht: dus zo voelt thuiskomen.

Natuurlijk waren mijn ouders een thuis voor me. Natuurlijk is mijn gezin dat, zijn mijn vrienden het, waar we ons ook bevinden. Ik heb me thuis gevoeld in Italië, in Suriname, Kopenhagen – maar je snapt wat ik bedoel, hoop ik.

De plek zélf deed het: ik kwam met de trein aan langs de rug van deze stad (door de reet, als ik het op zijn Jordanees mag zeggen) en merkte dat mijn voeten net wat dieper in de aarde zakten, dat alleen maar hier zijn al genoeg was. Zelfs in mijn eentje, met nog nul gemaakte vrienden.

Als mensen mijn stad niet moeten, dan denk ik zoals elke ware gelovige dat ze haar nog niet écht hebben gezien.

In het zoeken naar een huis voor Ine dwong ik mezelf steeds te blijven denken aan wat zij wil, wat goed voor háár is, niet aan wat ík in haar situatie zou doen. Volgens mij heb ik goed opgelet: ze wil het echt.

Niet alleen wil ze het, ze denkt ook dat ze geen moeite zal hebben het huis te verlaten dat Jos en zij ooit kochten voor hun laatste jaren samen.

Vandaag liep ik er door de gang, zoekend naar de juiste schroevendraaier voor de lamp naast de voordeur, en voelde ik mijn vaders passen. Ik liep zijn loopje, volgde die kortste lijn tussen de dingen die je alleen door jaren van herhaling vindt.

Ik zág hem niet, ik wás Jos een beetje: een kalm en aangenaam soort wezen – ik weet dat hij vaak zorgelijk was, maar misschien was ik wie hij steeds meer had geprobeerd te zijn.

Bij mijn vertrek keek ik in de hal nog één keer achterom. Ine was al naar het raam aan de voorkant van het huis gelopen zodat ze me uit zou kunnen zwaaien. Mijn oog viel op de foto van mijn vader met Otis de Hond op schoot – ze waren grote vrienden en overleden binnen een maand van elkaar.

Jos is op zijn rug te zien, mijn hondje heeft zijn kop naar achter, de kraaloogjes gesloten. Ik voelde mijn vaders tengere lijf door dat lichte zomerjack heen – het jack had sleetse mouwen, zoals al zijn kleding licht versleten was. Ik voelde de vacht van Otis tegen mijn wang, rook de diepe talggeur die altijd rond zijn oren hing; de warmte van een hond die in de zon heeft liggen slapen, die wat overmand door hitte kwispelend naar binnen komt.

Hilversum is waar die oude man en hond blij samen waren: het bos was een verheuging, slechts op een korte tippel afstand. Eén keer gooien met de bal en je stond al bij het weiland met de paardjes.

Als dat huis verkocht is, dacht ik in de auto, dan is er weer en plek weg waar ik het verleden in kan lopen. Dan zit die plek alleen nog in mijn hoofd, en na mijn dood zal hij alle betekenis verliezen – los zijn van herinnering. Een lijf zonder een ziel is logisch maar misschien vooral poëtisch om te denken.

Ik stelde me voor dat ik daar straks een laatste rondje loop, een van mijn vaders rondjes, maar dan door al die lege ruimte, vers gekalkt op aanraden van de makelaar. Wat zou ik tegen mezelf gaan zeggen om het oké te maken, niet meer dan een handeling: het inleveren van de sleutels.

Misschien had ik behoefte aan een ritueel.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Mijn wereld is ook van jou

Het heeft er alle schijn van dat ik mijn studie Biomedische Wetenschappen heb afgesloten; ik wacht nog op één cijfer, maar daar maak ik mij geen zorgen om. Een van de vakken waar ik dit collegejaar enorm van heb genoten, was het vak Reflection on Science. Ondanks de Engelse naam werd het in het Nederlands onderwezen. Het was feitelijk een spoedcursus wetenschapsfilosofie: paradigmavorming, Kuhn, Kant, Popper. Ik werd er heel blij van. Mijn medestudenten minder. Op een zeker moment keek een jongen mij verveeld aan en sprak de historische zin: ‘Als al die filosofen hun denkkracht nuttig hadden ingezet, was kanker waarschijnlijk al wel de wereld uit.’

Ik antwoordde dat ik dit een fascinerend college vond. Hij zei: ‘Ik niet. Ik ben een bèta.’

Dat is een dodelijke zin. Voor jezelf. Voor de wetenschap. Voor de wereld. Het zit hem in de impliciete oorzakelijkheid: want ik ben een bèta. Met die woorden ontsla je je van alle verplichtingen richting mensen die niet jouw interesses delen. Je zegt eigenlijk: ik ben anders dan jij en daarom is jouw wereld een wereld waarin ik niet geïnteresseerd ben. Literatuur, (klassieke) muziek, goed eten, theater, beeldende kunst, daar hoef je je niet voor te interesseren, hoef je niet te begrijpen, want je bent anders, je bent een bèta. Andersom zijn er genoeg alfa’s die zeggen dat ze een ‘alfa’ zijn en daarmee de wereld van de wiskunde, de biologie en de natuurkunde aan zich voorbij laten gaan. Ze hoeven er geen belangstelling voor te hebben, want die wereld is niet hún wereld, het is de bètawereld.

Uiteraard is niet iedereen hetzelfde. De een vindt een dag door een museum lopen boeiender dan een wiskundecollege. De ander gaat helemaal op in de natuurkunde en heeft geen boeken behalve natuurkundeboeken in de kast staan. Maar dat hoeft niet te betekenen dat je die andere wereld afhoudt, als het ware afbakent met een lint waarop staat: niet voor mij, want ik ben anders.

Het gaat mij er niet om of je als letterkundige goed bent in wiskunde of als natuurkundige of geneeskundestudent houdt van lezen. Het gaat mij erom dat je je niet afsluit van de wereld die buiten jouw interessegebied valt. Het is niet alleen nergens voor nodig, het is ook nog eens doodzonde.

Het verkleint je wereld en daarmee kom je nooit met potentieel interessante dingen in aanraking. De alfa- en bètawetenschappen zijn zo breed dat je niet met honderd procent zekerheid kan zeggen dat je alles van de andere kant niet leuk vindt. 

Daarnaast zorgt de afwijzende houding voor wederzijds onbegrip. Bètawetenschappers stellen dat hun werkzaamheden van groot belang zijn voor de mensheid, terwijl het werk van alfawetenschappers, volgens hen, niet zo belangrijk is. Alfawetenschappers daarentegen vinden dat bètawetenschappers te eenzijdig zijn. Dit zorgt voor een soort polarisatie die de samenleving en de wetenschap niet ten goede komt. Want wat is wetenschap? Het is een manier om de wereld beter te begrijpen. Om de wereld in kaart te brengen, als je wilt. De wereld bestaat niet alleen uit ziektes en natuurkundige verschijnselen, maar ook uit taal, kunst, ideeën en gevoelens. Om een voorbeeld te noemen: voor de ontwikkeling van Google translate zijn niet alleen informatici en technici nodig geweest, maar ook taalwetenschappers. En (nog een voorbeeld) in allerlei takken van de geesteswetenschappen is een gedegen kennis van de statistiek onontbeerlijk. Om de wereld te begrijpen heb je nu eenmaal beide wetenschappen nodig. Door ofwel de alfa- ofwel de bètawetenschappen links te laten liggen, snap je de wereld – je eigen wereld – maar half. 

Laatst had ik het met een geneeskundestudente over boeken. Op zeker moment zei ze dat zij vond dat iedere geneeskundestudent tijdens de studie verplicht zou moeten zijn Oorlog en vrede te lezen. In dat boek zat alles, zei ze: liefde, dood, oorlog. Zij stelde dat studenten de wereld beter zouden begrijpen, de mens beter zouden begrijpen en daardoor een betere arts zouden worden. Andersom denk ik dat boeken zoals van Hanna Bervoets of Harry Mulisch aan kracht winnen als je wat van de bètawetenschappen afweet. Zo heb ik genoten van het verhaal Een modern verlangen van Hanna Bervoets omdat ik college had gehad over de gendiagnostiek en begreep hoe het in elkaar zat. 

Tot slot moet een architect niet vergeten dat het gebouw dat hij neerzet ook toegankelijk moet zijn voor rolstoelgebruikers en dat er een plek moet zijn waar mensen hun jas kunnen ophangen. Technologische of medische uitvindingen kunnen zorgen voor gemak en veiligheid maar ook voor een inbreuk op de privacy. Aan de andere kant moeten filmmakers niet vergeten dat de techniek die hen in staat stelt een film te maken niet uit de lucht is komen vallen. En een pianist is ook wel eens ziek en achter de behandeling die hij krijgt gaat een wereld van onderzoek schuil.

Natuurlijk zijn er zat zaken waar je als ‘alfa’ of ‘bèta’ niks van begrijpt als je het naburige veld induikt, maar daar moet je je niet door laten afschrikken. Het gaat erom dat je het andere niet bij voorbaat afwijst en af en toe eens kijkt wat de anderen doen. Het maakt je als mens breder en het maakt jou en het leven interessanter. En het helpt de wereld vooruit. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor ‘alfa’s’ of ‘bèta’s’, maar voor iedereen die denkt dat zijn of haar eigen beroep, werkveld of onderzoeksgebied het belangrijkste is wat er is. Je mist iets. Echt waar. 

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.

Peinzen over het verleden

Verzetsstrijder Anton de Kom heeft op 19 juni 2023 eerherstel gekregen van de Nederlandse regering. Een lang gekoesterde wens van de familie voor excuses voor “het leed dat hij en zijn gezin hebben ondervonden door toedoen van de toenmalige Nederlandse autoriteiten” is hiermee in vervulling gegaan. Voor Suriname nu de opdracht om het gedachtegoed van De Kom nog bekender te maken in de samenleving, vooral onder de jeugd. Helaas, op dit moment is, door de economische situatie, verdieping brengen in de geschiedenis luxe en een immense uitdaging. 

Suriname staat dezer dagen in Nederland ruim in de belangstelling door onder meer het herdenkingsjaar slavernijverleden. Daarbij wordt op verschillende niveaus gesproken over samenwerking met en ondersteuning voor de voormalige kolonie. Dat is goed want het land heeft het economisch heel slecht. Het programma dat met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is overeengekomen, moet de economie van het land herstellen. Op macro-economisch niveau wordt winst geboekt, maar op micro- economisch niveau is het een ander verhaal, want grote delen van de bevolking ervaren de maatregelen, zoals afschaffing van subsidies op brandstof, elektriciteit en water als pijnlijk. Veel mensen lijden honger omdat ze geen geld hebben om eten te kopen. 

Daarom is hulp en ondersteuning van Nederland deels niet alleen gewenst, maar eigenlijk ook nodig. Van daaruit wordt niet alleen medeleven betoond, maar de opstelling mag ook gezien worden als een vorm van compensatie. Nederland heeft Suriname namelijk systematisch uitgebuit voor eigen gewin en daarna het land onafhankelijkheid geschonken zonder ondersteuning om zich goed zelfstandig te maken. 

Toen Suriname door Nederland werd gekoloniseerd in 1667 ontstond een relatie die kan worden omschreven als ‘meester en knecht’. Als gevolg van de oorlog met Engeland in de zeventiende eeuw verruilt Nederland Nieuw-Amsterdam voor het huidige Suriname. De West-Indische Compagnie brengt tot slaaf gemaakte Afrikanen naar Suriname om op de plantages te werken. Daar moesten zij de opdrachten van de meesters uitvoeren en als ze dat niet (naar wens van de meesters) deden, werden ze gemarteld, verminkt of zelfs gedood.

Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werd contractarbeid ingevoerd. Ook de immigranten moesten onder erbarmelijke omstandigheden werken. De culturele samenstelling van de bevolking weerspiegelt dit koloniale verleden. In december 1954 werd Suriname via het Koninkrijksstatuut een land binnen het Koninkrijksverband. Het was een gebiedsdeel van Nederland en diens wetten golden er (grotendeels). Dat gold ook voor de toenmalige Nederlandse Antillen. Het land heeft zich ontwikkeld, van een – in de woorden van Albert Helman – ‘raciale segmentatie onder eigen identiteit’ tot een geïntegreerde natiestaat. Om die verworvenheden te verduurzamen en teleurstellingen te voorkomen, zal juist de jeugd van Suriname het vertrouwen moeten krijgen dat het land ook op weg is een stabiele, autonome en veerkrachtige economie te worden. Een land waarin met kracht wordt gestreefd naar de uitbanning van armoede en sociale ongelijkheid. 

Nederland is door Suriname eeuwenlang gebruikt als bron om zich te ontwikkelen. Daarbij werden het land en zijn inwoners uitgebuit en onderdrukt. Suriname ontwikkelen heeft nooit op de Nederlandse agenda gestaan. Eeuwenlang is ook in de geschiedenisboeken van Nederland gezwegen over de manier waarop het land met Suriname om is gegaan in de koloniale periode. Het is daarom niet vreemd dat veel (Europese) Nederlanders er ook nauwelijks wat van weten. 

De onafhankelijkheid gebeurde ook gehaast en snel, Nederland wilde van Suriname af. Er is nadien geld gegeven, maar ondersteuning hoe het goed te besteden ontbrak. De samenwerking tussen beide landen wordt op verschillende vlakken beter, maar op politiek niveau moet Suriname wel gaan pleiten dat Nederland meer moet doen om het land te ondersteunen aangezien vele negatieve ontwikkelingen die vandaag de dag plaatsvinden in Suriname, zoals corruptie, voortvloeien uit het verleden tussen beide landen. Er moet zeker geld geïnvesteerd worden in diverse sectoren zoals onderwijs en gezondheidszorg. Toen we deel waren van het Koninkrijk waren deze sectoren van een hoog niveau, maar nu zijn ze aan de beademing. 

Suriname heeft simpelweg niet de mogelijkheden om zijn financieel milieu stabiel te houden en heeft daarvoor ondersteuning nodig. Daar kan Nederland mee helpen, vooral gezien veel Nederlanders regelmatig hier komen en er ook wonen. The Black Archives heeft samen met het Nationaal Archief Suriname en de gemeenschapsorganisatie Naks de expositie ‘Manspasi’ georganiseerd waar onder anderen verzetsstrijders zoals De Kom en Otto en Hermine Huiswoud werden belicht. Daarnaast is een crowdfunding gehouden voor de renovatie en ondersteuning van de Otto Huiswoudschool. Dit zijn zaken die navolging verdienen aangezien er in Suriname geen geld is om dat te doen. 

Met de bewustwording over de Surinaamse geschiedenis gaat het de goede kant op. Samenwerking tussen partijen in beide landen op bijvoorbeeld het gebied van de archieven resulteert erin dat meer kennis wordt gedeeld en activiteiten worden uitgevoerd, waardoor beide samenlevingen meer te weten komen over elkaar. Dat kan zeker verder worden uitgediept. De denkwijze in beide landen dat Suriname steeds bedelt om geld van Nederland, moet worden veranderd. Want als er nu wordt gevraagd om een deel dat jarenlang eerst werd genomen en daarna voor weinig werd verkregen, is geen bedelen, maar rechtmatig compensatie opeisen. 

Vóór en nu nog tijdens de in 1975 verkregen onafhankelijkheid is op verschillende momenten op grote schaal hoog opgeleid kader weggetrokken uit Suriname omdat het geen toekomst meer zag in het land. Door de huidige economische crisis, die al bijna drie jaar duurt, zijn er weer mensen – onder wie hoog opgeleid kader – vertrokken naar onder meer Nederland. Het blijft een vicieuze cirkel: bij elke crisis vertrekt weer kader, waardoor de ontwikkeling stremt of er zelfs achteruit gaat. 

De twee landen zullen onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven, maar laat er dan ook voor worden gezorgd dat Suriname wordt ontwikkeld en niet wordt gezien als ‘ex-kolonie waar het slecht gaat’, doordat het moederland het heeft afgestoten. Nederland is niets verplicht, Suriname is onafhankelijk, maar structurele ondersteuning waar het land ook zeggenschap bij heeft, is wel een mooie vorm van compensatie voor de misstanden van het verleden.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.