Zee #2

Het is nog maar een week geleden dat ik hier de zee beledigde. Alsof de zee iets recht te zetten had, lokte ze me twee dagen later naar zich toe.

Het was minder erg dan ik dacht. Mijn gezelschap was lief en droeg een leuke bikini, dat hielp, maar het strand mocht er ook zijn. Misschien omdat we in Bergen aan zee waren (flauw). Misschien zou ik bij wijze van middenweg kunnen zeggen dat het mooiste aan de zee de duinen zijn. Het is leuk om overal waar je komt partij te kiezen, dan ben je meer verbonden met wat je ziet. In Zeeland heb je ook een plaatsje aan zee dat Bergen heet. Daar gingen wij in 2000 naartoe en daar was ik zeer gelukkig. Er was bijna elke dag sprake van midgetgolf. Het was een jaar met veel babykrabbetjes, niet zoals dit jaar, dat een jaar met veel kwallen belooft te worden.

Hier is een foto van een lelijke kwal:

Sinds ik in een duinpan begonnen ben in Een handvol sneeuw, het nieuwste boek van Jenny Erpenbeck, heb ik steeds flarden van dit liedje in mijn hoofd, dat er in voorkomt: 

Een man maakt van een oude lap een jas.

Als de jas versleten is, maakt hij van de jas een vest.
Als het vest versleten is, maakt hij van het vest een dasje.
Als het dasje versleten is, maakt hij van het dasje een pet.

Als de pet versleten is, maakt hij van de pet een knoop.

Van de knoop maakt de man niks niemendal.

Maar van niks niemendal maakt hij dit liedje.

Niks niemendal, dat is niet veel. Ter contrast is hier een foto van een mooie kwal: 

zeewesp3

Deze kwal, de kubuskwal, is de kwal die zichzelf het gevaarlijkste zeedier ter wereld mag noemen. Gevaarlijker dan de mensenhaai, gevaarlijker dan de orka, gevaarlijker dan de zeeslang. Zijn tentakels kunnen meer dan drie meter lang worden en als je een beetje pech hebt ben je na aanraking met het dier binnen een paar minuten dood. Ik dacht eigenlijk dat het Portugees Oorlogsschip de gevaarlijkste kwal van al was, maar volgens wikipedia is het niet eens een echte kwal, maar ‘een complexe kolonie van vier typen poliepen’. Maar in werkelijkheid is het gevaarlijkste zeedier ter wereld natuurlijk de mens.  

Een kubuskwal maakt van een mens een lijk.
Voordat hij van de mens een lijk maakt, maakt hij van zijn tanden een ivoren beeldje.
Als de mens eenmaal dood is, maakt hij van zijn huid een schildpaddentas.
Als de tas versleten is, gooit hij hem weg.
Als het ivoren beeldje versleten is, rukt hij een ander de tanden uit.
Van de ander zijn tanden maakt hij een medicijn dat niks niemendal geneest.

Voor niks niemendal koopt hij vervolgens een broodje haring bij een kraam en zingt dit liedje.

The Snow Queen

Michael Cunninghams nieuwe boek The Snow Queen is uit. Sinds een week heb ik het op mijn e-reader. Ja, mijn e-reader. Heeft allemaal te maken met een lang verblijf in een ver buitenland waar ze geen echte boekwinkels hebben.

Wat mij betreft was Cunningham altijd de Prince van de literatuur. Dat kan ik ook nog uitleggen. 

Waar veel kunstenaars dezelfde truc steeds beter, of steeds hetzelfde doen, viel een nieuwe plaat van Prince aanvankelijk altijd tegen. De nummers leken in niets – of in ieder geval heel weinig – op het materiaal waarvan je inmiddels zo was gaan houden. In zijn nieuwe werk moest je je altijd eerst verdiepen, en tegen de tijd dat je heel Sign of the Times dan uit je hoofd kende was het onvoorstelbaar geworden dat de kleine man uit Minneapolis ooit met iets beters had kunnen komen.  

Met de eerste bladzijden van The Snow Queen had ik om een andere reden niet veel. Een homoseksuele veertiger ‘on the rebound’, deelt een appartement met zijn cokeverslaafde broer en diens zieke vriendin (kanker van een progressief soort). Het deed me qua sfeer en personages nogal denken aan Cunninghams laatste roman By Nightfall, terwijl het verschil tussen zijn boeken dus meestal zo knap is (voor By Nightfall schreef hij bijvoorbeeld het bizargeconstrueerde Specimen Days).

Als een van de hoofdpersonen op zijn vaste rondje door het park overdonderd wordt door een mysterieus licht aan de hemel, verandert echter alles. Op een of andere manier heeft deze bijna religieuze ervaring – die hij met niemand deelt – als effect dat de tot dan toe wat losjes uitgezette lijnen in een kristalhelder perspectief worden getrokken. 

Mijn meeste leeswerk doe ik in bed. Met The Snow Queen bleek dat onmogelijk. Cunninghams nieuwe roman is zó rijk dat je er met je volle aandacht bij moet zijn om alle parels op te pikken. Nog nooit heb ik zo lang over een boek gedaan dat ik – na de eerste bladzijden – zo prachtig vond. 

Hieronder de passage waarin hoofdpersoon Barrett even stilstaat naast het slapende lichaam van zijn op dat moment nog terminaal zieke schoonzus Beth: 

“Barrett bends low, puts his face so close to Beth’s that he can feel her breath on his chin. She’s alive. She’s alive right now. Her eyelids twitch over a dream. He imagines her dreams as pale and buoyant, bright even in extremis; no lurking invisible terrors, no shriek of annihilation, no innocent-seeming heads turning to reveal black holes instead of eyes, or teeth like razors.”

Een korte zin in heel gewone taal, maar zo vreselijk precies gekozen:  She is alive right now. 

Op dit moment leeft ze, maar ook: Nu leeft ze nog. En ook: Dit is het moment waarop ik me realiseer dat ze er precies nu, op dit ogenblik, nog is. Waarop ik ten volste besef dat er zo verschrikkelijk weinig afstand zit tussen het nu, en een straks waarin ze niet meer voorkomt.

Barrett wenst haar lichte, heldere dromen. Hij visualiseert de monsters die in haar slaap zouden kunnen voorkomen en verdrijft ze. Dat is ongelooflijk mooi verbeelde liefde. 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Politiek drinken, een pleidooi

De jongste reclame van Bacardi rum is anderhalve eeuw geschiedschrijving in ongeveer een minuut. Een zeer knappe Latijns-Amerikaanse man loopt langs een lange straat bergopwaarts, langs zijn tocht is de geschiedenis gesitueerd. Hij loopt door feesten, troebelen, vuren die respectievelijke historische gebeurtenissen verbeelden: Cubaanse onafhankelijkheidsoorlog, de drooglegging in de Twenties in Amerika, de revolutie van Fidel Castro, de breuk met het regime, vertrek naar Amerikaanse vasteland. Bacardi-rum is politiek. Ik gruwel van dit soort geschiedschrijving, maar misschien is er ook niet zoveel op aan te merken als je de feiten nazoekt. Bacardi is nog steeds een familiebedrijf, en ze hebben veel meegemaakt.

Die prohibition blijft mij fascineren. Zelf heb ik voor drooglegging de juiste genen niet. In Zweden loop je op een warme dag om 16.00 uur naar de supermarkt om een biertje te kopen om tot de conclusie te komen dat het bier dat verkocht mag worden maar 3,5 % alcohol bevat. Dat is te weinig. Dan maar naar de Systembolaget, de Zweedse uitdroogoplossing.

live.touchguide.se_Systembolaget is een hedendaagse voortzetting  van de Amerikaanse drooglegging met psychologische middelen. Niet alleen blijft de winkel dicht als je om 16 uur aankomt – de winkeltijden vallen samen met de periode waarin gemiddelde mensen nog geen behoefte aan alcohol hebben. Daarnaast zijn de winkels waarin je dan drank moet kopen stuitend. Niet een hoekje met rode wijn, nee, een wand met 250 soorten rode wijn in alle prijscategorieën behalve betaalbaar.

Ik vermoed eveneens dat de medewerkers van deze drankcrematoria waar alle gezelligheid als door ‘dementors’ uitgezogen is, niet eigenlijke verkopers zijn, maar verkoopontmoedigers. Nu kom ik op het heikele gebied van wat je precies van een gebruiker kunt aannemen. Ik voel woede ontstaan als mijn regering mij dingen oplegt die mij niet bevallen. En een beter begrip voor de ontwikkeling van de georganiseerde misdaad. En ook: behoeft zelf misdaden te plegen.

Het liefst natuurlijk door in het Amerika van de jaren ‘20 met repeteergeweren in T-fords door fabrieksterreinen rond Chigago te scheuren. Of op Cuba in een zeepgroene oldtimer langs een plantage te razen, maar desnoods door in Zweden gezellig een halve dag laveloos met een goedbetaalde werkloze aan eigen stooksel te hangen. Ik zag nergens ooit meer tevreden huisstokers dan in midden Zweden. Goed spul!

Twee zijden heeft deze kroonkurk dus: je zou verkoop van wat in chemische termen gewoon  C2H5OH heet niet moeten romantiseren door er een heldhaftige familiesaga van te maken a la Bacardi en zo alle politiek aanwenden ten faveure van een drankje. Maar evenmin zou een overheid zich zo nadrukkelijk tussen zijn onderdanen en en hun gezondheidskeuzes dienen te plaatsen.  Disclaimer: Deze mening is persoonlijk, en als drinker geformuleerd. Als statisticus neem ik onmiddellijk afstand van dit alles: Lang leve de regulatie!

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Florence

De acacia in de achtertuin hangt vol witte bloemtrossen, de zoete geur drijft in golfjes het atelier in. In de hazelaar schreeuwt een ekster – alsof een kind met een ouderwetse, houten ratel speelt. ‘Merry month of may, sunny skies of blue,’ zingt Liesbet met Frank Sinatra terwijl ze naar de figuur op haar tekenpapier kijkt. Nu werkt ze verdorie alweer aan een naaktportret van Aaron! Waar ’t hart vol van is, stroomt de pen van over, dat blijkt maar weer eens…

’t Is allemaal zo snel gegaan… ’t duizelt haar soms… Nog geen drie jaar geleden won Aaron de Oscar voor beste documentaire. Zijn remigratie naar Nederland, de aanbiedingen voor documentaires en speelfilms. Hoe ze elkaar steeds tegenkwamen, opzochten, hun gevoelens niet langer konden onderdrukken… Vorig jaar hun zwangerschap en nu dit gigantische huis aan de Maliebaan. ‘D’r hebben vroeger NSB-ers ingezeten,’ had Aaron door de telefoon gezegd, ‘dus ’t lijkt me echt iets voor ons.’

Ze zit met een glimlach naar haar glanzende, bloedrode nagels te kijken als Aaron op de deurpost klopt. Brede grijns, halve Bagel in een hand. ‘Ga je mee, lieve schat?’

‘Even omkleden.’

Als ze even later in olijfgroene jurk en steenrode espadrilles het huis uit stapt, staat Aaron (spijkerbroek, donkerblauw T-shirt, leren laarzen) achter de kinderwagen op haar te wachten.

‘Wie d’r ‘t eerste is!’

Hij begint met de kinderwagen over het fijne grind onder de lindebomen te rennen. Hij gaat zo hard dat ze hem niet kan bijhouden. Aaron schatert. Hij heeft de kap van de kinderwagen naar beneden gedaan en steeds als hij over een hobbel rijdt, ziet ze hoe Florence meters de lucht in vliegt – waarna Aaron haar dankzij een snelle manoeuvre met de kinderwagen weer opvangt. Het lijkt wel of hij pannenkoeken staat te bakken.

En hij gaat zo hard! Alsof hij boven het grindpad zwééft… verderlicht lijkt hij… bijna doorzichtig. De vertrouwde steek in haar hart – het is net alsof hij daar onder het lentegroen haar leven uitrent… die eeuwige angst om hem weer te verliezen. Ze versnelt haar pas, roept zijn naam, roept de naam van haar dochter.

Aan het einde van de Maliebaan wacht Aaron op haar. Hij trekt Liesbet lachend tegen zich aan, kust haar op haar kruin. Samen lopen ze richting Veeartsenijstraat. Er staat een klein theater leeg. Het leek Liesbet ideaal voor postproductie en screenings van Aarons filmproductiebedrijf. Naast de voordeur van het pand groeien stokrozen en paardenbloemen. Aaron heeft de sleutel meegekregen van de gemeente. Samen tillen ze de kinderwagen de drie stenen treden op, naar binnen.

Ze lopen over de  koele spikkeltjesvloer – terrazzo, granito – verkennen de twee grootste ruimtes. Volgens de website van de gemeente werd in de ene zaal vergaderd, gelezen en gediscussieerd en in de andere gerepeteerd en gespeeld. Witte tegels op de muren, daglicht dat schoon door een dakraam valt, sierbanden van roodwit geblokte tegeltjes. Ooit deed het pand dienst als Snijzaal voor studenten Diergeneeskunde. Zware, stalen roosters op de goten die vroeger bloed afvoerden.

Aaron kijkt in kasten en uit ramen, komt dan terug bij de kinderwagen. Hij schudt het hoofd.  ‘Nee, dit is zo’n geweldige plek om theater te maken… dat moeten we niet verpesten met montage shit en servers en projectoren… Laat de gemeente het maar weer aan een toneelgezelschap geven.’

Hoewel Liesbet het met hem eens is, voelt ze zich meteen thuis hier. Aaron leunt tegen een muur van de speelzaal en kijkt door de hoge ramen naar buiten, naar de blauwe lucht.

‘Weet je wat David vanmorgen vertelde?,’ zegt hij dan. ‘Dat er toen ik in de VS zat allemaal rare verhalen over mij de ronde deden hier… ik zou aan de drugs zijn of aan de drank en de helft van m’n tijd doorbrengen in gestichten of afkickklinieken… m’n productiebedrijf zou over de kop zijn en weet ik veel in welke problemen ik allemaal nog meer zat… Goede tijden, slechte tijden, maar dan echt… Heb ik nooit geweten… Waar zouden dat soort lulverhalen vandaan komen?’

‘Ach, mensen kletsen altijd, toch?,’ zegt Liesbet terwijl ze de wagen met Florence wiegt. ‘Zodra je iets bereikt proberen andere mensen je kapot te maken. Uit jaloezie… uit verveling. Of gewoon uit slechtheid.’

‘Mmm.’ Aaron bukt zich om een stoffig voorwerp van de vloer te rapen. Het is een wegwerpstanleymes. Hij schuift het korte mesje naar buiten, naar binnen, naar buiten, naar binnen.

‘Zullen we gaan?,’ zegt Liesbet, ‘Florence moet een – ’

‘Weet je nog dat ik een paar jaar geleden zo kapot was omdat ik die Spaanse danseres zwanger had gemaakt en zij zonder te overleggen abortus had laten plegen?’

‘Ja, dat weet ik nog,’ zegt Liesbet zacht.

‘Nou, behalve aan Ana heb ik dat alleen aan jou verteld, maar nu blijkt half filmend Nederland ervan op de hoogte. Hoe kan dat nou?’

‘Misschien heeft dat meisje ook Nederlandse kennissen?’

‘Shit… geen moment bij stilgestaan.’ Aaron legt het stanleymesje op het raamkozijn, werpt een blik op de kinderwagen, klapt blij in z’n handen en zegt: ‘Wat kan mij ’t ook schelen… kom op, we gaan weer wat doen. Het is bijna – ’ Z’n telefoon gaat. Aaron kijkt op de display. ‘Het is je moeder. Zal ik vragen of ze vanavond bij ons komt eten? Kun je haar meteen je nieuwe tekeningen laten zien.’

Tiradesempre avanti.

Soundtrack: I’ve got the world on a string – Frank Sinatra.

Volgende week: Zwemmen in de openlucht. Anarchistische waanzin. En meer.

Nazit

‘Florence? Wat een gekke naam.’

‘Daar zal ze wel verwekt zijn. Dus wees maar blij dat dat niet in Pisa is gebeurd.’

‘Hahaha! Of in Hendrik-Ido-Ambacht.’

‘Wel zwak dat ’t hele sprookje is gebaseerd op het winnen van een Oscar… schrijven met het toverstafje.’

‘Toverstafje in je broek.’

‘Hahaha!’

 

Afloop

 

———-

Daniël Rovers (1975) is schrijver van de essaybundels Bunzing en De figuur in het tapijt en de romans Elf en Walter. Met Iannis Goerlant vertaalde hij David Foster Wallace’ De bleke koning. Deze maand verscheen zijn bundel (anti)reisverhalen getiteld De zon is het probleem niet. In Tirade 450 publiceerde Rovers een tirade tegen zichzelf. En in het voorlaatste nummer van Tirade, Tirade 453, publiceerde hij het verhaal The Killing Fields.

Dit was de laatste vaste gastblog van Daniël Rovers. Tirade dankt Daniël Rovers: VEEL DANK!

Later deze week maken we de naam bekend van onze nieuwe gastblogster – volgende week vind je hier haar eerste bijdrage. 

Iedereen loopt weg met de zee

Als ze hem maar niet naar de bergen brengen. Hier in de bergen kunnen wij zo’n zee helemaal niet gebruiken. We zouden iedereen over de hoogste toppen moeten verspreiden, zoals men bij het overstromen van een rivier met z’n allen de daken op gaat, en ook dan: wat zou er van de toppen overblijven? Op z’n diepste punt is de diepste oceaan, de Grote Oceaan, meer dan 11 kilometer diep. Terwijl de Mount Everest, hoogste berg, slechts 8848 meter hoog is.

Het gevaarlijke aan de zee is dat er aan de oppervlakte niets aan de hand lijkt, maar daaronder, daaronder. Een berg daarentegen spreidt alles wat hij heeft tentoon: hier is het, het zijn dennebomen met herten ertussen, kijk niet verder.

Spreekwoorden ter illustratie:

Als de zee in de man is, is de man over boord.
Als de strandparasol in de auto zit, moet je de kinderen nog stil krijgen.
Wie wegloopt met de zee, laat een zee aan dode vissen achter.

Marguerite Duras in De ziekte van de dood:

Zij vraagt u of u de zee gezien heeft, zij vraagt u of het dag is geworden,
of het licht is. 
U zegt dat de dag aanbreekt, maar dat hij in deze tijd van het jaar 
heel langzaam binnendringt in de ruimte die hij verlicht.
Zij vraagt u naar de kleur van de zee.
U zegt: Zwart. 

En toch. Je kunt de zee niet achter de bergen zien liggen, maar de bergen wel achter de zee. Daar doet de zee niks verkeerd.

Maar denkt er wel eens iemand na over de bergen onder water? Wie beklimt ze? Wie schildert ze na? Dat is de schuld van de zee.

Als wij ons onze harten voorstellen zijn het grote handen donker zand, bijeengehouden door rotsgruis en boomstronken, geen kwallen. En ook geen brokken klei. Vooral geen klei.

Symptomen van zeeziekte zijn: duizeligheid, misselijkheid, braken, hoofdpijn, zuchten. Symptomen van hoogteziekte zijn: duizeligheid, slapeloosheid, apathie, verlies van coördinatie, blauwe lippen, bewusteloosheid. Liever zeeziek, zou je denken. Wij denken: er is weinig verschil. Je kunt verzuipen of in een afgrond vallen. Je kunt iemand kwijtraken in the blink of an eye.

Er is in ieder geval geen tussenweg. Het zou belachelijk zijn als er mensen woonden op plat land, in een landschap dat zich uitstrekt als zee maar die belofte niet waar kan maken. Ze zeggen, een lage horizon vestigt de aandacht op de hemel. Wij zeggen: De hemel is leeg.

Wij zeggen: Zwart.

 

Een gedicht van Tomas Tranströmer (vertaling Bernlef):

Schippersverhaal 

Er zijn van die sneeuwvrije winterdagen dat de zee
verwant lijkt aan bergstreken, in grijze vedertooi neerhurkt,
één moment blauw, dan urenlang met golven als bleke
lynxen, vergeefs houvast zoekend aan strandkiezels.

Op zo’n dag verlaten wrakken de zee en zoeken
hun reders, zetelend in stadslawaai, en drijven
verdronken bemanningen landwaarts, ijler dan pijprook.

(In het noorden lopen de echte lynxen met gewette klauwen
en dromende ogen. In het noorden, waar de dag
zowel overdag als ’s nachts in een schacht woont.

Waar de enige overlevende bij de oven
van het noorderlicht mag zitten luisteren
naar de muziek van doodgevrorenen.)

Verleden heden

In het boek waaraan ik werk, zal een verhaallijn in het nu gaan afwisselen met een lijn in het verleden. Als de lezer de hoofdpersoon heeft leren kennen (een kok die tijdelijk op een vakantiepark woont omdat zijn vrouw hem uit huis gezet heeft) wil ik de eerste overgang verzachten door hem te laten terugdenken aan zijn jongere zelf. Verder is het de bedoeling dat er zuiver vanuit een ‘personaalperspectief’ verteld wordt. 

Gisterenochtend liep ik vast op een zin, waar ik de hele dag niet uit zou komen. 

Wat ik wilde zeggen is: “De dag dat mijn vader voorgoed vertrok was op dat moment – voor mijn twaalfjarige zelf – nog niet de dag dat mijn vader voorgoed vertrok. Het was alleen nog maar de dag dat mijn vader na een ruzie met mijn moeder was weggereden over het zandpad langs de rivier.”

Dat is natuurlijk niet mooi, maar ik kon er niets anders van maken zonder betekenis te verliezen of met een onleesbare zin te blijven zitten. Aan het eind van de middag sloeg ik gefrustreerd mijn laptop dicht.

Vandaag is er geen tijd om te schrijven. De babysit is ziek en de rest van mijn dag zal bestaan uit denken aan mijn werk terwijl ik kijk hoe ons zoontje puzzels maakt. Maar morgenochtend om acht uur zit ik weer achter die computer; als ik mijn eigen puzzel dan oplos, zal ik 48 uur gedaan hebben over één zin. Omdat ik pas drie jaar echt schrijver ben, kan ik de waanzin daarvan nog heel goed inzien. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Raken aan de maan

Arhat ‘pantha -met-de-lange-arm’

George Bailey: What is it you want, Mary? What do you want? You want the moon? Just say the word and I’ll throw a lasso around it and pull it down. Hey. That’s a pretty good idea. I’ll give you the moon, Mary.

Mary: I’ll take it. Then what?

George Bailey: Well, then you can swallow it, and it’ll all dissolve, see… and the moonbeams would shoot out of your fingers and your toes and the ends of your hair… am I talking too much?

Het befaamde citaat uit de film Wonderful life gaat eigenlijk ook op voor deze  Arhat die ik fotografeerde in 2006 in een verlaten tempeltje in het Noordwesten van de provincie  Yunnan in China. Een Arhat is een volgeling van Boeddha die al veel stadia doorlopen heeft op de lange weg naar verlichting. In de Chinees boeddhistische iconografie zijn er steeds 18 die vaak weerkeren. En Pantha de oudere, of ‘de langarmige’ is een van hen. Hij rekte zich vaak uit naar verluidt en maakte van uitrekken een aantrekkelijke dagelijkse gewoonte. Later is daar steeds vaker de uitleg aan gegeven dat hij reikte naar de sterren en de maan. Een prachtige, uitzonderlijk uitdaging voor monniken zoals die in dit tempeltje die hun dagen deels vulden met beelden maken. Het was een vrolijke boel in dit verlaten tempeltje, er hing nog een plezierige sfeer. In een hoek van de keuken zag ik nog rijstkommetjes liggen voor de verzamelde monniken. Het zag eruit alsof het nog maar recent verlaten was.

vrolijk
Opvallend vrolijke beelden in deze tempel

Misschien wel verjaagd, maar voor de culturele revolutie was het rijkelijk laat, boeddhisten werden op het oog al redelijk met rust gelaten toen ik in 1996 voor het eerst in China was. Er zijn duizenden van dit soort tempels op het platteland, op veel plaatsen in China. Ze liggen midden in de velden tussen heuvels en paddies en bossen bamboe, in berggebieden en in bossen, in 2008 bijvoorbeeld nog veelal verstoken van elektriciteit. Donker is het daar ‘s nachts. Wat moet er eeuwenlang intens veel nagedacht en gemijmerd zijn over de maan, toen die nog de enige lichtbron was.

16930-4-large_thumb[4]In Bruce Allmighty, de film met Jim Carrey waarin hij een paar dagen God is, omdat ‘ie zo vreselijk gezeurd heeft en zo kan ontdekken dat God-zijn echt niet zo makkelijk is, wordt de Wonderful life-episode geciteerd. Bruce is net met zijn nieuwe macht opgezadeld en heeft er nog lol in: hij bereidt een romantische avond voor door de maan met een touw even tot supermaan naar beneden te trekken. En wordt zo voor de duur van dit stukje niet alleen George Bailey uit Wonderful life, maar ook een boeddhistische ‘Bruce Arhat’.

Slauerhoff vertaalde redelijk wat Chinese maangedichten en de fraaiste verzameling staat in W. L. Idema zijn Spiegel van de klassieke Chinese poëzie. Deze is hieronder is van Slauerhoff.

bakjes
De bakjes, ze waren er nog recent, de monniken

Weerkaatsing

De vliet onder laten wind rimpelt alleen om ‘t riet,
Gemengd met avondrood als bloesemwijn.
Een groote golf verdrinkt de drijvende maan
En wentelt een sterrenvracht: schelpen ruischend van licht.
(Yang Ti)

en deze:

Zelfzucht

Door de poort kon ik den reiger bij den poel zien staan,
En de maan lag er midden in.
Als stille derde toefde ik aan den rand,
Twee nachten sleet ik in den tempelbouwval,
Blij was ik eindelijk weer alleen te zijn.
Geen vriend of vrouw om mij af te leiden
Van mijn zelfzucht; nu ik weer alleen ben geweest,
Begrijp ik niet dat ik gezelschap zocht…
(Po Tsju I)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

‘Een deeltje van de kracht’

Een van de bekendste zinnen uit Goethes Faust heeft mij altijd geboeid: ‘Ein Teil von jener Kraft / die stets das Böse will und stets das Gute schafft.’ De introductie van de duivel werd me eens aan de hand gedaan door een toen bevriende kunstenaar – als zijn lijfspreuk. Mephistopheles verklaart zich vervolgens nader:

Ik ben de geest die eeuwig ondermijnt.
En dat terecht! Want alles wat ontstaat
verdient dat het te gronde te gaat.
Beter ontstond er niets, dan ging er niets te gronde!
En dus is alles wat de mens als zonde,
verderf, kortom als ’t kwade kent,
mijn enig ware element.
(vert. Ard Posthuma)

Zo wilde ik mezelf destijds misschien ook wel aan anderen voorstellen, als iemand voor wie het slechte goed is en andersom.

De wetenschapper Faust wil, ook in de gelijknamige opera van Gounod, zo graag jeugd terug dat hij daarvoor een pact met Mephistopheles sluit. Onmiddellijk regelt hij wat Faust verlangt en laat hem het wereldse leven en de liefde ontdekken. De duivel is hem welgezind, want wetenschappers en kunstenaars zijn immers zijn handlangers aangezien ze de schepping gods respectievelijk kapot analyseren of afbreken om eigenhandig te hercreëren.

In handen van regisseur Àlex Ollé van het gezelschap La Fura dels Baus blikt Faust terug op Goethes versie. Niet voor niets, want goed en kwaad zijn tegenwoordig bijzonder lastig uit elkaar te houden. Het is althans voor ongelovigen moeilijk te bepalen welke instantie er eigenlijk over oordeelt. De jongste productie van De Nederlandse Opera maakt dat pijnlijk duidelijk. Mephistopheles maakt zijn intrede maakt als kokette glamrock-ster in bontjas, die het volk weet te verleiden met het Gouden Kalf en als wijn afgetapt vruchtwater. In de laatste akte, na de nodige moord, doodslag en een buitensporige orgie is Mephistopheles het exacte uiterlijke evenbeeld van Faust geworden. Zelfs de geliefde van Faust, Marguerite, dan al door de duivel gevangen gezet, kan de twee niet uit elkaar houden. Faust wil steeds het goede en bereikt steeds het kwade; Mephistopheles wil het slechte, maar slecht is juist goed… Samen zijn zij twee delen van dezelfde kracht.

Ik heb mijn ziel nooit aan de duivel verkocht, noch voor de wetenschap, de kunst of de eeuwige jeugd. Daarvoor is, denk ik, mijn karakter niet nihilistisch genoeg. Toch zei iemand na afloop van de opera dat ik er volgens hem uitzag zoals hij zich Dostojevski’s Raskolnikov had voorgesteld. Ja, dat is de figuur die aan het begin van Misdaad en straf een oude woekeraarster vermoordt.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Catwalk

I) Grand Hotel Karel V

‘Hoe was ’t eigenlijk bij Liesbet en Aaron?’

‘Kraamvisites zullen nooit m’n favoriete tijdpassering worden, maar ze waren zó lief samen, Saar… Je had Aaron moeten zien… Hij was zó trots, zó gelukkig… ’t leek wel of ie licht gaf… Wilde per se dat ik z’n dochtertje vasthield… hij stond helemaal te stuiteren: is ’t niet net alsof de zon vanuit de hemel zó in je armen is gevallen? Hier… ik krijg wéér kippenvel.’

‘Jij hebt altijd al een zwak gehad voor Aaron.’

‘Wie niet?’

‘Ja, da’s waar. Eind goed, al goed?’

‘Het lijkt er wel op.’

Rosanne’s wangen zijn nog helemaal rood. Als Sarah haar probeert te zoenen, steekt Rosanne haar neus in Sarah’s haar en zegt: ruik jij nou zo lekker of zijn het die bloemetjes aan de muur? Ze lachen.

Nadat Rosanne in de badkamer is verdwenen, trekt Sarah werktuiglijk de lade van het nachtkastje open. In plaats van Het Nieuwe Testament ligt er een roman. Aphinar. Liefde. Theater. Grand Hotels. Haar schoonheid overstraalde de zon. Boring. Ze sluit de lade, strekt zich uit op het bed en gaat met haar handen onder haar hoofd naar de hemel liggen kijken.

Gierzwaluwen die door de lucht scheren. Het carillon van de Dom. Geroezemoes op het terras om de hoek. De zoete geur van gras en bloemen. Een spoortje gegrilde vis. Het malse geritsel van boombladeren bij windkracht 4.

In de badkamer begint Rosanne te zingen. Met kopstem. Gerard Joling. Maak me gek.

 

II) ‘Je was twee keer per jaar gelukkig’ – Yves Saint Laurent

Film: Yves Saint Laurent (2014);  Regie:  Pierre Niney;  Genre: biopic.

In Anni Felici – daarover straks meer – zit een mooie bijrol van een kunstcriticus die een kunstenaar uitlegt dat je bij goede doeken/boeken/beelden de sensatie hebt dat niet jij het werk, maar het werk jou beoordeelt. Nou, dat gevoel bekruipt je bij YSL geen moment. Van de film leren we dat modeontwerper YSL (1936-2008) maar twee keer per jaar gelukkig was: in de lente en in de herfst, steeds als hij een nieuwe collectie af had dus.

De film – verteld vanuit het perspectief van YSL’s weduwnaar Pierre Berge – gaat meer over YSL’s psychische en relationele akkefietjes dan over z’n oeuvre. De vertelstijl van de film evolueert met de veranderende tijdgeest en met het oeuvre van YSL, dat is geinig gedaan, maar de film over de toegepaste kunst die YSL bedreef, blijft zelf ook te dienstbaar, sympathiek, eenvoudig en ongevaarlijk om van cinema Cinema te kunnen worden. Tenenkrommende troop in dit soort biopics: genie krijgt Idee (schilderijen van Mondriaan op jurken!) en begint dat Idee dan onmiddellijk als een bezetene uit te werken. Hahaha, schitterend! O, is het niet grappig bedoeld? Wel sympathiek: YSL was bijna te bescheiden om aan het einde van z’n shows zelf de catwalk op te komen.

Eindoordeel: twee met een zijwaartse slag van een mes onthoofde, gekookte kippeneieren (2/5).

III) Sunny

O, wat een heerlijke, lauwe lenteavond! Sunny draaft door de straten, verder en verder van haar eigen wijk… Haar litteken trekt niet meer, haar vacht is weer intact, haar levenslust op volle sterkte… Zo ver van huis heeft ze zich nog nooit gewaagd… Met een beetje geluk kan ze straks misschien wel ergens een jong vogeltje doodbijten! Ze rent onder de platanen op de Mariaplaats door, de Springweg in… Ter hoogte van Café Springhaver begint ze haar pas te vertragen… Ze plaatst haar pootjes nu heel secuur – alsof de klinkers pianotoetsen zijn waarop ze een melodie probeert te spelen. Bij Grand Hotel Karel V slaat ze de hoek om, schrikt van het volle terras en schiet tussen tafelpoten en mensenbenen door een grindpad op, de grote keuken langs, een gazon over en dan via de wingerd langs de gevel omhoog, de dakgoot in. Voetje voor voetje, en toch dansant, loopt ze over de grijze catwalk langs de hotelkamerramen – totdat ze in één van de kamers twee vrouwen op bed ziet liggen. Naakt! Bloot! Zonder kleren! Bijna vachtloos! Het is potverdorie maar goed dat Sunny niet op mensen valt – anders was ze nu van pure verontwaardiging opwinding uit de dakgoot gesodemieterd. De vrouwen liggen op hun zij. Ze kussen en strelen elkaar. Tjonge, jonge, jonge wat een tijdverspilling! En dat op zo’n mooie avond! Bij zulke luiwammesen zou Sunny nooit in huis willen wonen! Ze trippelt  snel weer verder. In het gazon, beneden, trekt een merel een roze sliert uit de grond, een regenworm. Sunny taxeert de afstand van goot tot vogel.

IV) ‘Ben je met haar naar bed geweest?’ – Anni Felici

Film: Anni Felici; Regie: Daniele Luchetti; Genre: DRAMAAAAAAAAAAA.

Een beeldhouwer maakt middelmatig werk. Na een suffe, mislukte performance in Milaan waarbij hij zich door modellen/mannequins in creaties van verf laat hullen, ziet hij zijn artistieke onbeduidendheid in. Zijn vrouw wil zich (ook) ontplooien en neemt de kinderen mee naar een lesbisch-feministisch zomerkamp. Hahaha, schitterend! Of is het niet grappig bedoeld?

Nadat Hij Jan Cremer zijn neukpartijtjes heeft opgebiecht, valt het gezin uit elkaar en vindt de Kunstenaar, Guido heet ie, de kracht en de vrijheid om beelden te scheppen die er wel toe doen. Anni Felici is: banale personages, banaal verhaal, conventionele compositie – maar dankzij camerawerk en seventies art direction is het prettig kijken. Bovendien speelt het verhaal in Italië. De film telt opvallend veel mooie close ups en ook de achtergrondgeluiden op de score (gierzwaluwen boven Rome, nachtelijk geblaf) zijn goed gekozen/versterkt.

Anni Felici is, net als Yves Saint Laurent, een typisch voorbeeld van wegwerpcinema – aardig vertier voor wie even niets beters te doen heeft.

Eindoordeel: twee wuivende oleanders (2/5).

V) Bloed

‘Ik moet gaan liefste, echt.’ Rosanne heeft haar lange, donkere haar opgestoken. Zonnebril op ’t voorhoofd, autosleutels in de hand. Buiten donkert het. Vleermuizen, maanlicht.

‘Ik ga je missen,’ zegt Sarah.

‘Ik jou ook. Wanneer kom je naar Den Haag?’

‘Vrijdag.’

‘Had je de recensie van Anni Felici nog bekeken?’

‘Hè? Ton denkt dat we bij Yves Saint Laurent zitten.’

‘Die draait niet meer, muts. Heb je je telefoon bij je?’

‘Natuurlijk, ik bekijk de trailer nog wel even.’

‘Oké, au revoir, liefste.’

Ciao, amore.’

Sarah loopt naar het open raam. Even later ziet ze hoe Rosanne, prachtig rechtop, via de binnentuin richting Springweggarage loopt. Ze kijkt niet omhoog. Achterin de hoteltuin, buiten het schijnsel van de buitenlampen en nagenoeg onzichtbaar voor Sarah, sluipt een witte poes. Het is Sunny. Onder haar nagels kleeft bloed.

Tirade – opmerkzaam.

Soundtrack (via autoradio Rosanne): Vivaldi – Primavera.

Volgende week: discussiëren & repeteren – Liesbet & Aaron in de Snijzaal.

Schilderij boven: John van ‘t Slot.

Orgastisch Ja

Europa = de grenzeloze, voorverpakte onbenulligheid van het Eurovisiesong-festival, terwijl aan de zuidgrenzen van het Schengengebied dagelijks boten met Syrische vluchtelingen aankomen, als ze het geluk hebben gehad niet te zijn verdronken.

Maar is het niet juist die onbenulligheid, of beter gezegd de mogelijkheid zich aan onbenulligheid over te geven, die de bestemming heeft bepaald?

Neem een kijkje in een willekeurig stadje of dorp in Nederland, en je weet al de uitslag van de komende Europese verkiezingen: de SP heeft op alle straathoeken guerrillareclameborden neergezet met een even duidelijk als cartoonesk NEE. D66 heeft op de officiële aanplakborden keurig haar orgastisch JA geafficheerd; En dan staat er nog in een enkel weiland de lusteloze boodschap: Stem CDA.

Naar verluidt zijn de grote landelijke partijen pas laat de verkiezingscampagne gestart, omdat ze vooral geen mensen op het idee wilden brengen te gaan stemmen; dat zou vast een tegenstem opleveren.

De Speld heeft een eigen Stemwijzer uitgebracht, maar de werkelijke Stemwijzer is geestiger.

Stel je een vent voor met een kotshekel aan Chinees eten, en die toch een complete vragenlijst krijgt voorgelegd waarbij hij moet kiezen welke van de Chinese gerechten op de kaart hij het lekkerste vindt en hoe ze volgens hem het beste kunnen worden klaargemaakt. Dat is zo’n beetje wat de PVV moet doormaken met deze Stemwijzer. Het getergde antwoord op de vraag of de EU zich sterk moet maken voor de invoering van een minimumloon: ‘Het enige waar de EU zich sterk voor moet maken is haar eigen opheffing.’

De PVV is een toonbeeld van eloquentie vergeleken met de bondige, zo niet botte antwoorden die de VVD op de vragen geeft, soms beperkt tot ‘Eens’ en ‘Oneens’. De afweging is ook simpel: als  het om maatregelen gaat die de macht van multinationals beperken (gelijke vennootschapsbelasting in Europa, een heffing op financiële transacties om ongewilde speculatie tegen te gaan), dan wil de VVD niet dat ‘Brussel’ daarover beslist. Als het echter gaat om de mogelijkheid dat lidstaten los van Brussel bepalen of mensen zonder papieren een generaal pardon krijgen, dan is juist een eenvormig verbod gewenst. ‘Brussel’ wordt in dat geval niet genoemd.

Brussel is fout, Nederland is goed. Een land waarvan de macht structureel overschat wordt.

Dan D66. Op de vraag ‘Moet er een minimumloon in Europa worden doorgevoerd, waarvan de hoogte per land wordt vastgesteld?’, antwoordt D66 uitgebreid. De partij is tegen, ‘vanwege de verschillende economische omstandigheden per land’. Maar met dat verschil wordt toch rekening gehouden in de vraag, de hoogte zou immers per land verschillend zijn. Vervolgens het minimumtarief voor vennootschapsbelasting. D66 is opnieuw tegen en zegt liever belastingparadijzen aan te pakken. Maar dat was dus de vraag niet, V66.

De analyse dat Europa – met talloze miljarden redde het de bankensector van de zelfgeschapen implosie en organiseerde ondertussen een steeds scherpere concurrentie aan de onderkant van de arbeidsmarkt – steeds meer gezien wordt als een anonieme macht die niet langer voor welvaart zorgt, maar juist de welvaartstaat ondermijnt, lijkt me in alle opzichten redelijk.

Je gaat stemmen in de hoop dat daar verandering in komt.

Frank Keizer dichtte in de laatste nY:

 

Schrijven, heel simpel

gezegd, is het overbrengen

van informatie, schriftelijk

doorgaans, en dan bedoel ik niet het voorverpakte

product, maar het gestommel

van lichamen die zich de taal in denken

zodat ze het leven

anders gaan leven;

 

Frank Keizer, wat is jouw stemadvies?

 

 —————

Rovers-De-zon-is-het-probleem-nietDaniël Rovers (1975) is schrijver van de essaybundels Bunzing en De figuur in het tapijt en de romans Elf en Walter. Met Iannis Goerlant vertaalde hij David Foster Wallace’ De bleke koning. Deze maand verscheen zijn bundel (anti)reisverhalen getiteld De zon is het probleem niet. In Tirade 450 publiceerde Rovers een tirade tegen zichzelf. En in het voorlaatste nummer van Tirade, Tirade 453, publiceerde hij het verhaal The Killing Fields.

 

Pegasus

Vrijdag poëziedag. Hieronder zes regels uit Peter Verstegens nieuwe Venus & Adonis vertaling. Het paard van Adonis is verliefd, of hoe noem je dat bij dieren, op een merrie. Hij breekt los voor haar, waarna Shakespeare dicht/Verstegen vertaalt:

Soms draaft hij weg en blijft van ver staan staren,

Soms schrikt hij van een warrelend veertje, maar

Hij tart de wind zijn vaart te evenaren,

Hij galoppeert, hij vliegt, je weet niet waar;

De wind zingt door zijn manen en zijn staart.

Die donzen vleugels geven aan dit paard.

 

Even later verdwijnen merrie en hengst, zo snel als een vlucht kraaien, naar een bosrand.

William Shakespeare, Venus en Adonis (1593), Van Oorschot (2014).

Voor heel veel hedendaagse liefdespoëzie: zie Tirade 454.

 

The La Superba Chronicles

Ik had nog nooit iets van Ilja Pfeijffer gelezen voordat we in het laatste nummer van Tirade een gedicht van hem opnamen.

Hoewel Tirade 454 barstensvol juweeltjes zit, zal Pfeijffers Zestiende idylle me het meest bijblijven. Het zette me ertoe aan La Superba te kopen, en dat terwijl ik de kinderachtige neiging heb nooit iets te willen lezen wat de rest van Nederland ook mee op vakantie neemt. 

Het lijkt me niet nodig het boek hier te bespreken. Laat ik zeggen dat ik ervan genoten heb, en zowel sterke identificatie met, als afkeer van de hoofdpersoon heb gevoeld. La Superba doet wat een boek  – of eigenlijk alle tekst – volgens mij moet doen: de lezer meeslepen. Het maakt niet uit of de wereld waar ik heengesleurd word een mooie of lelijke is, of ik me erin thuisvoel of hem afstotelijk vind, als ik er maar volledig in verdwijnen kan. 

Ik stel een nieuwe schaal voor waarop fictie gemeten kan worden. Laten we het de vijfde smaak in de literatuur noemen, vergelijkbaar met wat in culinair Japan Umami heet. Ervan uitgaande dat boeken op een aantal schalen (stijl, verhaal, personage, originaliteit, beelden, etc.) beoordeeld kunnen worden, wil ik dat de ‘dwingendheid’ – Lumami? Ik sta open voor suggesties – van fictie de plek in dat rijtje krijgt die hij verdient.

images-2

Maar is die dwingendheid niet gewoon het gevolg van een goede score op een aantal van de al bestaande schalen?  

Dat denk ik niet. De boeken van Anne Rice scoren namelijk heel hoog op mijn Lumami-schaal, terwijl niemand zal roepen dat ze zo vreselijk literair zijn. Haar werk is op elk vliegveld te koop en een heel probaat middel tegen vliegangst, kan ik uit ervaring melden. Als je met woorden voor elkaar krijgt dat ik bij het opstijgen onder zware turbulentie nauwelijks aan een gruwelijke dood denk, is je tekst behoorlijk dwingend. 

Ik hoop dat juist de kloof tussen de oeuvres van Pfeijffer en Rice duidelijk maakt hoe groot het bestaansrecht van de Lumamischaal is. 

Wat u?

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Het Brazilië van Darius Milhaud

Darius Milhaud

Louis van Gaal heeft laten weten wie waarschijnlijk meevoetballen in Brazilië. Ik behoor tot de minderheid van mensen die in deze zin alleen blijft hangen aan het woord ‘Brazilië’. Daar ben ik niet trots op, maar ik heb het gewoon niet geleerd. Voetballen wel, dat deed ik als kind graag, maar als andere vaders naar Studio Sport keken, las mijn vader de krant. Ik heb het niet geleerd te houden van kijken naar voetbal. Maar Brazilië! Recentelijk leerde ik twee componisten kennen die zich tot dat land verhouden. De bekendere Heitor Villa-Lobos die en fascinerende link maakt tussen echt Europese en echt Latijns-Amerikaanse muziek in zijn  Bachianas Brasileiras, op Bach geïnspireerde composities die een gevoel van Bach geven, maar gelatiniseerd, geëmotioneerd zou je kunnen zeggen. Dit is de bekendste. (Met Kiri Te Kanawa)

Recenter vond ik een ander voorbeeld van creolisering, vermenging van muziekstijlen, bij Darius Milhaud, dat is een bijzondere figuur!  Milhaud reisde veel en bezocht in 1917/18 Brazilië en schreef later de  Saudades do Brasil (1920), Op. 67, een compositie van twaalf dansen voor piano die een tango of sambaritme hebben en geïnspireerd zijn op en genoemd naar evenzoveel buurten van Rio de Janeiro. Deze opname van 1928 in een bewerking voor viool en piano is mooi en krakerig. (Francis Koene op viool.)

Die Darius Milhaud, van Joodse komaf, emigreerde in 1940 naar Amerika en gaf les, ook aan grootheden in een ander genre als Dave Brubeck, die zijn zoon later Darius noemde en Burt Bacharach. Milhaud vertelde Bacharach eens, ‘Don’t be afraid of writing something people can remember and whistle. Don’t ever feel discomfited by a melody.´

Ik luister nu chronologisch naar alles wat ik van Milhaud kan vinden, hij is een componist bij wie ik me zeer goed voel, een mix van begrip en onbegrip die noodzakelijk is voor het echt luisteren naar muziek. Dan over Brazilië. Ik wil er zo graag heen… Om te zien of er iets te herkennen is van wat deze zes  favoriete boeken tonen: Autran Dourado Opera der doden, August Willemsen Braziliaanse brieven (een van de meeslependste brievenboeken ooit), Dalton Trevisan, geweldige korte verhalen)  João Guimarães Rosa, Diepe Wildernis, de wegen – een echt meesterwerk en Joaquim Maria Machado de Assis De postume herinneringen van Brás Cubas, of de gedichten van Carlos Drummond D’Andrade.

Maar niet deze zomer.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

‘De zuster der muziek is poëzie’

‘De zuster der muziek is poëzie’, dichtte Sergei Rachmaninov. Muzikaliteit van taal is voor poëzie bijna altijd een voorwaarde, wat in de praktijk betekent dat woord, ritme en klank in een gedicht samenkomen. Met dat fenomeen kreeg ik het ook te stellen toen de Tirade-redacteurs voor het laatste nummer zelf ook een liefdesgedicht moesten schrijven.

Aangezien ik dat helemaal niet kan besloot ik ‘op veilig te spelen’ door een oud gedicht te vertalen. Een liefdesepigram uit de Anthologia Palatina, een verzameling van duizenden Griekse gedichten uit 6e eeuw voor tot en met de 6e eeuw na Christus. Het gedicht van mijn keuze (nummertje V.255) werd geschreven door Paulos Silentiarios, die bij leven ambtenaar was onder keizer Justinianus van Byzantium.

Zoals alle antieke poëzie heeft ook de ambtenarenpoëzie van Paulos een flinke dosis muzikaliteit. In dit geval ligt die grotendeels in de vorm van het gedicht besloten. Het is een epigram, opgebouwd uit elegische disticha, wat betekent dat het metrum elke twee regels hetzelfde is. Met andere woorden, het ritme ligt vast. Moest ik toch geloven aan het dichterlijke schaafwerk…

Vertaler Patrick Lateur stelde een kort overzicht samen van de manieren waarop je de Anthologia Palatina kan aanpakken. Hij voelt er niets voor het oorspronkelijke ritme van het gedicht exact te volgen, want daar is het Nederlands niet geschikt voor. Het kan wel, maar het gevaar is dat het lijkt alsof het gedicht door Google Translate is gehaald. Lateur volgt de aanpak van Salvatore Quasimodo. De Italiaanse Nobelprijswinnaar vertaalde met het vrije vers als uitgangspunt, met des te meer aandacht voor de muzikaliteit van de woorden. Een ander gedicht (V.258) van Paulos Silentiarios klinkt dan zo:

Salvatore Quasimodo

Amo di più le tue rughe,
Filinna, che lo splendore
della giovinezza.
Mi piace di sentire
nelle mano il tuo seno
che piega giù pesante,
le sue punte, più del
seno diritto d’una
ragazza. Il tuo autunno
è migliore della
sua primavera ed il
tuo inverno è più caldo
della sua estate.

Quasimodo schept zo hedendaagse poëzie uit het steenoude basismateriaal.

Mij leek dat een vrijbrief om maar wat aan te klooien. Het ritme kan niet zomaar overboord als het origineel daar zwaar op leunt. Wat wel kan is een ander ritme kiezen, dat misschien beter bij het Nederlands past, zolang het besef van de vorm en de inhoud maar overeind blijven. Volgens Umberto Eco is vertalen niet voor niets: dire quasi la stessa cosa (‘bijna hetzelfde zeggen’, zie ook het gelijknamig boek).

Na veel gepruts met ritme, klank en muzikaliteit kwam ik tot onderstaande vertaling. Een paar stijlfiguren zijn in het Nederlands rijm geworden, met in het achterhoofd de ironische lading van rijmende versen van bijvoorbeeld Konstantinos Kavafis. Van een ritme zo strak dat het hagelschoten lijken, heb ik afgezien. Het mag wel swingen maar het hoeft niet allemaal te klinken als ‘Hij heette koning Godefried, zijn vrouw was Hildegaarde, / en na de griesmeelpudding kwam het meten van de baarden’ (Annie M.G. Schmidt).

Ik zag hen vol verlangen, in een ondraaglijke razernij
lang aan elkaars lippen vastgeklonken hangen,
zonder genoeg te krijgen van hun ongeremde liefde.
Zodra ze in elkaars harten hadden willen duiken
probeerden ze enkel nog hun woordennood te lenigen
door ondertussen elkaar hun mantels aan te trekken.
Toen leek hij wel Achilles ten voeten uit, zoals die
zich eertijds in Lycurgus’ kamers had verstopt,
en zij schortte het gewaad op tot aan haar zilverwitte dij
en kwam zo de schoonheid van Artemis nabij.
Weer drukten zij hun lippen op elkaar – ze hadden
een knagende honger naar onafgebroken liefde.
Je zult eerder twee samengeklitte wijnranken ontwarren,
die gedraaid tot een lange vlecht zijn samengegroeid,
dan twee geliefden, die zich in hun armen tegengesteld,
met klamme ellebogen omhelsd, houden vastgeboeid.
Gelukkig is degene die zich verstrikt weet in zulke boeien,
allergelukkigst – maar ik zal in m’n eentje moeten gloeien.

 

* Volgende week (deo volente) échte muziek: Faust van Charles Gounod.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

‘Ik had helemaal schijtgenoeg van het toneelstukje’ – tepelstickers

‘Mijn vriend Ilja Leonardo is dichter,’ zei Monia.

‘Wat dicht hij dan zoal?’ vroeg de vrouw des huizes.

‘Gedichten,’ zei Monia.

Het hoofdgerecht was konijn op Ligurische wijze, met aardappels en olijven. Er werd een exclusieve rode wijn bij geserveerd. En ik had helemaal schijtgenoeg van het toneelstukje. Tegen alle regels van de etiquette in pakte ik de fles van tafel om mijzelf bij te schenken. Dat betekende dat ik nooit meer zou worden uitgenodigd, maar des te beter. Het had echter een averechts effect. Ze vonden dat onbeschofte gedrag leuk van mij. Ik was waarschijnlijk de eerste in vijf eeuwen die het had aangedurfd om in hun huis de ijzeren wetten der wellevendheid te schenden. Ik was een dichter, nietwaar? Dat had ik met deze bruuske daad maar mooi bewezen. Lachend zetten ze zes flessen op tafel. Monia leek daarover nog meer verheugd dan ik.

Ilja Leonard Pfeijffer, La superba (2013; p.185/186).

Morgenavond wordt in het Amstel Hotel (Amsterdam) een literatuurprijs van een grote boekhandelsketen uitgereikt. Ilja Leonard Pfeijffer is één van de genomineerden. Hoewel prijzen me onverschillig laten, kan ik niet ontkennen dat ik het jammer vind dat zich onder de genomineerden slechts één auteur van een zelfstandige uitgeverij bevindt, namelijk Tom Lanoye (Gelukkige slaven).

God, literaire prijzen… ze verschaffen uitgeverijen een autoriteitsargument waarmee verstandelijk beperkte lezers wellicht kunnen worden overgehaald een boek alsnog te kopen. Daarmee hebben prijzen een sociaal-culturele en, vooral, een economische functie. Prima. Maar vanuit het soevereine gezichtspunt van de Literatuur, vanuit het gezichtspunt van de Kunstenaar horen prijzen, instituten en vooral jury’s tot het terrein van de kitsch… Poshlost dient te worden bestreden, geprovoceerd, bespot en weggehoond… Vergadersukkels! Representatieve pakdragers! Castraten! Hahaha… boehoe!

Afijn… we zullen zien of er morgen een auteur opstaat – letterlijk – die het lef heeft De Grote Boekhandelsketenprijs 2014 te weigeren… Flikker toch op met je wisselgeld… vijftigduizend euro… dat verdient een hartchirurg per maand… Net als juryvoorzitter, presentator en muziekliefhebber Paul Witteman trouwens… Ik geloof ook dat –

‘Hé, schrijver… vertel es een verhaal!’

Tepelstickers

Met twee of drie anderen rent Sarah over het grauwe perron naar de enige coupé met openstaande deuren… Ze probeert oogcontact te maken met de conducteur, maar die is veel te druk met zijn fluitje. Het is vol op het balkon… gelukkig maken de anderen ruimte voor haar… De prullenbakken lopen over… Komt doordat de schoonmakers nog steeds staken, lekker. Het fluitsignaal.

Als de trein zich in beweging zet, kan Sarah ontspannen. Het zweet staat op haar rug en op haar voorhoofd. Daglicht! Het IJ, kantoren, het Muziekgebouw, huizen.

Overal staan, zitten, hangen andere reizigers. Sarah haalt haar telefoon tevoorschijn. Geen dringende berichten. De band van haar grote werktas drukt op haar schouder, maar ze heeft geen zin om haar tas op de smerige vloer te zetten. Ze zoekt in het grote bergvak van haar tas naar de filmrecensie die ze op kantoor heeft uitgeprint. Ton past vanavond op de kinderen, zodat zij met Rosanne naar een film over het leven van Yves Saint Laurent kan. Rosanne heeft de film uitgezocht. Op vrijdag gaan ze vaak winkelen samen. En lunchen.

Op Amsterdam-Amstel stapt een jonge jongen in met een vrolijk gezicht. Krullen, donkerblauw pak. Hij blijkt een bekende van twee meisjes die achter elkaar op de trap naar de eerste klas zitten. Jongen en meisjes kennen elkaar van hun studie. De jongen werkt nu bij een communicatiebureau waar hij het enorm naar zijn zin heeft. ‘En jullie dan?’ De meisjes vertellen dat ze stage lopen bij een bedrijf dat feestkleding ontwerpt. ‘Oké,’ zegt de jongen.

‘Ja, maar iedereen zit beneden in mooie werkruimtes, alleen wij zitten weggestopt in een soort glazen hok met een dak van golfplaat.’

‘Als twee huisdieren,’ zegt het tweede meisje. Ze heeft een Brabants accent.

De twee vertellen wat het bedrijf allemaal ontwerpt en produceert: clownspakken, laarzen, pruiken, glitterjurken, boerenkiels, verpleegsters-uniforms, piccolojasjes, cowboypakken.

‘Ontwerpen jullie dat ook allemaal?’ vraagt de jongen. Hij lijkt onder de indruk.

‘Mmm… nou… Wij doen meer de kleine dingen,’ zegt de Brabantse.

‘Ja’ zegt haar vriendin. ‘Op het moment ontwerpen we tepelstickers.’

Sarah kijkt op van haar uitdraai en ziet hoe tien, twaalf mannenhoofden zich in de richting van de meisjes hebben gedraaid. Het is niet moeilijk om te raden tegen welke visioenen al die gistende kantoorkoppen nu vechten… Stond ze hier met Rosanne dan hadden ze, net als vroeger, meteen de slappe lach gekregen. De rest van de reis kijkt Sarah tussen de schouders van twee andere forsensen door naar het langsflitsende groen. Het balkon stinkt naar zweet en testosteron.

Op Utrecht Centraal gaan de pneumatische deuren steunend open; het geluid van stoom dat via een ventiel aan een ketel ontsnapt. Sarah stapt als één van de eersten het perron op – een veulen dat vanuit een donkere stal de wei in loopt.

Tirade – licht, lucht, ruimte.

Soundtrack: Kedeng, kedeng – Guus Meeuwis.

Volgende week: Yves Saint Laurent – en meer.

Metafysische haaien

Het bierviltje met het citaat van Arnon Grunberg lag al in de doos met oud papier. Uit een Voetnoot van eind april: ‘Misschien is vrijwel alles fictie, maar op de fictionalisering van de wereld heeft de literatuur vooralsnog geen overtuigend antwoord geformuleerd.’ Dat is onjuist. Literatuur – Don Quichot, Madame Bovary, het Amerikaanse postmodernisme – heeft sinds het ontstaan van de roman fictionalisering als onderwerp gehad.

Het is de journalistiek die koortsachtig op zoek is naar een antwoord. Mark Danner maakt in The New York Review of Books een reeks over de twee grootste fictieschrijvers van de eenentwintigste eeuw: Donald ‘Unknown Unknowns’ Rumsfeld en Dick ‘The Dark Side’ Cheney. Beiden kunnen buigen op ruime ervaring bij de overheid en het bedrijfsleven.

Cheney is de man die vijf dagen na 11 september 2001 stelde dat Amerika voortaan in het strikte geheim, zonder overleg, zijn vijanden moest bevechten: ‘We also have to work, though, sort of the dark side, if you will.’ Hij zou datzelfde jaar de één-procent-doctrine formuleren: als er één procent kans is dat een Pakistaan Al-Qaeda aan een kernbom helpt, moest de VS dat in zijn reactie als zekerheid beschouwen.

Hij was een grote aanjager van het spionageprogramma Stellar Wind, dat in een latere versie Prism heette en pas vorig jaar door de klokkenluider Edward Snowden werd onthuld. Cheney stond aan de basis van het grootschalig inzetten van drones om terrorismeverdachten in het buitenland te liquideren – een beleid dat door Obama versterkt is voortgezet.

Cheney is een bikkelharde dogmaticus, Rumsfeld een hyperintelligente dogmatische opportunist. Rumsfeld bezit de vaardigheid zijn nietsontziende machtswil te verbergen achter een masker van goedmoedige, boerse onverstoorbaarheid. Een groot stilist ook, die beschikt over een arsenaal aan zelfverzonnen spreekwoorden: ‘People were chasing the wrong rabbit’ – hij bedoelde de terreurbestrijding voor 11 september – en sofistische schema’s: zijn befaamde ‘unknown unknowns, waarmee hij de volstrekte onvoorzienbaarheid van de aanslagen op 11 september bedoelde.

Danner laat zien dat Rumsfeld steeds de eigen stal kundig leegschraapt. Er waren wel degelijk aanwijzingen voor een op handen zijnde aanslag – er werden verdachte studenten bij een vliegschool gemeld; dezelfde studenten die twee vliegtuigen in het World Trade Center zouden laten crashen.

Berucht is de schriftelijke aanvulling die Rumsfeld op 2 december 2002 gaf op een Memorandum waarin zijn toestemming werd gevraagd voor een aantal gespecificeerde ondervragingstechnieken: het verwijderen van kleren, gevangenen een kap opdoen bij transport, ze blootstellen aan persoonlijke fobieën, zoals angst voor honden, ondervragers die zich voordoen als sadistische buitenlanders, blootstelling van verdachten aan pijnlijke omstandigheden, zoals verplicht staan met een maximum van vier uur. Rumsfeld leest de lijst door en voegt er de volgende regel aan toe: ‘I stand for 8-10 hours a day. Why is standing limited to 4 hours a day?’ Het had een uitspraak van Rodney P. Tine in Infinite Jest kunnen zijn.

Danner bespreekt een documentaire waarin Rumsfeld geconfronteerd wordt met deze ene zin. Hij stelt zonder verpinken vast dat hij nu eenmaal indertijd meerdere uren per dag staand achter zijn bureau werkte en dat hij toch niet schuldig kan zijn aan het misbruik dat van zijn woorden werd gemaakt?

Hier ligt de essentie van het kwaad, daar waar het demonisch wordt: liegen en er op het zelfde moment echt in gaan geloven omdat jij het bent die het zegt. Een fictie scheppen en die willen behouden ten koste van elk bewijs van het tegendeel. Rumsfeld wil waar hebben dat er in Irak geen opstand is uitgebroken, dat de troepen snel naar huis kunnen, dat er maar één man met een vaas uit een museum is komen lopen en dat van plundering geen sprake is.

Rumsfeld is geen leugenaar maar iemand die zelf de waarheid wil bepalen – hij verkondigt die net zolang totdat hij zwart op wit op een tegenspraak kan worden betrapt. Dan gaat hij overstag alsof hij nooit iets anders heeft gezegd.

A man using language to obscure the world from himself as well as from others’ – zo is over hem gezegd. Anders gesteld: zijn uitspraken hoeven niet te voldoen aan de werkelijkheid zolang de werkelijkheid voldoet aan zijn uitspraken. Hij was een eind op weg, maar liep stuk in Irak.

De conservatie spindoctor Karl Rove heeft naar verluidt beweerd dat wie een wereldrijk runt niet langer met de realiteit rekening hoeft te houden: ‘We’re an empire now, and when we act, we create our own reality… We’re history’s actors… and you, all of you, will be left to just study what we do.’       

Heeft Rove geen gelijk gekregen – is dat niet wat we doen, bestuderen hoe een groep neoconservatieven met politieke steun van de Nederlandse regering in Irak de werkelijkheid naar haar hand probeerde te zetten – dat wat ‘de kennis van nu’ is gaan heten?

Als voetnoot bij de verdere studie van fictie dit citaat uit Roberto Bolaño’s vorig jaar vertaalde Nazi-literatuur in de Amerika’s: ‘Ik leef tussen piranha’s, schreef hij, maar don Rubem Fonseca leeft in een aquarium met metafysische haaien.’

Waarom je altijd met een dichter moet trouwen*

Tirade 454 voorplat Rosa VitalieDe afgelopen weken was het op de redactie van Tirade alsof we er allemaal een stuk of vijfentwintig minnaars en minnaressen op nahielden – althans, dat is hoe het voelt als je honderd dichters vraagt om een gedicht over de liefde te schrijven en vervolgens met hen correspondeert over de voortgang van de gedichten/het nummer in wording/hoe vreselijk al dan niet geweldig de liefde toch is. Zeventig van hen namen de opdracht aan, waardoor we nu met trots deze Tirade-poëziespecial uit kunnen brengen. Het nummer wordt gepresenteerd tijdens de openingsavond van het Amsterdam Poëziefestival dat van 9 tot en met 11 mei plaatsvindt in De Nieuwe Liefde te Amsterdam.

Dichters en liefde, kun je je afvragen – is dat niet een al te uitgekauwde combinatie? Valt er nog wel iets nieuws over de liefde te schrijven? Zelf denk ik van wel – voor het lezen en schrijven van poëzie is een bepaalde gevoeligheid nodig die ook nodig is in de liefde, en aangezien veel dichters een hele hoop van die gevoeligheid hebben, hebben ze vaak ook een hele hoop liefde. Of tenminste gedoe in de liefde. Voeg dat gedoe samen met wat die gevoeligheid ook in gang zet, namelijk het dichten, en dichters zullen tot in het oneindige nieuwe gedichten over de liefde blijven schrijven.

Tot zover mijn cirkelredenering. Wat vinden dichters eigenlijk van de liefde? Zijn ze werkelijk zo romantisch en gekweld als men je vaak wil doen geloven? Ik heb eens geteld:

Iets minder dan de helft van de ingestuurde gedichten zou je op een of andere manier als ‘ongelukkige liefdesgedichten’ op kunnen vatten (hierbij moet ik eerlijkheidshalve opmerken dat er bij mijn tellen mogelijk sprake is geweest van projectie). Twintig gedichten waren uitgesproken tevreden over de liefde in het algemeen en/of over een specifieke geliefde. En dan was er nog een negentiental gedichten waarvan het mij niet meteen duidelijk was of ze de liefde in positieve of negatieve zin bezongen/die zo’n waardeoordeel niet in zich droegen. Eigenlijk helemaal niet zo’n slechte score, vind ik. Al helemaal niet als je je bedenkt dat dichters die gelukkig zijn in de liefde soms wel droevige liefdesgedichten schrijven, terwijl het omgekeerde slechts zelden het geval is. Maar goed, uiteindelijk gaat het natuurlijk helemaal niet om de vraag of liefde wel of niet leuk is, dat verschilt van persoon tot persoon en van tijd tot tijd – interessanter is het om te kijken hoe dichters precies omgaan met de liefde in hun gedichten.

Eén van mijn eigen lievelingsgedichten waarin liefde en dichten allebei aan bod komen is het gedicht Why You Should Never Marry a Poet van Heather Bell.

Ik vertaalde het ooit voor Tirade 447:

 

Waarom je nooit met een dichter moet trouwen

Denk na – de manier waarop credit cards, bougainvillea,
vakanties, woordenboeken, de weg op weg naar het werk allemaal
nooit genoeg zullen zijn. De dichter wenst
met haar diepste botten
en schrijft dat ze wenst
dat ze je had vermoord
in de supermarkt. Ze vraagt zich af
waarom ze ooit van je hield in vers.
Ze publiceert boek na boek. Iedere zin
zet uiteen hoe lelijk en monsterlijk je haar is ’s ochtends. En hoe
je je, meelijwekkend, als mos,
aan haar vastklampt.
Maar toch trouw je met haar
en ze ziet eruit als een waas van sneeuw
in het wit. Je verwacht dat ze een gedicht over je
voor zal lezen, die dag, waarop iedereen luistert: haar keel

 is tenslotte een meeldraad
of een lucifer.

Maar ze is stil, zegt enkel JA IK WIL
en een paar Bijbelverzen.

De dichter heeft lief met het meest gewelddadige hart
denkbaar. Wat je niet hebt geweten –
ze heeft je al deze jaren
de waarheid willen vertellen,
maar is zwijgzaam geworden als een oude geliefde
van tachtig. Er is geen manier om te zeggen

hoe iemand houdt van de pijn van je gebroken lippen,
de zware buik van je tong, de jaren dat ze zich
onbemind wist,
maar beminde. Denk na –

De dichter vreest het kennen en vinden van je mond door een ander.
Ze is bang voor je –
realiseert zich dat je beter
liefgehad had kunnen worden of heviger
of met echte woorden.

 

In dit gedicht is een dichter aan het woord die stelt dat de woorden van een dichter niet genoeg zijn wanneer het liefde betreft. Dichters draaien dingen om, zetten de werkelijkheid naar hun hand, maar dit kunnen ze slechts doen voor zolang het gedicht duurt. Ik heb me lang afgevraagd hoe ik me verhield tot de boodschap die dit gedicht brengt. Hoe vaker ik het lees, hoe meer ik geneigd ben om het gedicht juist als een aanbeveling om met een dichter te trouwen te zien. Want die ontoereikendheid van de taal, die realisatie dat zeggen dat je liefhebt niet hetzelfde is als liefhebben, kan Heather Bell alleen beschrijven bij gratie van het feit dat ze dicht. Niemand weet immers zo goed hoe woorden de plank mis kunnen slaan als degene die al zijn woorden zorgvuldig wikt en weegt, en zelfs soms dan nog tot de conclusie moet komen dat hetgeen hij schrijft niet het juiste is. Wie trouwen te burgerlijk vindt, kan trouwens ook gewoon een keer met een dichter naar bed.

In ieder geval, hier zijn vijfenzeventig gedichten over de liefde, in alle gedaanten die zij aan kan nemen, door bijna evenzoveel dichters, in alle gedaanten die zij aan kunnen nemen. De redactie wil iedereen die aan deze Tirade heeft bijgedragen nog eens hartelijk bedanken voor hun liefdevolle medewerking. Het is een prachtig nummer geworden.

—-

Tirade 454 bevat, behalve het redactioneel van Lieke Marsman hierboven,  Nieuwe Liefdesgedichten en Vertaalde Liefdespoëzie van: Ilja Leonard Pfeijffer, Alfred Schaffer, Eva Gerlach, Piedad Bonnett (vertaald door Luc de Rooy), Charlotte Mutsaers, Frank Keizer, Vicky Francken, Jannah Loontjes, Paulos Silentiarios (vertaald door Marko van der Wal), Leo Vroman, Tomas Lieske, Nikki Dekker, Maria Barnas, Gerbrand Bakker, Annemieke Gerrits, Ruben van Gogh, Nickie Theunissen, Piet Gerbrandy, Astrid Staartjes, Sasja Janssen, Antoine de Kom, Anne Broeksma, Paul McCartney (vertaald door Bindervoet & Henkes), Ingmar Heytze, Sylvie Marie, Lieke Marsman, Maarten van der Graaff, Tjitske Jansen, Anne Provoost, Ellen Deckwitz, Erik Bindervoet, Annelie David, Abdelkader Benali, Marjolijn van Heemstra, Paul-Jean Toulet (vertaald door Harrie Geelen), Maartje Smits, Mauro Pawlowski, Joost Zwagerman, Annemarie Estor, Gilles van der Loo, Bianca Boer, Lhasa de Sela (vertaald door Henkes & Bindervoet), Delphine Lecompte, Daniël Vis, Anna Enquist, Tsead Bruinja, Marije Langelaar, Mark Boog, Hannah van Wieringen, Jane Leusink, Nachoem M. Wijnberg, Lize Spit, Thomas Möhlmann, Milou Voskuilen, Daan Doesborgh, Kira Wuck, Nizar Qabbani (vertaald door Hafid Bouazza), Martijn Knol, Lies Van Gasse, Pieter de Bruijn Kops, Tonnus Oosterhoff, Joost Baars, Yannick Dangre, Hans Dekkers, F. Starik, Hannah van Binsbergen, Erik Lindner, Ester Naomi Perquin, Willem Jan Otten. Prozaïste Maartje Wortel besluit het nummer met een tirade over de Liefde.

Vanavond, tijdens de openingsavond van het Amsterdam Poëzie Festival, in De Nieuwe Liefde, presenteert Tirade Tirade 454. De line up en andere informatie vind je: hier.

* Redactioneel Tirade 454.

Daniël Rovers zondagse gastblogger mei 2014

Afgelopen zondag presenteerde Daniël Rovers (1975) zijn jongste boek, een bundel reisverhalen. Komende zondag levert hij zijn eerste, eigenlijk tweede, Tirade gastblog.

Nieuwsfeit: Daniël Rovers is deze maand onze zondagse gastblogger.

Daniël Rovers is schrijver van de essaybundels Bunzing en De figuur in het tapijt en de romans Elf en Walter. Met Iannis Goerlant vertaalde hij David Foster Wallace’ De bleke koning. Deze week verscheen zijn bundel (anti)reisverhalen getiteld De zon is het probleem niet. In Tirade 450 publiceerde Rovers een tirade tegen zichzelf. En in het voorlaatste nummer van Tirade, Tirade 453, publiceerde hij het verhaal The Killing Fields.

De leesclub

De afdeling verkoop van mijn uitgeverij mailde. Er blijkt een stijgend aantal leesclubs in Nederland te opereren.

Omdat zinnen met de woorden ‘lees’ en ‘stijging’ erin in onze taal zelden voorkomen, schonk ik het bericht mijn volle aandacht, iets wat me door de hoeveelheid zakelijke en minder zakelijke mail die dagelijks over mijn laptop giert helaas nog maar zelden lukt. 

Ik ben fan van de afdeling verkoop. Ze is niet alleen mooi om te zien, maar ook heel grappig. Op presentaties en andere borrels probeer ik altijd bij haar in de buurt te staan. Hierin ben ik overigens niet alleen, waardoor het rond Ilona vaak drukker is dan bij de schaal haring en de pakken sap. 

Ilona’s verzoek was (en ik hoop dat ik het goed samenvat) of ik  een aantal vragen kon bedenken over mijn laatste boek, waardoor we zo’n leesclub een beetje tegemoet zouden kunnen komen.  

Nu wil het toeval – waar ik ondanks mezelf steeds minder in begin te geloven – dat ik volgende week ben uitgenodigd door zo’n leesclub. Een klein gezelschap hoger opgeleiden is op dit moment Het laatste kind aan het lezen, en zal mij daar vragen over gaan stellen. 

Dat leek me ook de meest logische gang van zaken: dat men iets leest, er vragen over heeft en die stelt. 

Ik ging eens op internet kijken en trof een Engelse site aan die kennelijk speciaal voor dit doel is ingericht en die er zo professioneel uitziet dat er een aantal grote uitgeverijen achter moet zitten. Ik voerde Midnight’s Children in, en kreeg prompt 20 book club questions. Nummer 2 was: 

“2. To what extent has the legacy of the British Empire, as presented in this novel, contributed to the turbulent character of Indian life?”

Ik probeerde me een leesclub voor te stellen die op dinsdagavonden bijeenkomt in het huis van steeds een ander lid, ergens in Upper Avonstead-Upon-Brindleheathstowe. Zes getrouwde vrouwen wier mannen niet lezen, en twee mannen die nooit getrouwd zijn geweest. Gemiddelde leeftijd: 50. Blanke mensen aan een oudgrenen keukentafel met een blauw-emaillen hanglamp erboven. Theekopjes van fijn porselein naast ellebogen. Een vooroorlogs koekblik gapend in het midden van de kring. Achter een rijtje voormalige kwarkbakjes dat bieslook, krulpeterselie en verdorde basilicum huisvest, schampt een beschaafde regen het venster.  

Moeilijk om de bovenstaande scène anders dan als deprimerend te lezen, en dat terwijl het enige harde bewijs voor inkleuring mijnerzijds het woord ‘verdord’ is. Moeilijk, ook, om mezelf anders dan hautain te vinden in het beschrijven van de leesclub. Toch staat dat nergens. Het contrast tussen de vraag en de club blijkt bij herlezing het zuur te bevatten. 

Ik neem een andere vraag: 

“8. ‘There is no escape from form’ says Saleem (p. 226); and later, he speaks of his own ‘overpowering desire for form’ (p. 317). Set against this is the chaos of Indian life which is described in such detail throughout the book. How is this coherence achieved? What role does mythology play in giving form to events in the novel?””

Brian, de oudste van het gezelschap, bijt een miniem stukje van zijn butter biscuit en legt het koekje terug op zijn vlakke hand, die hij wat onnatuurlijk op schouderhoogte houdt terwijl hij met zijn andere de vragenlijst vlakstrijkt. Omdat Brian schoolmeester geweest is, leest hij meestal de vragen voor. Zijn diepe stem galmt in de grotendeels betegelde ruimte: veertig jaar Chesterfields zonder filter die stuk voor stuk hun geld waard waren. Ondanks de verse seringen in hun vaas op de hoek van het aanrecht dringt de geur van oud vocht zich op. Het soort vocht dat via de muren van een oud huis de botten van een oude man in kruipt. Het is waarschijnlijk dat Brian (na Mary’s verloren gevecht tegen haar kanker, op een onbeschaamd mooie lentedag vorig jaar) de leesclub als eerste zal moeten verlaten. Wie zal de vragen voorlezen als hij er niet meer is? 

How is coherence achieved?‘ leest Brian. Op het woord coherence blijft zijn stem even hangen. Iedereen heeft het gehoord. 

 

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

De daken van Algiers

Er zijn boeken waarvan je je nog maar weinig meer herinnert dan een scène, een gevoel. Eigenlijk zijn die boeken er heel veel. Van de boeken van Albert Camus is me vaak veel meer bijgebleven, maar De eerste man heeft met boeken van Cesare Pavese als Stilte in augustus en De maan en het vuur  gemeen dat ik me met name de verzengende hitte herinner. Het boek De eerste man gaat over Camus’ Algierse jeugd. Het was het laatste boek dat hij hij schreef, het manuscript werd in de modder gevonden na zijn dodelijke auto-ongeluk. Stap nooit in de auto met een uitgever of redacteur, zoals Camus deed.

De film Les Terrasses of Rooftops van Merzak Allouache is een schitterende film die nu draait op het festival Cinema Arabe in ondermeer Rialto Amsterdam en Rotterdam en dan on tour tot 18 mei.  Het festival wordt bezield door Adel Salem, hij verdient daar lof voor.

De film speelt volledig op dakterrassen in Algiers, en verweeft zo’n vijf verhalen die gemeen hebben dat ze een sterke maatschappijkritische blik tonen. En niet alleen maatschappijkritisch. De film is gestructureerd rond de vijf oproepen tot gebed – de azan – vanuit de minaret, tot een van de vijf gebeden, de fajr, dhuhr, asr, maghrib en isha.

De film beslaat 1 enkele dag in Algiers. De vrome moslims in de film komen er op 1 na niet goed af, want andere dan religieuze impulsen prevaleren in hun handelen en denken. De vrome zakenman laat zijn broer waterboarden om een handtekening los te krijgen die hem aan de erfenis helpt. Als hij dood is de zakenman diep bedroefd. Een jihadjongen houdt bijeenkomsten op zijn dak, maar zijn oom die in een hok is opgesloten moet zijn mond houden, en de Afghaanse broeders zijn ook vooral dienstig waar het de hashhandel aangaat. De schrijnendste episode is die van een band. De zangeres haar dakterras wordt als oefenruimte gebruikt. Een vrouw kijkt altijd mee vanaf een nabijgelegen dak. Zij blijkt verliefd op de zangeres. Nadat zij door haar ongetwijfeld vrome man openbaar mishandeld is durven de vrouwen hun liefde pas aan elkaar te bekennen. Dan stapt de jonge bewonderaarster uit wanhoop van het dak. Het is geen vrolijke film. Maar wat een regisseur die Merzak Allouache! Hij was bij de eerste vertoning aanwezig en werd kort ondervraagd. Een ironische distantie ten beste gevend die natuurlijk pas na het zien van de film meer reliëf kreeg.

De zon staat minder in het teken van een schroeiende herinnering in deze film, maar meer in dat van de Algierse dagdagelijkse realiteit. Een verscheurd land, door geschiedenis, ligging, bevolking, mogelijkheden. Hoe getroebleerd die herinneringen bij Camus door zijn politieke twijfels ook waren. Een festival als dit, dat je echt dichterbij de Noord-Afrikaanse realiteit brengt is vrijwel de enige manier om iets te leren begrijpen van dit land, Algerije.

P.S.  Lees ook dit schitterende stuk van Ronald Bos in Parelduiker over Camus in Algiers.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Vrijdag 9 mei 2014: Tirade presenteert Tirade 454

‘Wie niet voelen wil, die moet maar weer eens horen.’  Ilja Leonard Pfeijffer, Zestiende idylle.

Tirade 454 voorplat Rosa VitalieAanstaande vrijdag, 9 mei 2014, opent in De Nieuwe Liefde (Amsterdam) het Amsterdam Poëzie Festival – een feest dat tot en met aanstaande zondag, 11 mei 2014, doordendert.

Te midden van alle poëzie, muziek, dans en variété viert Tirade de verschijning van haar themanummer vol Nieuwe Liefdespoëzie met voordrachten van de volgende Tirade 454 contribuanten:

Tjitske Jansen

Tsead Bruinja

Vicky Francken

Ingmar Heytze

Francesco Lucarotti

We beginnen om een uur of half tien.

‘Waar?’

‘In de Kleine Zaal van De Nieuwe Liefde.’

Tirade – feest!

Soundtrack: Last Friday Night – Katy Perry.

P.S. Haal je beste moves maar vast uit het vet, want de vrijdagavond wordt afgesloten met een discoshow van Hoi Division, de draaiende dichteressen Lieke Marsman & Ellen Deckwitz.

Is dit poëzie?

Het I amsterdam-logo dat tot voor kort voor de Stopera in Amsterdam stond is weggehaald. De slogan op zich maakte op mij niet zoveel indruk; deed mij vooral denken aan Simon Vinkenoogs ‘Het voorjaar komt nader, Am*dam / Je wordt weer verliefd, Am*dam’ etc. Maar met de letters zijn ook een paar mooie woorden uit mijn dagelijkse route verdwenen: de I amsterdam-disclaimer. Het Amsterdam Poëziefestival was die aardige tekst ook opgevallen en vraagt zich af: is dit poëzie?

Strikt genomen is dit de boodschap van een ambtenaar: oh shit, de gemeente moet zich nog indekken voor het geval er iemand vanaf sodemietert, wie schrijft er snel een disclaimer? Zakelijke mededeling of niet: de ambtenaar van dienst kon zijn/haar dichterlijkheid niet verbergen. De letters zijn bijvoorbeeld ‘niet bedoeld om te betreden’, maar ze ‘beklimmen (…) is geheel eigen risico’ – een leuke antithese. En dan: ‘het beklimmen van deze letters / is geheel op eigen risico’. Wie weet wat er met ‘deze letters’ bedoeld wordt mag het zeggen. Ik beklim elke dag vele letters, en dat doe ik op geheel eigen risico, maar toen ik deze waarschuwing voor het eerst las had ik geen enkel gevoel van gevaar. Van zo’n mededeling krijg ik toch zeker niets. Of is dit soms ambtenarenpoëzie?

Ook bij serieus bedoelde gedichten kan je je afvragen of het om poëzie gaat. Als iemand het voorjaar voelt naderen en opschrijft: ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid, / pomp pomp, spuit spuit’ is dat dan een liefdesgedicht en is de schrijver dan een zoon van Herman Gorter? Volgens Remco Camperts bekende gedicht ‘Poëzie is een daad’ wel: in dit geval de daad. In hetzelfde gedicht schrijft hij: ‘Voltaire had pokken, maar / genas zichzelf door o.a. te drinken / 120 liter limonade: dat is poëzie.’ Om maar eens wat te noemen.

Is het ook een daad als je geen dichter bent en toch gedichtachtig schrijft? Van de componist Sergei Rachmaninov is een tekstje bekend waarin hij muziek, liefde, poëzie en weemoed aan elkaar rijgt. Volgens mij was Rachmaninov toch heel wat bedrevener in zijn omgang met de oudere zus van de poëzie, de muziek.

Wat is muziek?

Dat is een stille maanverlichte nacht
dat is het ritselen van levende bladeren
dat is avondlijk klokgelui in de verte
dat is iets wat vanuit het hart komt
en het hart benadert
dat is liefde
De zuster der muziek is poëzie
en haar moeder is weemoed

(vertaling Nina Targan Mouravi?)

Rachmaninov denkt hier hardop na, maar weet niet meer wat hij zeggen wil. Iets over muziek, iets over liefde, iets over alles – ach wat maakt het uit. Dat de schrijver niet precies weet waar hij uitdrukking aan geeft, is welhaast een voorwaarde voor (goede) poëzie. Alleen als de lezer dat ook niet weet, dan is er iets niet in de haak. Als je je moet afvragen wat de dichter heeft bedoeld, dan ligt dat over het algemeen aan het gedicht.

Soms, in uitzonderlijk gevallen, weet de dichter zelf ineens dat hij het ook niet weet. Op zoek naar daadkrachtige poëzie beklommen mijn ogen de gedichten van Fernando Pessoa (veel woorden weinig daden). Hij had zoveel alter-ego’s, die ook allemaal dichters waren én publiceerden, dat hij niet meer wist wie hij was, laat staat wat hij schreef. Desondanks schoot het een na het andere weergaloze gedicht uit zijn pen. Onder de naam Álvaro de Campos, een van zijn belangrijkste innerlijke concurrenten, schreef hij het volgende, troostrijke gedicht.

Soms heb ik gelukkige gedachten,
Gedachten, plotseling gelukkig, in gedachten
En in woorden waar ze zich vanzelf in losmaken…

Na het schrijven, lees ik…
Waarom heb ik dit geschreven?
Waar heb ik dit vandaan gehaald?
Van waar is dit tot mij gekomen? Dit is beter dan ikzelf…
Zouden wij op deze wereld niets dan pennen zijn met inkt
Waarmee iemand waarachtig schrijft wat wij hier krassen?…

(vertaling August Willemsen)

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Vrijheid

‘De honden zullen over je waken.’ Hafid Bouazza, Meriswin (2014;p.188).

Ik was een paar dagen in Holten (Overijssel). Om een beetje te lopen, om een beetje te lezen. En om mijn broer te helpen met hooien (foto). Zaterdagavond belandde ik op de Canadese militaire begraafplaats. Bloeiende azalea’s, bloeiende rododendrons, bloeiende Lelietjes-van- dalen. De stoeltjes (donkerbruin hout, zilveren pootjes) voor dodenherdenking stonden al klaar, in stapels. Ik wandelde, schreed, naar het hoogste punt van de begraafplaats om daar, tussen twee lindenbomen, uit te kijken over honderden uniforme, witte grafstenen. Jonge konijntjes renden achter elkaar aan tussen en langs de graven, een eekhoorn beklom de onzichtbare spiltrap rond een eikenboom. In bos en begraafpark een symfonieorkest van vrije vogelsoorten. Ik had geen behoefte om me bezig te houden met De Tweede Wereldoorlog of om na te denken over het rare, verwarrende verband tussen vrijheid en geweld. Ik at een zuurtje, een Napoleon, en begon langs de grafstenen te lopen. H.H. Anderson – Age 24. He died that we might live. De vaders en moeders, de geliefden, die om deze jongens hebben gerouwd zullen al decaden dood zijn, maar ieder ingebeiteld gedenkregeltje had de impact van een roman. Na vijf, zes stenen moest ik het lezen opgeven. Toch was het – hand in eigen boezem – een tikje schijnheilig om zo hevig aangegrepen te worden terwijl ik zelf rondliep met een dikke, vette gun in m’n schouderholster en nota bene diezelfde middag in Snackbar Harry nog een –

‘Volgende item, volgende item!’

Zondag dropte ik m’n zoon bij zijn moeder en racete plankgas door naar Amsterdam waar tientallen sympathieke mensen zich hadden verzameld in ruimte 28 van het Lloyd Hotel – Oostelijke Handelskade 34 – omdat mijn goede vriend en Tirade-contribuant Daniël Rovers er zijn boek met (anti)reisverhalen presenteerde.

In de hoge ruimte met visgraatparket, houten lambrisering en comfortabele stoelen met Wes Anderson-gele bekleding op zitting en rugleuning, luisterden we bij daglicht naar de reisavonturen van – in volgorde van voorlezen – Anton Valens, Jannie Regnerus, Franca Treur en Daniël Rovers.

Als je denkt dat ik Daniëls nieuwe boek, De zon is het probleem niet, vannacht meteen heb gelezen, dan onder/overschat je me. Wel las ik het verslag van zijn reis naar het bootvluchtelingeneiland Lampedusa dat onlangs als zelfstandig boekje werd uitgegeven en als Paasgeschenk werd gedistribueerd onder de 2.000 meest invloedrijke denkers van Nederland.

Wat me frappeerde in Lampedusa is het motief van de (herders)hond.* Een citaat:

‘Op station Rocca Palumba wankelt een oude pezige man stomdronken de trein uit, hij schuifelt naar de rand van een brede bloembak, gaat daar zitten, lokt met een handgebaar een herdershond die op de tegels ligt, aait het beest een paar keer en geeft het dan een stevige tik op zijn kop, waarop de hond heel dociel plat op de grond gaat liggen. De man kijkt voor zich uit, verbaasd over het leven dat maar niet wil ophouden.’ (p.28).

Later, aan het strand van Porto Empedocle (p.35), ziet Rovers hoe twee trimmers hun zoekgeraakte en weer hervonden hond als beloning niet aanhalen, maar schoppen; weer dertig pagina’s verder beschrijft hij (Rovers) hoe een televisiejournalist, genaamd Rosario, zich over twee jonge herdershonden ontfermt.

Wanneer Rovers honden met een dierenasiel in verband brengt, weet je zeker dat (herders)honden voor hem – in Lampedusa althans – een brug vormen tussen geprivilegieerde westerlingen en de vluchtelingen die naar Europa (Lampedusa) komen. Het lieve, gevaarlijke, harige dier verenigt de kwetsbaarheid/geslagenheid van de vluchteling en de macht/repressieve kracht van het westen.

Op pagina 75 van Lampedusa komen we nog een ‘vadsige herdershond’ tegen en op pagina 80 wordt de relatie tussen Asielzoekers-Honden-Vrije westen definitief bekrachtigd als Rovers – in afwachting van een boot of tien met in totaal tweeduizend vluchtelingen aan boord – op het dak van zijn hotel staat:

‘Er hangt een sluier voor de maan en er is geen enkele beweging op straat te bespeuren. Hondengeblaf, mogelijk uit de richting van het opvangkamp.’

Rovers-De-zon-is-het-probleem-nietOf in Rovers’ andere reisverhalen net zoveel honden voorkomen en of ze net zo’n pregnante rol spelen als in Lampedusa kan ik je nog niet vertellen. Maar ga dat vooral zelf uitzoeken: Daniel Rovers, De zon is het probleem niet, Uitgeverij Wereldbibliotheek (2014).

Tirade – overal thuis.

Soundtrack: Travel the World and the Seven Sea’s/Everybody is looking for something. Eurythmix.

Volgende week: naar de film! En meer.

Noot

*Internationaal keurmeesteres A. Gondrexon-Ives Browne noemt, in de Tirion Hondengids, de aard van de Duitse Herdershond: ‘Intelligent, moedig, opmerkzaam, waakzaam, trouw; zo nodig scherp en vechtlustig.’  Scherp en vechtlustig. Zo nodig.

‘De vier gevaarlijkste woorden in de taal’

Voor het jongste nummer van Tirade, Tirade 454, vertaalde Hafid Bouazza een liefdesgedicht van de Syrische dichter, diplomaat en uitgever Nizar Qabbani (1923-1998).

Hieronder, bij wijze van weekendblog, een citaat uit Bouazza’s formidabele, nieuwe roman, Meriswin:

‘Van sonde, bloedtransfusie en zijn wat de verplegers ‘verzet’ noemden, kon hij zich niets herinneren als zij hem erover vertelde. Noch kon hij het geloven. Ze moest het toezien en ze kon er niks tegen doen en het verdroot haar en deed haar pijn en het domend besef van zijn mogelijke dood moest ze ook nog dragen. Haar hart was een raadsel waarvan de oplossing zo simpel was, maar zo ondraaglijk. De gemelijkheid die met ziekten komt, bij mánnen met ziekten komt, probeerde hij haar te besparen, maar hij wist dat dit niet altijd lukte.

Ze dwong bewondering af, dat had ze altijd al bij hem gedaan, niet alleen met haar betovering en euforische lustigheid en energie, haar depressies, haar opwellende stromen van hartstochtelijke monologen, haar geestigheid, maar vooral omdat ze hem liet zien wat voor een mollenhoop ellende hij was, ziek of niet ziek, maar ook, niet ziek, in staat tot waardigheid. Ze moest aankijken tegen een geel hoopje met bruine pis, zoals ze het zelf zei, maar het deerde haar niet. Hoe moeilijk was het voor hem zich open te wrikken onder haar dageraad. De vier gevaarlijkste woorden in de taal, ze was niet vergeten dat hij dit had gezegd in de sneeuw en onder een glazige hemel en niet eens ’s nachts.

Het deerde hem. Hetgeen, laten we eerlijk zijn, twee joden weten wat een bril kost, een vorm van arrogantie en zelfverblinding was: alsof zij niet wist hoe hij was, alsof hij zich kon boetseren tot een gebrekloze innerlijke krachtpatser waarin zij geloven moest, deze gebrekrijke man in wie een orgaan schipbreuk had geleden.

Probeer maar, mijn beste man, om waardigheid te bewaren in een patiëntenhemd en slangen in je lichaam, rode kots en zwarte stoel, gele afscheiding, geel en bruin en bruingeel en ammoniak zwemmend in je bloed.’

Hafid Bouazza, Meriswin, Uitgeverij Prometheus (2014; p.108/109).

Morgen een nieuwe blogpost.

Aanstaande vrijdag  presenteren we Tirade 454 tijdens het Amsterdam Poëzie Festival.

Nu te koop: Tirade 454

Champagne, vreugdetranen, regens van rozenblaadjes, honderdduizend knuffels. Tirade 454 is van de drukker. You can’t hurry Love  – maar het nummer is er eerder dan we hadden durven dromen. Volgende week vrijdag, 9 mei 2014, presenteren we Tirade 454 in De Nieuwe Liefde (Amsterdam), maar het nummer is nu al te bestellen in de Oorshop.

Tirade 454: na een inleiding door dichteres en Tirade redacteur Lieke Marsman kun je je laten bedwelmen, ontregelen, ontroeren en amuseren door Nieuwe Liefdesgedichten en Vertaalde Liefdespoëzie van, in volgorde van opkomst:

Ilja Leonard Pfeijffer, Alfred Schaffer, Eva Gerlach, Piedad Bonnett (vertaald door Luc de Rooy), Charlotte Mutsaers, Frank Keizer, Vicky Francken, Jannah Loontjes, Paulos Silentiarios (vertaald door Marko van der Wal), Leo Vroman, Tomas Lieske, Nikki Dekker, Maria Barnas, Gerbrand Bakker, Annemieke Gerrits, Ruben van Gogh, Nickie Theunissen, Piet Gerbrandy, Astrid Staartjes, Sasja Janssen, Antoine de Kom, Anne Broeksma, Paul McCartney (vertaald door Bindervoet & Henkes), Ingmar Heytze, Sylvie Marie, Lieke Marsman, Maarten van der Graaff, Tjitske Jansen, Anne Provoost, Ellen Deckwitz, Erik Bindervoet, Annelie David, Abdelkader Benali, Marjolijn van Heemstra, Paul-Jean Toulet (vertaald door Harrie Geelen), Maartje Smits, Mauro Pawlowski, Joost Zwagerman, Annermarie Estor, Gilles van der Loo, Bianca Boer, Lhasa de Sela (vertaald door Henkes & Bindervoet), Delphine Lecompte, Daniël Vis, Anna Enquist, Tsead Bruinja, Marije Langelaar, Mark Boog, Hannah van Wieringen, Jane Leusink, Nachoem M. Wijnberg, Lize Spit, Thomas Möhlmann, Milou Voskuilen, Daan Doesborgh, Kira Wuck, Nizar Qabbani (vertaald door Hafid Bouazza), Martijn Knol, Lies Van Gasse, Pieter de Bruijn Kops, Tonnus Oosterhoff, Joost Baars, Yannick Dangre, Hans Dekkers, F. Starik, Hannah van Binsbergen, Erik Lindner, Ester Naomi Perquin en Willem Jan Otten.

Het geheel – meer dan honderdtwintig pagina’s Liefdespoëzie – wordt afgeblust door prozaïste Maartje Wortel en wel met een tirade over de Liefde. Wortel heeft letterlijk het allerlaatste woord in Tirade 454 en dat allerlaatste woord is het woord dat je het allerliefst in verband ziet worden gebracht met het woord Liefde. Zie dus Tirade 454.

Tirade 454 achterplatDe illustraties op, achterop en ín deze Tirade zijn van de hand van Rosa Vitalie. De vormgeving van het voor- en achterplat is verzorgd door Emiel Efdée.

Tirade 454 – een nummer om van te houden.

Soundtrack: Lhasa de Sela (1972-2010), Fools Gold. De vertaling van de liedtekst – door Bindervoet & Henkes – vind je in Tirade 454.

Een duurzame verbintenis met Tirade beklink je hier.

 

Tirade wordt uitgegeven door het zelfstandige Uitgeverij Van Oorschot.

Badjas

Sterrenrestaurants, beach resorts, persoonlijke assistenten. Ron geeft er weinig om. De enige uitzondering op zijn onverschilligheid ten opzichte van luxe en comfort vormt de dikke, dieprode, behaaglijke badjas die een grimeuse ooit triomfantelijk uit haar Samsonite trok nadat ze hadden uitgecheckt bij het Hotel Grand Palais Raphael. ‘Cadeautje!’ De winkelwaarde van het kledingstuk moet, alleen al vanwege de hoeveelheid zachte katoen die erin is verwerkt, astronomisch zijn. Je zou er een bescheiden speelfilm van kunnen produceren. Deze verrukkelijke, rode badjas is de Rolls-Royce, het Grand Hotel onder de badjassen. Ron loopt er gedurende de dag meer uren in dan betamelijk is voor iemand die al meer dan twintig jaar geleden is afgestudeerd. Vooral nu zijn vrouw en kinderen een paar daagjes weg zijn (naar Kopenhagen, zomerschoenen kopen).

Hij zit de hele ochtend in badjas aan de eettafel. Koffie drinken, krantje lezen, plaatje draaien. Af en toe maakt hij een aantekening voor het scenario waaraan hij werkt. Als hij de vuilniswagen hoort, schiet hij overeind, trekt in de keuken de vuilniszak uit de Branbantia, struikelt de trap af en slingert grommend de KOMO tegen de lantarenpaal voor het huis. Ruim op tijd, want de vuilniswagen staat nog maar aan het begin van de straat. Zijn buurjongetje, Melvin, zit in kleermakerszit op de stoep; hij bestudeert een gummi oerwoudbeest. Terwijl Ron zich staat te verbazen over de elzen in de straat die opeens vol blad staan – wanneer is dat gebeurd? – kijkt Melvin even naar hem op en zegt: ‘Weet je wat er gebeurt als je een stier rood verft?’

‘Mmm?’

‘Dan wordt ie boos op zichzelf.’

—–

Alan Smithee (Los Angeles, 1967) is regisseur. Hij heeft tientallen speelfilms en televisieseries op zijn naam staan.