Kijken en klikken

Ga nooit zonder plan YouTube op, hoorde ik een standup comedian eens zeggen. Het klopt. Mijn ervaring is dat na een tijdje doelloos klikken zich er een grijs gat van verveling in me begint te vormen. Ik sluit niet uit dat wanneer ik langdurig en zonder plan op YouTube zou rondhangen, me iets overkomt als te zien is in Videodrome van David Cronenberg (te zien op Netflix).

Videodrome – 1983– David Cronenburg

Geen keuzestress maar een ervaring van zinloosheid van een dikte waar je bijna plakken van kan snijden, bekruipt me na het zien van kattenvideo’s, top 10s, epic fails, stunts, oude tv-fragmenten en vooral veel hyperirritante vloggers. Het lijkt ook te kloppen dat je bij doelloos klikken naar steeds extremere video’s wordt gelokt. Ik begon afgelopen week met zoeken naar een filmpje over het nieuwe station van Delft, kwam daarna bij een top 10 van meest bijzondere metrostations en vervolgens bij een aan elkaar gegroeide tweeling. Nee dat hoefde ik niet te zien. Voor mij geen automatische gegenereerde aanbevelingen graag.

Bij Netflix is het allemaal wat tammer maar niet minder irritant. Ook hier is willekeurig door het aanbod surfen meestal geen goed idee. De kans dat je zomaar iets vindt dat bevalt is na een paar weken of maanden rondsnuffelen al bijzonder klein. Hoe meer Netflix zijn best doet mijn aandacht vast te houden met op maat gesneden aanbevelingen en previews, hoe meer ik mij begin te ergeren.

mjansen2Maar laatst vonden we dan zomaar een oude film die we nooit gezien hadden en nog beviel ook: Network uit 1976. Een film die je verrassend actueel zou kunnen noemen…

Network gaat over de honger naar kijkcijfers bij een Tv-station. Faye Dunaway speelt de emotieloze programmamanager die begrijpt dat platheid, geweld en sensatie kijkcijfers trekken. Zij zet voor een klein en journalistiek Tv-station de nieuwe koers op weg naar groei uit, waarbij niets en niemand ontzien wordt. Wij herkennen in haar nu het vlees geworden algoritme, dat ook weet dat we massaal klikken als we seks, sensatie, geweld of Siamese tweelingen voorgeschoteld krijgen. Het algoritme heeft net als Faye in deze film, geen last van moraal of goede smaak en geen gevoel voor menselijke verhoudingen en overwegingen.

De aarde is plat. Alleen door moeite te doen kun je de wereld verheffen. Maar de verleiding om laag bij de grond te blijven is groot, vooral omdat het je zo makkelijk gemaakt wordt. Network is een film die duidelijk wil verheffen. Er wordt geen poging gedaan de morele boodschap te verbergen. Integendeel, in de vorm van lange, sterke monologen wordt de boodschap aangezet. De film doet wat zij predikt: verhef u zelf, en ook elkaar.

Toch vroeg ik me af of de film ook niet laat zien dat het effect van sensatiezucht op massale aandacht vluchtig, of in elk geval niet heel bestendig is. Je kunt er eigenlijk niet op bouwen. Al dat platte aanbod wordt op een gegeven moment voorspelbaar en saai. Nu is plat niet het woord dat me bij Netflix meteen te binnen schiet, maar voorspelbaar en saai zijn hun aanbevelingen voor mij vaak wel. Zonder plan zien ze me daar niet meer.

 

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Foto van Machiel Jansen
Machiel Jansen

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Maquette van de toekomst – Kingelez

Het begrip ‘land locked’ grijpt een mens eenvoudig naar de keel. Hoe groter een land hoe benauwender de landmassa’s voor wie van de zee houdt. Er zijn 49 landen in de wereld waarvoor geldt dat ze volledig door land omsloten zijn. The Democratic Republic of the Congo (DRC) is er net niet een van, zoals dit plaatje toont, het is alsof het land met een rietje de uitweg heeft gevonden, een begrijpelijke noodzakelijke uitweg uit het opgesloten zijn.

In het Museum of Modern Art in New York is nu een retrospectief te zien van de werken van Bodys Isek Kingelez (1948-2015), een kunstenaar uit DRC die een aantal aantrekkelijke kenmerken van de aansprekende kunstenaar in zich verenigt.

Kingelez maakt maquettes van niet-bestaande gebouwen, soms samengevoegd tot niet-bestaande steden of stadsdelen. Het zijn kleurrijke en fantastische werken die met grote precisie en vakmanschap en materiaalbeheersing worden uitgevoerd. Kingelez zocht een uitweg uit het omringd zijn door grauwe gebouwen en de niet erg aansprekende realiteit van Belgisch Congo en Zaïre ten tijde van Mobutu. Kingelez is dus het voorbeeld van de kunstenaar die een betere wereld droomt. In een film in het museum zegt hij erover dat het de opdracht van de kunstenaar is de dromen die hij heeft uit zijn hoofd en onzichtbaar voor anderen op tafel en zichtbaar voor iedereen te krijgen. Dat is hem goed gelukt.

180604_r32193De maquette is zo de oervorm van kunst en van hoop, zo zou het kunnen zijn. Ze zijn ook vrolijk makend, bontgekleurd, art-decoesk soms, en… hysterisch opgewekt bijna. Swingend ook.

Congo was ooit de achtertuin van koning Leopold van België en heeft een keiharde koloniale geschiedenis waar David van Reybroeck over geschreven heeft, maar ook Joseph Conrad in zijn Heart of Darkness. Kingelez is misschien nog niet helemaal een post-koloniaal kunstenaar wanneer hij beweert dat hij de Belgen dankbaar is omdat zij hem hebben geleerd een ‘gentleman’ te willen zijn. Want vreemd genoeg klonk dit uit zijn mond niet ironisch.

Kingelez vond een uitweg uit de grauwheid van zijn omstandigheden zoals zijn land een uitweg leek te zoeken uit die landmassa van dat insluitend continent en met een paar kilometer kust toch aan de zee grenst. Kingelez maquettes vormen een machtig voorbeeld van perfect uitgevoerde droomkunst, de droom van de wereld mooier te maken.

——-
 IMG_6285
Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Lees ook dit stuk in The New Yorker.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Over voetbal

8cf018ba-f6ab-4156-90c2-f42de4cbca35Ik kon niet voetballen als kind – ik kan het nog steeds niet – en mijn oplossing voor dit sociaal dodelijke gebrek was een truc die ik op veel terreinen toepaste: om de pijn van falen uit de weg te gaan besloot ik het spel stom te vinden.

Als je dat eenmaal besloten hebt, kun je niet terug. De ophef op school wanneer Nederland speelde, de landelijke gekte, het oranjegeschreeuw dat klonk uit alle open ramen van de verlaten straat waar ik eindeloos rondjes fietste, hopend op verlies voor mijn land en en een terugkeer naar het normale voor mezelf…

Toen ik eenmaal barman was: de hordes in de Warmoesstraat op weg naar mijn werk, en later in de avond dezelfde mannen, lam nu, die in polyester clubshirts hun verdriet aan mijn bar verzopen, hun onderarmen in gemorst bier en de vingers van hun verslagen handen hangend in de spoelbak.

Het sterkte allemaal mijn idee dat de mens iets nodig heeft om zich druk over te maken – om het even wat – en zo even verlost te zijn van de leegte in zijn leven.

‘Ik ken geen van die elf gasten,’ zei ik jarenlang als Ajax speelde. ‘Waarom zou ik me opwinden over wie er wint?’

Naarmate de privélevens van de spelers meer zichtbaar werden in de media werd ook duidelijk dat dit soort mannen en ik nooit aansluiting zouden vinden. Al wilden we.

Mijn vrienden pestten me met mijn afkeer, wat ook een vorm van aandacht is, waardoor ik me tijdens wedstrijden minder eenzaam voelde. Ik haalde bier, leegde asbakken en leverde kritiek op alles aan de sport, en zo was ik er toch een beetje bij. Een fase die twintig jaar zou duren.

Ik begon pas echt te kijken toen Nadim een jaar of vier was, en in een Ajaxshirt van zijn opa de eerste helft wilde zien (daarna was het bedtijd).

Mijn jongen sprong en juichte en zong medleys van Ajax- en Feijenoordliederen. Als er gescoord werd rende hij rondjes door de kamer. Dat deed hij tot hij doorkreeg dat je alleen bepaalde doelpunten hoort te juichen. Ik zat op de bank, Nadim tussen mijn benen, en besefte dat voetbal een manier voor hem was om erbij te horen. Om mee te kunnen rijden op de golven van emotie, om te voelen dat hij meetelde in zijn soort.

Ik zag een ongecamoufleerd verlangen naar een plek in de groep en werd erdoor uit mijn tent gelokt. Toen ik voor het eerst juichte bij een doelpunt keek ik onmiddellijk om me heen, maar niemand leek met mij bezig. Alle ogen waren op de buis gericht.

En zo, beetje bij beetje, begon ik voetbal te begrijpen. Gisterenavond gingen mijn vrienden kijken bij Arie thuis. Vanaf een uur of drie begonnen de Appjes, de foto’s van voorpret. De pesterijen voor Gil, die niet van voetbal houdt.

Ik Appte dat ik niet kon komen omdat ik dit blog nog moest schrijven, dacht aan de koppen van mijn vrienden, aan armen over schouders op Arjans ribfluwelen bank. Terwijl ik schreef besefte ik dat ik tegen Boris’ benen op het kleed wilde zitten, om bij elk doelpunt van Ajax een rondje te rennen. Het zou mijn coming out worden, het moment waarop ik met angst en beven mijn eerste stappen zette in het leven van een voetbalman.

_____________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Gebouwen lezen

Als ik een voorbeeld heb, dan is het denk ik – sinds kort althans – Owen Hatherley. Hatherley heeft een heel nieuw boekgenre aan mij geopenbaard, waarvan ik me eerder nooit realiseerde dat het bestond, maar waar ik nu verslaafd aan ben: de beschrijvende gebouwbespiegeling.

Lezen over architectuur geeft me een vreemd ontspannend gevoel, schreef iemand in een persoonlijke recensie op het web over Hatherley’s meest recente boek, Trans-Europe Express. De Britse architectuurcriticus doet in het boek vrij weinig meer dan door Europese steden wandelen, de gebouwen beschrijven en daar steeds een kort, luchtig recenserend tekstje over schrijven – maar voor ik het wist had ik de 300+ pagina’s uit.

De stukjes zijn maar een paar pagina’s lang, vaak zonder een echte conclusie of een echt diepe gedachte. Je kunt het boek ook van voor naar achter lezen, zegt Hatherley zelf in het voorwoord. Ja, het geheel hangt zogenaamd aan elkaar door een vage Brexit-invalshoek die Europese steden met Britse steden vergelijkt, maar dat lijkt meer voor de vorm.

Vergeet dat, zou ik zeggen: het is gewoon heerlijk om je door een vlotte verteller te laten leiden langs de meest interessante gebouwen van Europa. Al snel ga je je verbazen over hoeveel architecten er geweest zijn met grootse plannen voor een ideale leefomgeving of een ideale bouwstijl. De beroepsgroep wil mensen zó obsessief graag een aangenaam leven bezorgen, lijkt wel, dat de zelfrelativering soms ver weg lijkt. Als een soort Wittgenstein lijken ze vaak stuk voor stuk het einde van de architectuur te willen inluiden – zie alleen al Le Corbusiers bekende plan voor een centrum van Parijs vol met flats.

Meestal zijn de gebouwen die Hatherley bespreekt trouwens totaal onbekende constructies. Ze vragen erom op een kaart genoteerd te worden voor een volgende vakantie.

Ondertussen kun je je eigen smaak vergelijken met zijn smaak, wat scherpstellen, kalibreren: wat vind ik een mooie stad? En wat niet? Waar zit dat ‘m in? Waarom maakt Riga (en ook Nederland) op mij een minder verpletterende indruk dan op Hatherley? Komt dat omdat hij Southampton gewend is? Kijkt een Brit anders naar steden op het vasteland van Europa dan de vastelanders? Als we Hatherley moeten geloven is dat inderdaad het geval en heeft de Britse architectuur op cruciale punten een totaal andere – negatieve – ontwikkeling doorgemaakt.

Misschien moet je op z’n minst een beetje in het thema geïnteresseerd zijn om het allemaal zo fanatiek te waarderen, maar Hatherley weet in ieder geval op een bewonderenswaardig losse en toegankelijke wijze voor het brede publiek te schrijven over de gebouwde omgeving (zijn communistische architectuurgeschiedenis, uitgegeven bij Penguin en prominent aanwezig in Londense boekwinkels in 2017, is ook een feest).

Dat is naar mijn beste weten een zeldzaamheid. Het geschreven woord is niet echt een natuurlijke bondgenoot van het uiterlijk van gebouwen, zoals de fotografie dat wellicht meer is. (Veel boekwinkels puilen uit van de architectuurfotoboeken.) De zeldzame auteur die je het gevoel geeft dat de twee als vanzelfsprekend wél bij elkaar horen, koester ik graag.

 

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Ik kan niet blijven

Er was een open plek tussen de mensen, een laatste beetje gras dat nog niet was platgelopen.

In het midden van dit groen stond het meisje, haar schoenen en broekspijpen modderloos, alsof ze door een visser aan een lijn was neergelaten.

Mijn vingertoppen, wist ik nu, waren gemaakt om door haar donkerrode haar te gaan; strengen zouden als te kleine vissen door de mazen van mijn sleepnet vluchten, en als ze een hap van haar ijsje nam zou ik de vanille door haar hoofdhuid en mijn vingers heen proeven.

Misschien wilde ik wel naar Zara Jackson, die nu in de gele tent begon te spelen. Het meisje nam een hapje ijs en haar mond liet roomstrepen achter op de roze plastic lepel. Opeens brak de zon door, en iedereen begon te juichen.

‘Wat sta jij te kijken’, vroeg ze.

Ik haalde mijn schouders op en krabde op mijn hoofd. Mijn muts jeukte als mieren in een paardenharen onderbroek.

‘Ik ben Sam’, zei ik.

Met haar lepeltje wees ze op zichzelf. ‘Marieke. Wat is er met je ogen?’

‘Mijn ogen?’

De steel van het lepeltje ging naar mijn gezicht. ‘Rood, man.’

Met een korte knik liet ik Homo Bobs zonnebril van mijn voorhoofd zakken. Nu stonden de donkere glazen tussen ons in.

‘Zara Jackson is in de gele tent’, zei ik. ‘Ga je ook?’

Ze keek naar haar voeten. ‘Ik wacht op de anderen.’

Het wemelde van de anderen, maar de hare leken er niet bij te zitten. Marieke zuchtte, stak de lepel in haar ijs en liet het bakje in het gras vallen. Misschien was het toch geen vanille. Er zaten stukjes in.

‘Ik ben ze kwijt’, zei ze. ‘Sinds Crash Monkey.’ Met de sproetjes op haar neus wees ze naar de blauwe tent op de heuvel, die nu leeg was. Dezelfde sproetjes waren ook – als schelpen – over het strand van haar hals gestrooid, en ik volgde ze tot ik werd tegengehouden door de vloedlijn van haar T-shirt.

Marieke haalde een pakje kauwgom uit haar zak. Het waren van die platte staafjes in een vierkante verpakking, die je met je duim kunt uitschuiven als je ze aanbiedt, en dat is precies wat ze deed.

Het was gruwelijk warm in de gele tent, en ik hoopte dat Marieke niet vooraan zou willen staan, waar mensen week als anemonen over de dranghekken hingen. Zara Jackson rende met een witte pruik op over het podium.

Om ons heen riepen jongens en meisjes in elkaars oor, waarna ze heel dicht bij elkaar bleven staan, wat vaak tot zoenen leidde. Een jongen naast me gilde alsof hij in de achtbaan zat. Hij had zijn armen om een meisje, en toen hij zijn wang tegen haar hoofd legde, zag ik mezelf in de spiegelglazen van zijn zonnebril. Ik zag ook Marieke, die net als de rest van de mensen op en neer begon te springen. Onder mijn voeten golfde de grond.

Zara Jackson deed haar pruik af. Ze slingerde hem in het rond en liet los, waarop duizend armen als de grijpers van vijfhonderd kreeften uit het rif omhoogschoten. De pruik verdween in de massa om steeds op een andere plek weer boven te komen.

Vlekken verschenen voor mijn ogen en een kleine zwemblaas zette op achter mijn maag. Het was van belang dat ik rustig bleef; zo snel mogelijk naar de kant ging. Ademen was ook belangrijk. Dit was waar Homo Bob ons voor gewaarschuwd had. Maar de vlekken werden groter. Ik stond op de zeebodem en keek op naar enorme kwallen die vlak onder het wateroppervlak deinden. De kwallen groeiden aan elkaar tot het zonlicht de zeebodem niet meer bereiken kon, en toen werd het heel erg donker.

Ik wreef mijn klamme handen over mijn broekspijpen en staarde naar het paarse bandje om mijn rechterpols en het witte om mijn linker, tot Marieke tegenover me kwam zitten en een grote beker cola neerzette.

‘Sam’, zei ze. ‘Je ging bijna out. Ben je stoned of zo?’

Als vlokken zeeschuim dreven de wolken naar de horizon. Marieke draaide een sigaret, stak hem aan met een aansteker in een gehaakt zakje en veegde de restjes tabak van tafel. Het was eb geworden: de vloedlijn had zich teruggetrokken tot vlak boven haar borsten. Ook hier lagen overal schelpjes.

‘Hoe laat is het’, vroeg ik.

Ze haalde een telefoon tevoorschijn. ‘Kwart voor vier.’

Bijna vroeg ik waarom ze haar vrienden niet belde, maar toen dacht ik aan Homo Bob. Aan hoe vriendelijk hij zou zijn als ik nu aan kwam lopen. Ik keek om en daar zat hij, in de schaduw van de EHBO-tent, gebogen over een van de dikke boeken die hij altijd bij zich had. Over een kwartier zou ik met de anderen naar het parkeerterrein lopen, in de bus stappen en me terug laten rijden naar St. Catharina.

‘Jij bent best wel knap’, zei Marieke. ‘Zet die muts eens af?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Je bent toch niet een van die Catharinafondsers?’

‘Nee’, zei ik.

Haar wenkbrauwen gingen omhoog.

‘Oké’, zei ik. ‘Wel.’

‘Jezus. Wat heb je dan?’

Ik stond op. ‘Sorry. Ik kan niet blijven.’

En Marieke zei: ‘Zal ik met je meegaan?’

Maar ik merkte dat ik niks meer zeggen kon. Ook niet toen ze mijn arm pakte en me bij de tafel vandaan stuurde alsof zij het was die te laat zou komen. Nu zou ze de anderen zien, Homo Bob ontmoeten en de button op zijn borst lezen.

Mariekes vingers gleden van mijn arm naar mijn hand en bleven er. In de verte, bij de tent met het rode kruis, kwam de rest al aangelopen. Tamara, Dave, Keisha en Miko met zijn electrokar. Met zijn boek onder zijn arm stond Homo Bob op. Hij zwaaide naar me, en ik voelde me zo’n kleurloos onderwaterbeest, dat van kilometers diep werd opgehaald om te verbranden in zijn allereerste zon.

Dit verhaal is opgenomen in het prachtige fotoboek Music Brings Us Together van Peter Koudstaal, dat begin dit jaar verscheen. De foto bij dit stuk is ook van hem. Music Brings Us Together is te bestellen bij Boekhandel Paagman (actiekorting: extase2018 ) en Bol.com.

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Rotondekunst

Fietsend over de Van Heemstraweg in het Gelderse Beuningen wist ik het opeens zeker: er bestaat weinig dat me meer het gevoel geeft in Nederland te zijn dan het rotondekunstwerk.

Bij de kruising met de Julianaweg trof ik op een warme zaterdagmiddag een soort kasteeltoren van buizen met een tiental metalen vlaggetjes op de top. Een paar honderd meter verderop volgden nog een paar omgevallen klassieke zuilen, als een nepruïne in een barokke paleistuin.

Beide kunstwerken waren, naar mijn mening althans, heel erg lelijk. Toch voelden ze fijn vertrouwd: hier had je weer dat typische symptoom van gemeentelijke horror vacui, van de noodzaak om iets te doen met het niemandsland dat het midden van een rotonde per definitie is. Het rotondekunstwerk is het publiekeruimteobject dat je het gevoel geeft dat heel Nederland uit hetzelfde hout is gesneden, wat helemaal geen onaangenaam gevoel is, maar een gevoel van thuis zijn.

Mijn persoonlijke favoriet is een exemplaar in Cadier en Keer in Zuid-Limburg (zie plaatje): een soort gekanteld gouden ei in caravanvorm met drie vormen erin op een klassieke zuil. In de regio werd na plaatsing van het beeld – een paar jaar terug – overwegend negatief gereageerd, toch groet het nog altijd de (licht verraste?) automobilisten die bij Maastricht het Maasdal uit klimmen.

In Beuningen speelde ik even met de vraag of ik ook rotondes kon bedenken waar de kunst zélf me aansprak. Ik denk van wel: in Amsterdam Sloten staat een soort tollende, scheve toren met konijnenoren. Het is mysterieus, konijnig en tegelijkertijd on-konijnig. Bovendien zit er wat dynamiek in doordat het gevaarte dreigt om te vallen. In Tilburg staat midden in een grote rotonde een typische doorzonwoning die rustig meecirkelt met de rotonde op een stuk rails.

De vraag wie al deze kunstwerken verzint en maakt kwam nooit echt bij me op, totdat ik een paar maanden geleden De Cultuurwetenschappers zag. Het programma van Omroep Brabant is zonder twijfel het beste wat ik ooit op een regionale omroep tegenkwam. De twee droogkloten Youri Dingemans en Kasper C. Jansen bezoeken er in hoog tempo verschillende kunstwerken in de openbare ruimte in grote Brabantse steden (die elke Nederlander echter opvallend bekend zullen lijken) en leveren daar cynisch commentaar op – maar pas nádat ze bouwjaar, naam van de kunstenaar en de ‘boodschap’ van het werk hebben opgelepeld (informatie waar ze volgens mij voor naar het archief zijn geweest).

Het fijne van de twee Brabanders is dat hun cynische, parodiërende houding eigenlijk een tegenovergesteld effect heeft: ze dwingen je om bij elk volgend kunstwerk dat je tegenkomt beter op te letten, er niet meer argeloos langs te rijden of te fietsen, maar te kíjken. Ze draaien de achtergrondmuziek die er altijd al was als het ware volledig open.

Zo droeg Omroep Brabant eraan bij dat ik de afgelopen weken, op reis in Rusland, moest denken dat we als Nederlanders best blij mogen zijn met onze grote collectie abstracte openbare kunst, hoe lelijk soms ook. In Rusland wordt de publieke ruimte in steden de afgelopen jaren opvallend actief opgefleurd met kunst – maar het zijn meestal stuk voor stuk merkwaardige realistische sprookjes- of romantaferelen, of over-the-top, ironieloze, metaforische uitbeeldingen, zoals twee enorme schoenen die een sigaret uitdrukken in Khabarovsk: de bevolking oproepend om niet te roken. Dan zet zelfs een kitscherige zuil op een rotonde nog meer aan het denken.

 

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Lief manuscript

Toen ik je schreef, lief manuscript, was het een andere tijd. Zo gaat dat vaker als ik ergens lang aan werk.

Ik tikte je laatste letter en printte je tweezijdig, met twee bladzijden op één kant om papier te besparen. Toch voelde je stevig, rijk.

Op de bank – niet aan tafel – om je vanuit een andere plek te bekijken, las ik je. Ik probeerde niet op kleinigheden te letten, maar deed het tóch, was al snel aan het doorhalen, opmerkingen in de kantlijn aan het zetten.

Het zal gevoeld hebben alsof ik niet meer om je gaf.

Ik legde je weg; liet je rusten om je als geheel op me in te laten werken. Ik merkte dat ik niet meer de persoon ben die je schreef.

Maar alle  boeken zijn momentopnamen.

De vraag is of ze een goede weerspiegeling zijn van hun tijd. Ik heb het niet over het actuele, maar over de levensfase waarin ze geschreven zijn. Een boek moet de ‘ziel’ van de schrijver van dat moment laten zien.

We hebben nog een weg te gaan, jij en ik. We zullen terugmoeten naar jouw tijd om te schuiven, te stellen, kleine delen te vervangen. Maar we komen er wel, lief manuscript. Ik laat je niet alleen.

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Bergen

We reden Nederland weer in en werden overvallen door de dorheid van alles. Het grasland van Brabant had de kleur en korrel van een Bastognekoek gekregen. B en ik kwamen uit de bergen en de droogte was twee weken aan ons voorbijgegaan.

Voor het Hollandsch Landschap heb ik nooit liefde gevoeld. Het is te aangeharkt, te plat en verdacht.

Verdacht omdat het mooi kan lijken, maar achter die vaart met wilgen en dat populierenbosje ligt altijd een bedrijventerrein. In Nederland wordt geld verdiend en geld betaalt voor een heel bepaald soort schoonheid.

Wie van verval houdt, van achterstalligheid en een met rust gelaten landschap komt in mijn geboorteland niet aan zijn trekken.

Toch werd me iets duidelijk bij het zien van al die creperende velden, de bomen die ver voor hun tijd de herfst in gingen: tot vandaag had ik de tumescentie van mijn land voor lief genomen.

Haal het vocht uit onze bodem en dan valt op hoe rijk hij was. Alsof de bolling van de aarde hier – ter compensatie van een gebrek aan bergen – sterker is. Alsof er druk op zit.

Misschien dat Nederlanders daarom zulke bedrijvige fuckers zijn. Met elke stap veren ze terug omhoog, winnen ze snelheid en voor je het weet ligt het beton er, waarna de Hornbach, Carglass en de Intratuin.

foto: Bart van Dam

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Coupésonnetten

Op het moment dat dit stukje verschijnt zit ik ergens in Siberië in een treincoupé aan een tiental jongeren wat te vertellen over de dichter Poesjkin en zijn verzenroman Jevgeni Onegin. Mijn bijbaantje als Oost-Europees reisleider voor een klein jongerenreisbureautje hield tot nog toe niet veel in – misschien dat ik twee keer per jaar een paar dagen in het nabije oosten te vinden was -, tot mijn ‘baas’ eind vorig jaar met de Trans-Siberië expres op de proppen kwam.

Om het geheel zo informatief mogelijk te maken besloot hij om elke volledige treindag in te richten met een handvol coupécolleges over allerhande Russische onderwerpen, gehouden door de twee reisleiders – ons tweeën dus. Niet dat we per se genoeg kennis bezaten om die uren vol te kletsen over onder andere Stalin, Lenin, Russische literatuur en de geschiedenis van de spoorlijn (die we, ik beken, allebei nog nooit eerder gereden hebben). Ik heb me dan ook nogal moeten inlezen de afgelopen maanden en bovendien de dag voor vertrek nog een fors aantal Wikipedia-pagina’s uitgeprint om aan boord te bestuderen.

Eén Onegin-strofe zette ik vast van tevoren in het reisprogramma, misschien wel mijn favoriete uit de 389 speciale sonnetten die het boek kent:

De passie voor geluid regeerde
ons leven, maar zelfs het idee
ontbrak hem; wát wij ook probeerden
hij wist van jambe noch trochee.
Homerus? Plautus? Saaie heren!
Hij kon ze méér dan compenseren
met Adam Smith. Hij leerder daar
waar naties rijk door worden, waar
zij van bestaan. Hij kon vertellen
als econoom die ermee leeft
dat, als een staat produkten heeft,
hij ’t zonder goudvoorraad kan stellen.
Jevgeni’s vader – onverstand! –
verhypotheekte al zijn land

Dit is ergens aan het begin van het eerste hoofdstuk. Ik vind het leuk dat Poesjkin, bijna helemaal aan de start van zijn roman, al direct inzet op pure economie (en een beetje het hedendaagse, grondstofgedreven Rusland lijkt te voorspellen): het toont de veelheid aan onderwerpen die hij in verzen in het boek behandelt. Zulke ontmoetingen tussen poëzie en andere vakgebieden kom je maar zelden tegen. Economische theorieën herschreven in metrum – van mij mag het vaker.

De charme van Onegin-sonnetten ligt voor mij verder bijna volledig in de laatste twee regels. Als een boek dat tot aan de laatste pagina niet altijd even boeiend is, maar dan toch gered wordt door een goede ontknoping, ontpoppen de gedichtjes zich keer op keer tot ironisch getinte mini-verhaaltjes met een rijmende kwinkslag die meestal raak is. Het schudt je letterlijk weer wakker: klaar om het volgende sonnet in te gaan.

De versvorm lijkt nooit écht te zijn gaan leven in het westen, in de zin dat wij bij sonnet volgens mij meestal aan iets anders denken. Bijkomend gevolg: wie in Poesjkin-metrum schrijft, refereert aan Poesjkin – daarvoor heeft er de afgelopen 260 jaar niet genoeg loskoppeling tussen auteur en versvorm plaatsgevonden. Ook in Rusland niet.

Dat doet er niets aan af dat het leuk kan zijn om te zoeken naar de auteurs die met het genre aan de slag gingen. Nabokov schreef een duizend pagina’s tellend commentaar over Jevgeni Onegin, naast een beruchte letterlijke vertaling die al het metrum achterwege laat (perfect dus voor wie Russisch wil studeren!).

Het commentaar is bijna een kunstwerk an sich; eigenlijk mijn favoriete werk van de émigré-auteur. Het is in ieder geval een stuk leesbaarder dan zijn commentaarroman Bleek vuur. Zoals Nabokov ook zijn roman De gave laat eindigen met een Poesjkin-sonnet, vergezelde hij ook zijn vertaling zelf met een sonnet over het vertalen, wat hij dan weer niet in sonnetten deed.

Toch is dit alles nog bij lange na niet zo bizar als de onderneming van Vikram Seth (van oorsprong econoom!), die met The Golden Gate óók een hele roman (en inhoudsopgave) schreef in 590 Onegin-sonnetten – maar dan in het Engels, gesitueerd in het San Francisco van de jaren 80. Seth had Jevgeni Onegin naar eigen zeggen in een boekwinkeltje zien liggen tijdens zijn eindeloze promotieonderzoek en was geïnspireerd geraakt. Beide boeken hebben wat thematische overeenkomsten, zoals een paar lusteloze hoofdpersonages en een flinterdun verhaal, maar voelen toch vooral extreem anders.

Hoewel er ook wel kritiek op het boek is geweest vond ik het zelf een aangenaam desoriënterende leeservaring, die verder naar maar weinig talen is vertaald, ontdekte ik achteraf. Nederlands zit er wél bij, door Paul van den Hout.

Wat denk ik wel? Die vreemde strofen
die versvorm met haar vrouwelijk rijm –
dat zijn we toch allang te boven?
Geen lezer valt toch meer in zwijm
bij ’t weke metrum van Onegin
in deze stoere tijd van Reagan?
Gezwijmel en gezwollen taal,
gerijmel en bombast, banaal!
Maar ík denk niets, als ze eens wisten…
Daar evenwel zelfs geen geleerd,
kritisch traktaat de wormen weert,
straks, laat ik mij zo gauw niet kisten.
Leuk als het lukt, zo niet, tant pis,
dan baat ook geen apologie.

Ik benieuwd hoe de coupé zal oordelen – maar ik zal wel een goed woordje doen, Vikram.

 

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.