Vrees

Sinds de nieuwe katten er zijn is het niet meer mogelijk om ongestoord bij ons op het dak te zitten. Omdat de kittens overal gaan waar mijn gezin gaat, zwermen Mus en Mary onmiddellijk na het openen van het luik uit over het terras.

Ze slapen in de plantenbakken en op de tuinbank, mekkeren naar vogels en laten zich aaien, maar zoeken vooral naar manieren om over de schutting te komen, waarna het doel natuurlijk is om de rest van ons dak en de daken van de buren te onderzoeken. Daar zijn het katten voor, een soort die in de Jordaan, nog geen driehonderd meter bij ons vandaan, dakhaas wordt genoemd.

Omdat het ras van onze kittens niet bekend staat om zijn intelligentie, gaan B en de kinderen ervanuit dat Mus en Mary zich op den duur zullen misrekenen op een loodslab of losliggende pan en dan de volle zestien meter naar beneden storten. Hoog genoeg om de juiste draai te maken, maar ook hoog genoeg om bij landing elk botje in die wollige lijfjes te verbrijzelen.

B en de kinderen bieden hun angst het hoofd met het soort ultra-vigilante arousal dat bij langere blootstelling PTSS veroorzaakt. Zelf ben ik meer van de ontkenning.

‘Het zijn katten,’ zeg ik dan. ‘Als er één soort gemaakt is voor dakranden dan zijn zij het.’

‘Vógels zijn gemaakt voor dakranden,’ zegt B.

‘Ze zijn zwakbegaafd,’ zegt Nadim. ‘Je hebt toch gehoord wat de dierenarts zei?’

En daar heeft onze zoon een punt: de dierenarts, ooit zelf eigenaar van een Ragdoll, wist te vertellen dat je dit specifieke ras eigenlijk nergens mee kun vertrouwen. Je moet hun voerkom en hun kattenbak dan ook een héél eind uit elkaar zetten om verwarring te voorkomen.

In de paar maanden dat de Ragdolls bij ons wonen, ben ook ik erg aan ze gehecht geraakt. Dat domme neemt je ook wel voor ze in. Ze kennen geen angst, ogen altijd ontspannen, slapen vol overgave waar de slaap ze overvalt – of dat nou in een plas op de badkamervloer is, in een te kleine kartonnen doos of in een spleet tussen twee kussens van de bank.

Ook ik maak me zorgen als ze het open dak op gaan. Maar een leven lang zorgelijkheid heeft me geleerd dat toegeven aan angst niets anders dan slapeloosheid brengt, waarna je nog minder resistent bent tegen zorgen.

Ik ken mensen die hun aard in alles volgen en mensen die structureel tegen neurotische kanten van zichzelf in gaan. Ik hoor tot de tweede categorie, de rest van mijn gezin onomstotelijk tot de eerste.

Toch denk ik dat B en de kinderen vaak het gelukkigst zijn.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Blauwen – Winslow Homer

Kun je ooit je eerste kennismaking met de kleur van een mediterrane zee vergeten? De zinderende schittering van volle zon door kristalhelder water, sardines, inktvisjes, helroze kwalletjes die meedeinen en het geklots tegen een kade? Een dergelijke ervaring hebben Noord-Amerikanen die op zeker moment afzakken naar de Caraïben. Alsof je opeens meer lucht krijgt. Het is heel mooi te zien op een overzichtstentoonstelling van Winslow Homer (1836-1910) in het Metropolitan Museum in New York. Homer is een van de grote 19e eeuwse Amerikaanse schilders. Soms schildert hij erg romantisch zoals de Noor Hans Dahl, een tijdgenoot, maar hij is veel maatschappelijker betrokken. Slavernij is een thema dat hem raakt, de Amerikaanse Burgeroorlog heeft hem zeer beziggehouden. En dan gaat ‘ie op reis naar de Bahama’s. Op de tentoonstelling verandert dan het licht, de sfeer, de toon, alles eigenlijk, tot en met materiaal toe: hij kiest opeens voor waterverf. Het is een schitterende verzameling schilderijen, de Caraïbische beelden van Homer. Ik moest denken aan de Grieks-Ierse schrijver Lafcadio Hearn die de Amerikanen zozeer een Amerikaanse schrijver vinden dat hem de eer te beurt viel van een compleet deel in de prachtige Library of America. Hearn brengt jaren in de West-Indies door en beschrijft zijn eerste reis vanuit Amerika in een boek dat begint met ‘Midsummer trip to the tropics’. Het is in veel opzichten een trip want Hearn gaat helemaal los in het boek over de kleuren die hij ziet. Ik ken geen kleurbeminnender tekst.

‘Zesde reis dag. Wind is zacht van temperatuur en trekt aan, maar de lucht is zeer helder. Een indigo zee, met mooie witte koppen. De kleur van de oceaan wordt dieper: het is nu erg rijk, maar ik vind het minder mooi dan voorheen; het is een weelderige viooltjestint. Dicht bij het schip ziet het er zwart-blauw uit, de kleur die betovert in bepaalde Keltische ogen’. Zo gaat hij maar door.

(Sixth day out. Wind tepid and still stronger, but sky very clear. An indigo sea, with beatiful whitecaps. The ocean colour is deepening: it is very rich now, but I think less wonderfull than before;- it is an opulant pansy hue. Close by the ship it looks black-blue, – the colour that bewitches in certain Celtic eyes.)

Net als Homer in een steeds groeiende liefde voor zijn omgeving, een herkenning misschien ook, deze wereld raakt ze echt. De dertig of nog wat Caraïbische schilderijen die er hangen van Homer delen dat ook mee, de liefde voor die omgeving en je voelt door het aquarel heen wat Winslow Homer daar aantrof en hoe dicht hem dat op de huid zat. Misschien het mooiste deel van zijn oeuvre. En misschien is het mooiste het contrast met het veel negentiendeeeuwser werk daarvoor. Alsof in de tropen pas de moderniteit doorbreekt. En ook steeds meer: De mens. En de onvergetelijke schoonheid van je eerste echt blauwe zee, een beeld waaraan je in donkere nachten nog wat hebt.

De lucht is zo blauw als vergetelheid.
De lucht is zo blauw als blauwsel waarmee destijds
linnen werd gewassen om witter te zijn.

(Herman de Coninck)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Perspectief

Op de dag dat we samen zouden rijden stond je al vroeg voor je huis. Op de drempel, wachtte je, die in twee eeuwen afgesleten is tot het hardsteen als een doek lijkt door te hangen. Je droeg de glimmende schoenen met de platte zolen, het soort dat ballerina heet en dat meisjes van jouw leeftijd alleen al om die reden wilden hebben. Parelwit, waartegen je zongebruinde wreven afstaken als druppels karamel op bolletjes vanille-ijs.

Hoewel het een perspectieffout is, zag ik dit allemaal terwijl ik de sleutels van mijn vaders Hilux van de spijker stal. De hamer en de zwaaihaak waren getuige maar ik dwong ze met een geheven vinger tot geheimhouding. Kennelijk kon ik – als dat echt nodig was – de dingen mijn wil opleggen. Met grote passen liep ik mijn vaders loods uit, de sleutel met het oog van Fatima eraan klemvast in mijn hand.

De rulle aarde ving mijn stappen op en liet me steeds met weemoed los. Straks, als hij zijn koffie had gedronken aan de keukentafel, zou vader de deur openen en in één oogopslag snappen wie er met de Hilux vandoor was. Het kwam niet in me op mijn straf te ontlopen: een eerlijke prijs die ik zonder morren zou betalen.

Ik trapte de blokken voor de wielen weg, klom in de cabine en zette de stoel naar voren. Koppeling in en dan naar zijn vrij, zoals vader me had laten zien op de rechte weg naar de zoutvelden. Al mijn kracht was nodig om de handrem neer te laten, maar daarna begon de wagen traag van de heuvel te rollen.

Als een oud paard dat een diepe slaap afschudde won de wagen snelheid onder me. Pas toen ik zeker wist dat vader ons niet meer zou kunnen horen, durfde ik te remmen, de asbest schoenen piepend in hun trommel. Onderaan, waar ons pad een scherpe bocht maakt voor het aansluit op de weg, zette ik de Hilux stil. Ik drukte de sleutel in het contact en trok de choke open, draaide de sleutel om.

Hoewel het een perspectieffout is, zag ik hoe je een hand tegen de deurstijl zette en op je tenen ging staan, de weg af tuurde tot de bocht en daar voorbij, voorbij het meer en de ijzerhandel, voorbij het tankstation en helemaal tot aan de Hilux, met mij erin, mijn handen opeens klam tegen het witte stuur met de zachte kartels.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Reyna (III)

Terwijl Reyna een paar seconden langs mijn oren staart, maakt ze een afweging. Ik denk dat ze denkt dat haar verantwoordelijkheidsgevoel het meest voor haar spreekt, en dat ze nu twijfelt of een verantwoordelijk persoon haar hart zo makkelijk zou uitkloppen. Ik hoor van alle kanten steeds vaker over een plichtsbesef dat zo ver van mij afstaat. Misschien omdat er nooit echt iets heeft afgehangen van mijn keuzes – misschien omdat ik uiteindelijk altijd alleen ben geweest. Niemand weet echt waar ik mee bezig ben en door de jaren heen ben ik zelf vergeten wat ik doe. Maar ik probeer geen bestaansrecht meer te ontlenen aan doen wat je moet doen en terwijl ik een lijst maak van iedereen die een rekening met me zou kunnen vereffenen, denk ik aan de eeuwige gymles met haar potjes trefbal die stuk voor stuk tot groteske straf verwerden.   

Ik bleef als laatste zenuwachtig in de luwte van het spel hangen, niet eens vanuit een tactische overweging. Waarschijnlijk doordat ik mijn lichaam vergat. Wanneer ik het spel uit de hand liet lopen was de laatste kans op verlossing een onmogelijk gevecht met de rest. Dus ik drukte mezelf dan duizelig uit de dikke matten, om kleine pezige jongens waar ik nooit mee sprak onder ogen te komen. Joeri, Alexander, Juliaan, Thijs, Daan. Ik weet niet of deze wekelijkse ceremonie vormend is geweest voor hoe ik de dingen aanpak, want ik keek toen wel al vooral naar de grond. Reyna zou me in ieder geval nooit kunnen overrompelen als wezen dat in de eerste plaats verantwoordelijkheid neemt. Ik weet hoe het eruit ziet als David zo’n slappe bal tegen je neus ramt. Zelf ben ik nog steeds wrokkig. 

Reyna buigt haar kin naar haar borst. Ze draait haar hoofd een beetje. Haar blik rolt van het grote niets naar haar korte vingers. Ze is onwaarschijnlijk omdat ze iedereen tot toeschouwer maakt. ‘When I lost my job and couldn’t pay for my apartment I moved out’. Ze ging bij haar oom wonen en moest haar hond ter adoptie afstaan. Ik vind het steeds lastiger om haar verhalen als losse episodes die ook anders konden zijn te begrijpen, en om mijn eigen leven niet van bovenaf in dat van haar te borduren. Ze lijkt de joint die ze eerder zo voorzichtig in elkaar heeft gevouwen niet meer op te merken en ik ben zelf een beetje misselijk van het korrelige pruimensap waar ze ons gesprek mee openbrak.  

Hoewel het diep in april is hangt de kou nog in de groeven van ons huis. Een stoffige kou die de vette golven van de falafeltent onder ons door het huis sleept. Een nieuw soort ongemak waarvan ik had aangenomen dat Reyna het niet meer zag. Nu blijkt dat ze zich in stilte heeft aangepast na haar verhuizing, maar zich vroeger soms herinnert. In augustus zucht ik wanneer ik denk aan het stof dat af te schudden was, de rillingen die ik ’s avonds over mijn rug voel en met een trui oplos, toen er nog geen tijd was om me te veel met mezelf bezig te houden, ik Reyna voor het eerst sprak en de stad onplaatsbaar was. 

Terwijl ik gedesoriënteerd op een matras lag, vond Reyna een nieuwe baan op afstand als accountant voor een Brits bedrijf. ‘Honestly it was hard in the beginning, with Louq in the room and this room was completely empty and my back would hurt so much all the time because I worked in my bed’. Reyna zat dagen in haar kamer opgesloten met Louq, die ondanks hun korte samenzijn niet zonder haar kon. Ze kookte een keer per week haar eten voor elke dag en verliet haar kamer alleen voor de wc.Langzaam begrijp ik waarom ze het over Fadma heeft. ‘Really Fadma was so lazy she asked me to bring her stuff if I went to the shop’. Reyna zegt dat ze zich met haar achtentwintig jaar met recht als volwassene mag zien, en dat Fadma een kleuter van dezelfde leeftijd was. Ze lijkt even op me te wachten, maar ik kan niet verzinnen wat ik hierop zou kunnen zeggen. Alle mogelijke antwoorden zijn leugenachtig. Ze laat meer van zich zien: Haar broer is een chemisch ingenieur en werkt twaalf uur per dag in de haven van Alexandrië. ‘He just works and sleeps and works and sleeps’; haar zusje studeert rechten aan de beste universiteit in het Midden-Oosten, een universiteit in de nijldelta naast het stadje waar ze zelf is opgegroeid; ‘English law, no – she studies law in English’; ze zegt dat mensen de wereld afreizen om daar te studeren.   

Wanneer ze over haar familie spreekt groeit ze nog een beetje, maar ik herken iets in haar blik. Ze lijkt nog verder weg dan in haar vorige leven. Het bestaan van ons huis, de katten, iemand als Fadma of mezelf wordt onmogelijk. Ze vertelt over haar vader. Hij is eind augustus vorig jaar overleden. Ze weet niet waar het door kwam maar het gebeurde plots en hij heeft het niet tot het ziekenhuis gered. Ze is sinds de dood van haar vader niet meer thuis geweest, en toen haar moeder met Louq achterbleef is hij bijna naar het asiel gebracht; ‘he was my father’s dog and I couldn’t give my fathers dog away’. Ze heeft daar nu niets meer te zoeken zegt ze, en wanneer ik zeg dat het me spijt kijkt ze me voor het eerst sinds ze mijn glas volschonk aan. ‘I mean, it’s life’. Het was Reyna die dit schreef. 

Foto van Senna Felius
Senna Felius

Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

Oorlog en oorlog

Ik weet nooit wie een Nobelprijs gaat krijgen, voor wat dan ook, maar ook niet in Literatuur. Nu wel. Binnen vier jaar László Krasznahorkai. Je ziet hem opeens overal, een vriend stuurde me Oorlog en oorlog en was in alle staten. Onze auteur MP gaf me Seiobo there below dat ik las en mij in alle staten bracht. Letterlijk eigenlijk want ik las het vorige week uit in de Verenigde Staten waar ik ook veel titels van hem zag, verder niet een land met een enorme aandacht voor Oost-Europese literatuur.) Wat een bijzondere schrijver! Een paar jaar terug las ik Satanstango, dat zo weergaloos door Bela Tarr verfilmd is.

Aan José Saramago moet je soms denken door de wijze waarop hij zinnen aaneenrijgt, met of zonder punten en komma’s maar vooral hoe hij vanaf de eerste zin een stem laat horen, en de lezer meesleurt een verhaal in, onwaarschijnlijk, vreemd (begin van Oorlog en oorlog: ‘Het maakt me niet meer uit als ik doodga, zei Korin, en na een lange stilte wees hij naar een nabijgelegen grindgat. Zijn dat zwanen?‘), maar waarin hij zich in staat toont voortdurend het ongeloof of de irritatie van de lezer te slim af te zijn. En dat laatste is een Nobelprijskwaliteit. Hoe weinig aanprijzenswaardig het ook lijkt te klinken, ‘irritatie voor zijn’ is een van de grootste krachten van een grote schrijver.

In Oorlog en oorlog is Korin een betrekkelijk vreemd archivarisje van het platteland van Hongarije in het bezit gekomen van een ongelofelijk manuscript, dat hij in New York, het centrum van de wereld wil gaan intikken op een laptop zodat het op een website komt en iedereen er kennis van kan nemen. Ondertussen vertelt Korin aan de rug van een zwijgende vrouw wat er zoal in staat, een vreemde reeks scènes uit de historie die in enigerlei mate een eindtijd representeren, met steeds de vier zelfde hoofdpersonen, als de de vier ruiters van de Apocalyps. Zijn spel met de geschiedenis speelt ook in de verhalenbundel Seiobo there below (nu voorspel ik ook maar even dat de Wereldbibliotheek die in 2023 uit zal geven…) een doorslaggevende rol. In ‘The Exiled Queen’ zijn we zowel getuige van de verbanning van koningin Vashti van het Perzisch hof (die weigerde naakt te verschijnen aan koning Ahasverus zoals verteld in het bijbelboek Esther) als van de kwesties van bestelling en realisatie van het schilderij met deze sènes van Filippo Lippi. Waardoor geschiedenis en de verbeelding ervan ineengrijpen.

Er is geen groter cliché dan de geschiedenis die tot leven komt, maar ik geloof dat ik na Sebald geen schrijver las die tot juist dit kunststuk beter in staat is. Hij maakt literatuur driedimensionaal. In Oorlog en oorlog worden de eindtijdsgeschiedenissen relevanter dan ooit in een boek waarvan de titel al verwijst naar dat wat ooit ‘oorlog en vrede‘ was, helaas voorgoed veranderd lijkt. We’re going down.

En in de taal van Krasznahorkai is dat niet mooier of lelijker of meer waar, maar eenvoudigweg beter ingebed in ons leven en lijk je de zaken beter te doorzien, althans tot de laatste bladzijde.


(Hier een eerder stukje over Satanstango)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Projectie

We waren op Kreta en het eiland viel mee. Ik had me toeristenflats voorgesteld, kustplaatsjes van een honderdtal witte vissershuizen met een groot modern hotel en een parkeerterrein voor honderd touringcars erachter.

De mensen waren niet te vriendelijk en maakten lekker eten, helemaal als je iets verder naar het binnenland ging, waar het landschap mooi bergachtig ruig werd.

Na zo’n avond eten reden we terug naar huis over een onverlichte, slingerende weg toen een auto ons op hoge snelheid achterop kwam. De bestuurder gooide met zijn lichten en kleefde al snel aan mijn bumper. Er werd getoeterd.

Ik geloof dat B en ik – voorin, de kinderen zaten achter – allebei dachten dat we overvallen zouden worden, maar om die angst niet uit te laten komen, zwegen we. Een dichte spanning drukte tegen de ruiten.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Nadim.

‘Niks,’ zei ik terwijl de auto me op hoge snelheid inhaalde en terugkeerde naar de rechterbaan. Zijn remlichten vlamden op en ik moest flink op mijn eigen rem trappen om een botsing te voorkomen.

‘Waarom rijden we zo langzaam?’ vroeg Nadim.

Ik vertraagde nog meer en kreeg een paar meter ruimte tussen ons en de voorligger. Hij leek nog niet van plan ons te dwingen om te stoppen. Wachtte hij op versterking? Werden we in een hinderlaag gelokt? Was dit – opeens de best denkbare optie – een heel omslachtige politiefuik en moest ik strakjes blazen?

Had ik drie glazen wijn gedronken of waren het er inderdaad maar twee?

Er lag niets zwaars om mee te meppen in de huurauto. Als er een krik was of een wielsleutel dan lagen die onderin de achterbak, en daar konden we nu met geen mogelijkheid bij.

Een paar verschrikkelijke minuten lang hield onze belager vijftig kilometer per uur aan. Pas toen we langs het flitskastje op de witte paal gereden waren, trok hij op, om met hoge snelheid uit het zicht te verdwijnen.

Hierna kon de Griek – en in het bijzonder de Kretenzer – bij mij niets meer fout doen. Elke dag was fijner dan de vorige, elke taverna een van mijn beste eetervaringen.

Ik wilde een beeld boven dit stukje zetten dat de fijnheid van het eiland mooi zou overdragen, maar maak heel zelden foto’s en deed dat op Kreta kennelijk al helemaal niet.

Wat ik wel heb zijn honderd foto’s van straatkatten, die Nadim fotografeerde met mijn iPhone in het kader van een schoolproject.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.