Een vriend voor Boudewijn – over eenzaamheid en voetnoten

(De wereld in stukken 28)

De tienjarige Boudewijn Büch zou het eiland Bouvet, of, Noors: Bouvetøya voor het eerst hebben gezien in de Vollständige neue Ausgabe van de Knaurs Welt-Atlas 1936, waarna hij de Brockhaus’ Konversations-Lexicon ([1898], vierzehnte Auflage, dritter Band, p. 385] er enkele duistere regeltjes over kon lezen.

Het is dan misschien de geboorte van Büch’s nesofilie, zoals hij het noemt. Eilandliefde. Het resulteerde in wat mij betreft Boudewijns vier interessantste boeken, alle over eilanden, en idealiter nog eens in 1 band uit te geven: Eenzaam (1981, 1991), Eilanden (1992), Het IJspaleis (1993) en Blauwzee (1994.)

Bouvetøya is een eenzaam en onbereikbaar eiland en zo, met de status van Büch’s eerste eiland, misschien symbolisch voor hoe ik de man zie: eenzaam en onbereikbaar. Hij had wat vaker geknuffeld moeten worden, zeg je dan. Al sprak ik laatst een antiquair die nog duizenden guldens van hem tegoed had, dus niet zoveel aardigs over Boudewijn wist te vertellen.

Ik heb een redelijk grote tolerantie voor fabulanten. Men beweert dat Rišard Kapušćinjski – van wie ik een redelijk fan ben – het nodige bedacht in zijn reportages. Voor mij hoef je hem dan alleen maar een essayist, of reisschrijver te noemen in plaats van een journalist. In een krant kan het niet, in een reisverslag wat mij betreft wel. Büch fabuleerde zijn hele leven bij elkaar. En los van empathie voor wie daar persoonlijk door bedrogen is, voel ik daar geen weerzin bij.

Het leidde tot een eigenaardig gevoel dat ik heb voor deze figuur door dit viertal boeken. Een soort genegenheid ondanks of deels door zijn stuitende pedanterie. In zijn pedanterie toont hij zich juist zo mooi. Dit uit zich naast in overdreven precisie, zoals boven getoond, ‘vierzehnte Auflage, dritter Band, p. 385’ – waarvan ik niet zeker weet of je eruit zou moeten concluderen dat dat ook onzin is, of juist altijd precies waar – in passages als:

‘Over Bouvet-eiland [Bouvetøya, Bouvet Øy(a) (incorrect); Øy(a)’ = Noors voor ‘(het) eiland’] – genoemd naar Bouvet de Lozier – heeft slechts één mens een dissertatie geschreven die het eiland enigszins compleet behandeld moet hebben. Het is Gerhard Engelmanns Die Bouvet-Insel (Dissertation, Leipzig 1923). Dit proefstuk wordt in de Bouvet-literatuur zelden genoemd. ik kwam het tegen in voetnoot 1 op bladzijde 134 van Georg Wüsts artikel ‘Das Bouvet-Problem’ in Zeitschrift der Gesellschaft Für Erdkunde zu Berlin (1929), nr. 3/4). Ik belde wat bibliotheken in Duitsland op die zich specialiseren in dissertaties en verdacht vlug kreeg ik antwoord terug: men kon het proefschrift niet vinden, waarschijnlijk was het in de Tweede Wereldoorlog ‘verschwelt’ [langzaam verbrand] of eenvoudig ‘verschwunden’. In Het IJspaleis staat een 65 pagina’s lang essay over Bouvet, dat een schitterend voorbeeld van Boudewijns bibliofiele reislust geeft. Tegelijkertijd aandoenlijk zoekend als blufferig precies.

BB corrigeert graag: ‘(incorrect)’. En door een gevoel dat compensatie nodig is, is heel wat groots naar voren gekomen. Naar verluidt leed Thomas Mann aan het zelfde euvel. Zou Boudewijn meer of minder eenzaam zijn geworden als hij, als ik, de technische middelen tot zijn beschikking had gehad om zijn eilandenvriend Gerhard Engelmanns persoonlijk te ontmoeten? Want nu komt dat proefschrift makkelijk naar boven in de digitale bibliotheken, en ik hoor een geestverwant, die eveneens graag corrigeert:

‘Bouvet Island werd ontdekt op 1 januari 1739 door de Franse kapitein Lozier Bouvet (1-4), de nestor van Antarctische verkenning, beschouwd als een voorgebergte van de “Terra Australis Incognita,” en na de dag van ontdekking ‘Cap de la Circoncision’ gedoopt. Oriëntatie en grootte van het land zijn onzeker en spreken elkaar tegen. De onzekerheid in de bepaling van de positie (volgens de meest nauwkeurige bepaling door Bouvet’s metgezel La Haye in 50° 6′ Z en 40 15′ O van Greenwich) wordt niet alleen verklaard door de fouten die werden gemaakt met het meegevoerd bestek vanuit de vertrekhaven Santa Catharina vanwege het constante manoeuvreren in de met ijs gevulde Zuidzee, maar ook door het gebruik van de West-Indische Paskaert door Pieter Goos (Amsterdam z.d.), die de Atlantische Oceaan bevoer en waardoor deze oude zeelieden niet in de gaten hadden dat hun platbodems waren verleierd door de Zuid-Equatoriale stroming en de zuidoostelijke passaatwinden en ze dus hun parcours op de kaart als te smal waarnamen en aldus kwam de Amerikaanse kust te dicht bij de Europees-Afrikaanse tegenoverliggende kust. Maar Bouvets beschrijving van de landwaarneming als een hoog en steil land met met sneeuw bedekte bergen, en de schets van het eiland, gemaakt door de kapitein van zijn escorteschip – dat ook het eerste is van elk Antarctisch land – laten zien dat Bouvet het later door Valdivia opnieuw gevonden eiland eigenlijk ontdekt had. Ondanks de geringe omvang van deze ontdekking, sterkten Bouvets rapporten de contemporaine geleerden van Frankrijk (Ruffon 1749, Maupertuis 1752, Philippe Buache 1739, 1757) in hun aanname van een groot zuidelijk continent, dat zich zou moeten uitstrekken tot lagere zuidelijke breedtegraden.’

Verder speurend vind ik deze huiveringwekkende zin. ‘Rond het eiland Bouvet is het mogelijk een cirkel te tekenen met een straal van duizend mijl (met een oppervlakte van 3.146.000 vierkante mijl, of bijna die van Europa) waarbinnen zich geen enkel ander landoppervlak bevindt. Geen enkel ander punt op het aardoppervlak heeft deze bijzonderheid.’

Boudewijns fascinatie verklaard. Met de gedetailleerde zoektocht naar in bibliotheken vervatte kennis bezweert Büch de ultieme eenzaamheid. Hopelijk heeft het voorgeborchte breedbandinternet.

Lezen: Eenzaam (1981, 1991), Eilanden (1992), Het IJspaleis (1993) en Blauwzee (1994) en nog een blogje over Boudwijn Büch.

Naar kaart 29

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.