MIETJE

Ik heb het hier eerder gehad over mijn liefde voor de tirades van een bepaalde schrijver. Op zijn website, op Facebook, overal kankert hij de vonken er vanaf. Ik genoot, maar onlangs is er in het paradijsje een slang geslopen.

Gisterenavond heb ik zijn tijdlijn op Facebook uitgeplozen om te kijken of wat ik vermoedde waar was.

(Ook leuk trouwens: heel ver afzakken in iemands tijdlijn en daar dingen gaan liken, zodat de houder ervan allemaal berichtjes krijgt van: dingetje liket die ene post uit 2012 en nu liket ze die column van vorige zomer. Het kan niet lang duren of hij gaat zich afvragen waarom je in het verleden aan het jutten bent).

Inmiddels zal hij hier wel aan het lezen zijn.

 

Hoi Jamal!

Ik heb een klacht.

Je weet dat ik een groot fan ben van jouw onregelmatig verschijnende tirades, maar waarom zijn ze altijd gericht tegen vrouwen?

Ja, echt. Kijk: Marja Pruis en Janet Luis (ga door alsjeblieft ga door), Linda van Linda (dat vond ik een beetje zielig), de dochter van Durlacher en de Winter, Jessica Durlacher zelf, Ellen Deckwitz en Maartje Wortel (daar kom ik zo op terug), Ionica Smeets vond je ook niks en als laatste zien we op jouw tijdlijn Nelleke Noordervliet met een bak stront op haar hoofd voorbijkomen.

En de mannen? Die schitteren door afwezigheid.

Jouw voorkeur om mijn seksegenoten aan te vallen, viel me op toen je de schrijftips van Wortel en Deckwitz afzeek in een stuk dat laatst in de Volkskrant verscheen, in datzelfde stuk gaf ook een jongetje tips, daarover schreef jij:

[Piepstem:]

“Ja, er was ook een bijdrage van Daan Heerma van Voss — vind ervan wat je wilt, maar om zijn bijdrage hing in ieder geval niet dat hobby-achtige cupcakeluchtje.”

Daan HvV geeft in totaal 10 tips. Zes daarvan leent hij van andere schrijvers. Hij citeert: Cees Nooteboom, Malcolm Gladwell, Haruki Murakami, Flaubert, Adriaan van Dis en the Notorious B.I.G.

Zie je het ook? Dat in dat lijstje uitsluitend piemels hangen? Nu wel, hè? Fijn toch?

‘Wees niet jaloers,’ luidt een van Daan HvV’s eigen tips.

Daar had een vrouw mee moeten aankomen. Die had jij linea recta achter Linda aan gestuurd.

Hoe dieper ik in jouw tijdlijn afzak, hoe meer getier tegen vrouwen ik vind. Niks mis mee, maar waarom zo weinig tegen mannen?

Is Arie Boomsma niet wat voor jou? Of Alex Boogers? Je gaat me niet vertellen dat je op Özcan Akyol niet allang een inktpatroontje had willen leegspuiten.

Gewoon doen. Niet bang zijn. Wij beschermen je.

Kusje!

C.

————-

Over Carolina Trujillo

Carolina Trujillo 1970Carolina Trujillo (1970) publiceerde tot nog toe vier romans. Drie in het Nederlands en één in het Spaans. Haar werk werd bekroond met en genomineerd voor verschillende literaire prijzen.

Meer teksten & tekeningen op: Trujillo.nl

Meer informatie over Carolina Trujillo’s jongste roman, De zangbreker (2014), vind je hier.

N.B. De nieuwste papieren Tirade, Tirade 455, sluit af met een tirade van Carolina Trujillo: Tegen de mensheid.

 

 

 

 

Dit was de laatste Zondagse Gastblog van Carolina Trujillo. Na vijf zondagen zéér te hebben genoten van haar teksten en tekeningen maakt de redactie een diepe buiging: Carolina Trujillo… DANKJEWEL!

Volgende week: Van Voss gaat los – de eerste bijdrage van onze Nieuwe Zondagse Gastblogger, Thomas Heerma van Voss.

 

In harmonie

Ik ben deze week met Roos naar een yogaoase in Noord-Frankrijk. Op een landgoedje in de Franse Ardennen staan we op ons hoofd tot daar geen gedachten meer in zitten. We doen neerwaartse en opwaartse honden tot onze stuitjes uitgestrekt zijn naar de hemel of in volledige harmonie met de natuur.

Roos en ik deelden als studenten een tochtige zolder in de PC Hooftstraat, of: Avenue Parvenu, zoals onze hospita die toch wel treffend gedoopt had. Ik kom er niet vaak meer maar er lijkt nooit veel te veranderen daar. Over het trottoir schrijden glanzende Italiaanse bordeelsluipers en torenhoge stiletto’s. Soms wordt een dure winkel vervangen door een andere, maar verder blijft alles meestal bij het oude. Alhoewel, bijna alles. Want ik fietste er laatst doorheen en zag dat nummer 100, het huis waar Roos en ik woonden was verdwenen. Tussen de twee panden naast onze oude stek gaapte leegte; nog net iets meer leegte dan in de rest van de straat. Toch geschrokken wilde ik neerstrijken voor een kop koffie bij Het Buffet, waar onze keuken op uitkeek, en waar de eigenaar elke dag met versgeperst revers de koffie serveerde op een uitgestoken dienblad. Bijvoorbeeld aan Harry Mulisch die er bijna dagelijks tosti’s zat te eten (ik liet hem er mijn Ontdekking nog eens signeren). En aan Bram Moszkowicz die daar ‘s morgens geanimeerd zat te praten met Joegoslavische lui die Jort Kelder geen maatjes mocht noemen. Maar ook Het Buffet was weg.

Roos en ik hadden op de PC een hospita waar we een beetje bang van waren. Een ferme dame, jaar of zeventig, feminist, bewust gescheiden, want mannen zijn honden. Roos en ik huurden onze lekkende zolder van haar voor een klein fortuin en waren beleefd genoeg om daarbij haar incidentele beledigingen op de koop toe te nemen. Jij zult nooit een goede advocaat worden, gromde ze Roos eens toe toen die over huurverhoging klaagde. Je ziet er leuk uit maar je hebt een lelijk karakter, fluisterde ze eens tegen mij toen ik zei dat het haar niet aanging dat mijn kamer een klerezooi was. Roos en ik waren als de dood voor haar en douchten niet langer dan de toegestane vijf minuten, we fluisterden aan de telefoon en verstarden in een freezehouding als we in de keuken waren en haar gepantoffelde tred door het trappenhuis hoorden gaan. Toen we onze studentenmeubels aan de straatkant hadden gezet verwerd de hospita direct tot een leuke herinnering. Bewaar die briefjes, zei Roos tegen me. En nu op de avond voor we vertrekken naar ons yogaretraite vind ik de briefjes zonder moeite terug in een oud geel schrift, waar ooit nog eens een kop tomatensoep overheen viel. Voor in de kaft zitten een paar verfrommelde notities van onze oude hospita. Deze bijvoorbeeld:

Roos en Annemarieke,

Nu geven jullie of een van jullie 2 opnieuw reden tot ergernis en dat is niet omdat ik nu met een kritische blik in huis rondloop.
Vanmorgen was het graniet gedeelte van de badkamervloer kletsnat, evenals mijn 2 handdoeken naast de wasbak. Ik neem aan dat jullie dat, net als ik ook vies vinden.
Ook zit er modder op de vloer, en kijk eens onder de wastafel: donker haar. Dat laatste ruim ik al regelmatig op. Denk niet dat ik het leuk vind om te vitten. Het liefst leef ik in harmonie met de medebewoners.

Uitnodiging presentatie Tirade 455

Beste lezers van het Tirade-blog,

Omdat we graag wat meer contact zouden hebben met de lezers van ons tijdschrift – en zelf ook wel van een drankje houden – hebben we besloten om vanaf het huidige nummer 455 de nieuwe Tiradenummers live te presenteren. We trappen af op zondag 7 september om 17:00 uur in café de Klepel, Prinsenstraat 22 te Amsterdam. Met groot genoegen zien we je daar ter kennismaking, hereniging en feestelijke gezamenlijke ontvangst van een van de mooiste nummers van de redactie. Je bent van harte welkom.

Lieve groeten,
Martijn Knol
Gilles van der Loo
Lieke Marsman
Marko van der Wal

Dag, Zeeland

IMG_4209Heel binnenkort vertrekken we voor een half jaar naar Paramaribo. Omdat ik nooit langer dan acht weken van huis ben geweest en maar drie keer eerder buiten Europa reisde, voelt het als een emigratie. Ik merk dat ik al begonnen ben met afscheid nemen.

Je naasten bellen voordat je naar het buitenland gaat lijkt niet meer zo in zwang. Voor mij is het vanzelfsprekend geworden dat vrienden een telefoongesprek met me afbreken door te zeggen dat ze nu de subway in gaan. Soms vraag ik me dan af of ik eigenlijk wist dat ze dit weekend in New York zouden zijn. Mijn generatie is overal bereikbaar en zelden aanwezig.

Dit zou goed het begin van een zeurstukje kunnen zijn, maar die kant wil ik niet op. Birre en ik zouden ons dit halve jaar Suriname helemaal niet kunnen veroorloven als we het internet en de mobiele telefoon niet hadden. Ondanks de vijf uur tijdsverschil wordt het daar elke dag business as usual.

Vanochtend nam ik afscheid van Zeeuws-Vlaanderen, waar we vaak en graag zijn. Het witte dijkhuisje van Birre’s tante kijkt er aan de oostkant uit op akkers vol Hulkgroen suikerblad, en aan de westkant kun je staren over het graan tot je je eigen naam vergeet. Bij zonsopkomst loop ik altijd met Otis en Nadim over het dijkje.

Ik geloof niet in geneeskrachtig water of huilende Mariabeelden. Voor alles wat het gewone lijkt te overstijgen is menselijke verbeelding nodig. Maar mocht ik het verkeerd hebben, en er bestaat zoiets als een ‘helende plek’, een stukje aarde dat meer geeft dan je er zelf instopt, dan nomineer ik de Akkerput in Zuidzande, San Piero in Castello (Venetië) en de oever van de Surinamerivier in het district Commewijne.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Het geheim van Noordin Street

Vier weken terug at ik in George Town, Penang, vogelnestjes. Dat is − hoewel bloggers natuurlijk heel goed verdienen − toch wel uitzonderlijk. (Gisteravond las ik wat in Karel van het Reve deel IV en werd overvallen, naast de voor de hand liggende bewondering (wanneer sliep die man?) door de nogal prozaïsche gedachte dat hij toch veel verdiend moet hebben met al die stukjes naast zijn hoogleraarsalaris, het zijn er zoveel. Maal 100 gulden? 150?) Op een rustige avond is het heel goed de op dundrukpapier gestolde blogs van Van het Reve eens te lezen. Want hij was zeer zeker een blogger geweest. Het houdt ons zeer bescheiden: Karel blogde een hoop beter dan veel van ons!

Maar hij at nooit vogelnestjes. Vogelnestjes zijn een Chinese delicatesse. De mare gaat dat een Chinese dynastie rond 1400 eens een belangrijke, zieke prinses weer op zag knappen na het eten van zo’n ding. Sindsdien kopen rijke Chinezen − en daar zijn er ontstellend veel van inmiddels − voor hun ouders bijvoorbeeld, om te laten zien hoeveel ze van hen houden, zo’n prijzig vogelnestje.

foto 3Een vogelnestje is een echt vogelnestje. Doorgaans worden ze geserveerd in een kippebouillonnetje. Het zijn door zwaluwenspuug gefabriceerde witachtige of rode halvemaantjes van een centimeter of 10 bij 4, die in grotten worden gefabriekt door de vogeltjes en waar de zwaluwen hun eieren in leggen. Van de twintig soorten zwaluwen in Zuidoost Azië, is er slechts 1 die deze eetbare nestjes maakt. Voor een kilo ben je al snel een 8 duizend euro kwijt. Dus mijn nestjes kostte wel een paar honderdjes. Omdat de Sumatranen zo onverstandig zijn tot woede van al hun buren oerwoud stelselmatig plat te branden zijn door de rookontwikkeling de vogels van Sumatra gevlucht en komen ze nu de laatste tien jaar veel geconcentreerder voor op het Maleis schiereiland.

Waar ik het at was eigenlijk nog mooier. George Town is een van de plezieriger Aziatische steden die ik ken. Al een jaar vierhonderd leven er Maleiers, Thai, Britten, Bengali, Punjabi en Chinezen samen. Wat kan je daar goed eten! In de jaren rond 1880 was het een zeer misdadige stad: opium. De Chinezen die er gingen wonen namen veel eigen cultuur mee, maar pasten zich ook aan, Nyonya noemen zij zich nu. In Noordin Street zit een restaurantje waarvoor je uitgenodigd moet worden, ons hotelier verzorgde dat, ongevraagd zei zij: ik heb voor jullie een plek gereserveerd in een bijzonder restaurant.

foto 1In een overdadig gedecoreerd voorhuis stonden twee tafels, éen was voor ons. Een heer van 46 jaar begon uitgebreid te vertellen over zijn cultuur, hun keuken.

Na 10 werkelijk formidabele gerechten, die we niet uitkozen, maar die hij ons vertelde dat we nemen moesten werd langzaam duidelijk hoe dit allemaal werkte. Hij vertelde: ‘Mijn moeder is 72 jaar en kookt sinds haar twaalfde deze gerechten. Toen 10 jaar geleden mijn vader overleed zag ik haar in een grote depressie verdwijnen, niets wilde zij meer. Ik heb dit restaurant bedacht opdat zij weer enige reden zou vinden ’s morgens haar bed uit te komen. Koken doet zij graag, met deze twee tafels heb ik elke dag voldoende reden voor haar geschapen aan het werk te gaan. Ze gedijt erbij, en ik vertel graag over de Nyonya-cultuur.’

foto 5
Nasi Ulam, rijst met 19 ingrediënten

We aten een rijstgerecht met 19 ingrediënten, waarvan ik er nauwelijks de helft herkende. En het smaakte… fantastisch.

Later op de avond geraakten we tot de achterkamer. Daar vervolgde hij zijn verhaal: ‘Voor het geld hoeven wij dit niet te doen. Ik verdien heel veel geld met vogelnestjes, elke week komen hier Chinezen de “ongekende luxe en de exotische kwaliteit” van Maleise vogelnestjes aanschaffen. Ik beleef daar geen plezier aan, want het is: onzin, de voedingswaarde van zo’n nestje overschrijdt die van een kippenei niet. Maar het geld loopt wel binnen. Wat moet ik doen? De deur dicht houden? Ik heb twee ‘hoeves’, nieuwe gebouwde torens net buiten de stad. En toevallig in mijn torens, nestelen toevallig de goede zwaluwen.’

Potten met gedroogde nestjes bewezen dit. En boeken over het fenomeen, een kasten met gedroogde exemplaren, en opgezette vogels.

En toen serveerde hij dus mijn duurste maaltijd, die ik niet hoefde te betalen. Die naar niets smaakte. Niets. Glass noodle komt het dichtst in de buurt. Aan niemand vertellen hoor, zei hij. Vandaar deze potjeschinese disclaimer erbij.

在諾丁街上的娘惹餐廳銷售最好的燕窩及燕窩是非常健康的他們買了你的父母!

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

‘The Grand Budapest Hotel’ revisited

Ook ik ging naar buiten. En wel op een regenachtige avond, om de film The Grand Budapest Hotel te zien. Was ik meteen weer binnen.

Een paar maanden geleden zat ik in de trein en hoorde ik twee typische huisvrouwen van middelbare leeftijd praten over films. Ze kwamen overduidelijk uit Amsterdam, maar waren samen op weg voor een uitje naar de provincie en gedroegen zich daar ook naar. Ze bespraken eerst de beste film van vorig jaar, La grande bellezza, waarbij een van dames opmerkte dat ze die twee keer had gezien en wat voor geweldige ervaring dat was. Ik kon me dat levendig voorstellen en nam me voor die film ook nog eens te gaan zien. Daarna kwam Budapest Hotel aan bod, de leukste film van vorig jaar. Dezelfde vrouw zei dat ze dat toch zo’n vermoeiende zit had gevonden. Het ging maar alle kanten op en ze was zeeziek geworden van het bij vlagen duizelingwekkende camerawerk. Het verhaal had ze ongeloofwaardig gevonden – in tegenstelling tot dat van La grande bellezza zeker, vroeg ik me af.

Ik nam op mijn beurt de trein naar de Republiek van Zubrowka en zag niet La grande bellezza opnieuw maar The Grand Budapest Hotel.

De tweede keer dezelfde film kijken is een lakmoesproef die Wes Andersons laatste gemakkelijk doorstaat. De crux van dat succes is volgens mij het feit dat het verloop van het verhaal in zijn wendingen zo rijk en onverwacht is – ongeloofwaardig misschien – dat het moeilijk is je te vervelen tijdens deze film. De tweede keer vestigde mijn aandacht zich op andere ingenieuze ingrediënten, zoals de twee omlijstende verhalen, over de schrijver van het boek The Grand Budapest Hotel. De film begint met die schrijver op leeftijd, in de jaren tachtig, terwijl hij voor de camera over zijn werkwijze vertelt. Hij legt uit dat een schrijver niet altijd bezig is met het uitdokteren van plots en scènes, maar dat de mensen om hem heen de verhalen juist aandragen. Het verhaal van het hotel deed hij jaren eerder op, in het hotel zelf. De schrijver ontmoet daar de eigenaar, met wie hij toevallig in contact komt en dineert. Commence l’histoire: hoe komt hij, begonnen als eenvoudige piccolo, in het bezit van een groot fortuin en het hotel? De schrijver schreef het in zijn boek zoals het hem was verteld.

Weer werd ik opgezogen in het onwaarschijnlijke verhaal van monsieur Gustave en zijn nieuw aangetreden piccolo. De film trekt je heel rustig, via de eighties en sixties, terug naar de jaren dertig, de gloriedagen van het hotel. Terug naar een wereld die eigenzinnig is vormgegeven door Anderson, maar die het publiek voor zoete koek aanneemt doordat je er met zachte hand heen wordt geleid. De wereld ook van Stefan Zweig, zo vermeldt de aftiteling, want de film zou geïnspireerd zijn op diens verhalen. Er is strikt genomen alleen geen spoor van zijn oeuvre in te vinden, behalve dan de hotelomgeving in centraal Europa, het opkomend nazisme, de decadentie van het interbellum. De aankleding dus. Het viel me nu pas op dat ook die wereld een dikke knipoog krijgt, wanneer er over monsieur Gustave wordt gezegd: ‘Hij behoorde tot een wereld die toen hij die betrad al opgehouden was te bestaan.’

Samen met de uitleg van de schrijver over hoe tot een boek komt gaf die uitspraak me genoeg stof tot herkauwen, tot de derde keer dat ik The Grand Budapest Hotel ga zien. Dan komt er weer iets nieuws.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Naar buiten

Nu is het zaak nog zoveel mogelijk buiten te zijn. Beetje zitten, beetje kijken. Fikkie stoken, kuilen graven. Dieren aaien, boeken lezen. Bloemen plukken.

Verlof is een groot woord. Maar ik leef deze week zo analoog mogelijk. Noem het nazomeren.

Volgende week:  La Rentrée Littéraire!  Tijd voor sprookjes. Plus: één van de aller, allermooiste citaten uit de 19e eeuwse NED-LIT + cinema. En meer.

 

 

  

Foto: Martijn Knol (uit de serie: speciaal voor iedereen).

 

Tegen Het Beest

Het beest, zo noemen zij die hem kennen hem.

Suicide headache zeggen de mensen die de cijfers bijhouden, omdat degenen die eraan lijden meer dan gemiddeld zelfmoord schijnen te plegen.

Cluster headache is de naam die de artsen eraan geven.

Oh, migraine, zeggen mensen die er nooit van gehoord hebben.

De eerste aanval kreeg ik op 17 augustus 2012, vogels zongen, mensen sloegen heipalen de grond in en ik zat met een zak ijs tegen mijn hoofd op het balkon en luisterde naar het telefoon-gesprek dat de benedenbuurvrouw met haar man voerde, ze noemt hem meestal Kanker-, tering-, tyfuslijder.

Dat ik de datum van de eerste aanval weet, komt door het schema waarin ik elke dag bijhoud wat ik aan schrijven gedaan heb. Duizend woorden geschreven. Tweeduizend woorden herschreven. Dit ben ik ooit gaan doen omdat ik dacht dat een schrijver, net als een sporter, zicht moest hebben op zijn tijden.

Mijn record is in een dag iets van 5.600 woorden. Het minst schreef ik op de dag dat -80.000 woorden staat. Toen ging een heel manuscript de vuilnisbak in.

Als ik een dag niet geschreven heb, noteer ik de reden.

Louis jarig.

Tirade presentatie.

Kater.

Op 17 augustus 2012 staat: hoofdpijn. Twee dagen later weer. En daarna heel vaak, tot de dag dat de huisarts zei dat ik clusterhoofdpijn had.

Ik noem hem de Kolonel. Je kunt moeilijk tegen mensen zeggen dat je afbelt omdat Het Beest er is en afbellen wegens hoofdpijn wordt ongeloofwaardig na een keer of drie.

‘Ik kan niet komen… de Kolonel is er.’

‘Hoe bedoel je de Kolonel?’

‘Kan… niet… praten…’

‘Ben je weer in Uruguay?’

De Kolonel is een ventje van bijna twintig centimeter lengte met een zwak voor haken en steekwapens. Hij klimt langs mijn rug omhoog tot aan mijn schouder. Net ook.

Waar mijn schedel op mijn wervelkolom aansluit, snijdt hij een gat. Daarlangs steekt hij de haak met de langste steel naar binnen en duwt door tot hij achter mijn oogbal is. Het bloed dat door het gat naar buiten sijpelt, bevuilt zijn laarzen maar dat doet hem niks. Hij is een militair. Ook stukjes hersenen die nog levend in de stroom meekomen storen hem niet. Hij zoekt de eerste aftakking van de nervus trigeminus. Als hij die vastgehaakt heeft, geeft hij er een ruk aan.

Hij hijst zich naar binnen en kruipt in de ruimte die in mijn schedel vrijkomt. Hij slaat zijn korte haak aan de achterkant van mijn oogbal. Mijn hoornvlies scheurt. Er gaan kegeltjes om.

‘Kanker, tering tyfuslijder!’

De buurvrouw is stil.

‘Kom een keer van voren. Dat ik je kan zien. Kijk me in de ogen!’

Als hij het doet: van voren komen, spring ik van het balkon, oog omlaag, en verpletter hem.

 

————-

Over Carolina Trujillo

De zangbreker Carolina TrujilloCarolina Trujillo (1970) publiceerde tot nog toe vier romans. Drie in het Nederlands – De bastaard van Mal Abrigo (2002),  De terugkeer van Lupe Garcia (2009) en De zangbreker (2014) – en één in het Spaans: De exilios, maremotos y lechuzas (1991). Haar werk werd bekroond met en genomineerd voor verschillende literaire prijzen.

Achtergrondinterviews met de auteur lees je bij Vrij Nederland en beluister je via de website van de VPRO. Bekijk meer tekeningen op: Trujillo.nl

Meer informatie over Trujillo’s jongste roman, De zangbreker, vind je hier.

Carolina Trujillo is de hele maand augustus Tirade’s Zondagse Gastblogster.

N.B. De nieuwste papieren Tirade, Tirade 455, sluit af met een bijdrage van Carolina Trujillo: Tegen de mensheid.

Volgende week: Trujillo schrijft, Trujillo tekent – deel 5 (5/5).

Mijn nieuwe Rihtje

Ik kocht een racefietsje vorige week. Dat staat nu in mijn woonkamer. Ik vind hem zo mooi dat ik er bijna van ga vloeken. Dat rode glanzende, aluminium frame met gekleurde streepjes erop. Van Rih. We noemen het chauvinisme dat Duitsers Duitse auto’s rijden, en Fransen Franse. Maar dat is natuurlijk afgunst. Want ik rijd beretrots op mijn Hollandsche fietsje, gemaakt in de Jordaan een kleine halve eeuw terug, door de gebroeders Bustraan. Als er Amsterdamse auto’s waren, wilde ik die ook.

Ik haalde mijn fietsje op in Den Bosch bij Aty, een vrouw met droevige ogen. Pas gescheiden van haar man, met wie ze jarenlang tochten maakte door Frankrijk, door Kroatië, ver Oost-Europa in, tot aan de Oekraïne. Nu wilde ze niet meer fietsen. Vanwege pijn in de knieën, zei ze, maar ik vermoedde ook door hartenzeer. Het rode fietsje stond te verstoffen in de garage en haar zoon verkocht het voor haar op marktplaats.

Of ik er goed voor zou zorgen, haar Rihtje.

Nou dat zal ik zeker.

Ik schudde haar dankbaar de hand en zoefde door Den Bosch naar het station, haren in de wind, mijn handen om het verweerde tape van het racestuurtje. Ranja met een rietje zong door mijn hoofd. Omdat het te laat was om meteen naar Amsterdam te fietsen, tilde ik mijn Rihtje in de trein, en leunde achterover terwijl mijn hersenen draaiden op volle toeren: tochten, met wie, waarheen? Airbnb, helm kopen, fietstassen, hoe te navigeren?

De broers Bustraan
De broers Bustraan

Ik ben zowat geboren op een racefiets. Mijn ouders fietsten hun vakanties op hun bijpassende Rihtjes door Italië, tent achterop, en met mij in een blauwe zak op de rug. Ik moet heel jong zijn geweest, maar ik meen me te herinneren dat ik daar zat, met mijn gezicht in de wind, en dat ik luisterde naar de liedjes die mijn pa over zijn schouder mijn kant op zong. Later racete ik achter ze aan, maar dan geen vakanties lang, maar tochtjes langs trekvaarten naar Haarlem of Weesp. Dan fietste ik zo hard als ik kon, al denk ik nu dat het voor hen rustige tochtjes moeten zijn geweest.

Afgelopen weekend zoefde ik met vriendin Arie door Zeeland. Met houten reet en verzuurde benen vlogen we over de deltawerken, waarvan sommige sluizen gesloten waren. Links van ons hoge, schuimende golven, en rechts mistige binnenwateren, in de rug windkracht 8. Er gaat iets magisch uit van het geluid van de wind in je oren, voorovergebogen op je fiets. En dan vooral dat moment dat er soms plotseling een stilte valt. Die heerlijke stilte, die betekent dat je de wind in je rug hebt, waardoor je plotseling hoort dat er honden blaffen op het strand, dat er meeuwen boven je roepen, of vliegers zoeven langs de waterkant.

Soms vraag ik me af waarom ik zo fanatiek ben. Ik kan niet gewoon een tochtje maken, ik ben in mijn hoofd al toeren door Europa aan het plannen. Trekkend van b&b naar b&b, zo min mogelijk bagage, bandjes verwisselend in de stromende regen, rennend met mijn fiets over de schouder door de modder of over te rotsachtige stukken in de bergen.

Speeltuin Tirade

Schrijfster Anne-Marieke Samson heeft het de afgelopen maanden zo bont gemaakt hier op de Tirade-blog dat we haar hebben gevraagd onze vaste zaterdagblogster te worden. Één dezer zaterdagen gaat ze van start.

Verder zijn we verheugd als onze Zondagse Gastblogger voor de maand september te mogen (voor)aankondigen: Thomas Heerma van Voss. Wie kent hem niet? Maar evengoed: nadere introductie volgt binnenkort.

De komende twee zondagen wordt Speeltuin Tirade overigens nog gewoon onveilig gemaakt door Carolina – ‘hands up!’ – Trujillo.

Alle blogs van Anne-Marieke Samson: hier.

Alle blogs van Carolina Trujillo: daar.

Tirade – have fun.

Foto AMS: Jonge Schrijversavond (Twitter).

Ja

Arie en Marijn gingen trouwen. Natuurlijk deden ze dat in de Wim T. Schipperszaal.

In hun nieuwe kostuum leken de heren recht uit de verpakking te komen, en ondanks de overduidelijke zenuwen werd het een van de meest ontspannen plechtigheden waar ik ooit bij was. Een vijftienjarige relatie voorafgaand aan het trouwen biedt daar absoluut geen garantie voor, weet ik.

Hoewel ik voor de dag van de bruiloft geen van beide families kende, voelde ik me a priori zo op mijn gemak dat ik me voornam op mijn teenslippers te gaan, en het al na een kwartier klungelig strijkijzeren voor gezien hield met dat overhemd. Daarnaast wist ik mij in een uitzonderingspositie omdat ik een van de beste vrienden van het stel ben, maar ook de gastheer en kok was van het huwelijksdiner.

Op de ochtend voor de ceremonie had ik samen met Nadim inkopen gedaan en een flinke mis en place gedraaid. Voor een jongetje van bijna drie is onze zoon bijzonder nauwgezet in het plukken van peterselie en voorproeven van witte boontjes. Toen Birre naar de keuken kwam om te vertellen dat het tijd was om te gaan, lieten we alles vallen om op tijd bij de Stopera te kunnen zijn. Voor de zekerheid kreeg onze jongen nog een snoepzak mee, maar ook toen de chemische perziken op waren gedroeg hij zich voorbeeldig. 

Ik zou dit stukje kunnen afsluiten zonder de vinger op mijn zere plek te leggen, maar zoals Arie zelf ooit in een brief aan mij schreef: “Vrienden moeten elkaar alles, […] echt alles kunnen zeggen.”  

Tijdens de ceremonie en het uiteindelijke jawoord keek ik bijna even vaak naar onze zoon als naar mijn trouwende vrienden. Ik durf van mezelf te zeggen dat ik opmerkzaam ben; dat me op dagelijkse basis weinig ontgaat. Mijn zere plek is de trots die ik voelde omdat Nadim zo duidelijk geen andere gedachte had dan dat hier twee mensen stonden die van elkaar hielden en met elkaar trouwden. Wat ook zo was. 

Wat ook zo was, omdat we hem het huwelijk nooit anders hebben uitgelegd. 

Mijn hoop is dat ik deel uitmaak van de laatste generatie in mijn familie die op dit soort momenten heel hard niet probeert te denken dat hij bij een huwelijk tussen twee mannen staat; dat Nadims kinderen bij zo’n plechtigheid niets anders zullen horen dan het jawoord van twee mensen die van elkaar houden. 

Dat ze zo’n ceremonie zullen zien voor alles wat hij is, omdat wat hij niet is zal zijn opgehouden te bestaan.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Er bestaat nog geen artikel met de naam “Slanke lijn”

zegt Wikipedia. Noch een goed boek. Mij verbaast dat, want onder de bestsellers van de laatste decennia wereldwijd hebben vele afslankboeken gestaan. Even uit mijn hoofd dan dus maar het volgende. De slanke lijn dunkt mij een verschijnsel dat het sterkst in opkomst was vanaf de tweede  grote feministische golf van na de tweede wereldoorlog (Friedan vanuit Amerika, De Beauvoir vanuit Frankrijk.)  Is dat onlogisch? Nee, want het gaat dan om de periode meer dan om de inhoud van deze emancipatiebewegingen. Of niet? Wie willen ons nu eigenlijk slank hebben, en waarom?

Opkomst van film en televisie moet hebben bijgedragen aan de behoefte  aan een schoonheidsideaal te voldoen; er was meer aanwezigheid van mooie mensen, de pijnlijke waarheid sinds die tijd was dat bijna iedereen mooier was dan wij. Maar emancipatiebewegingen hebben evengoed bijgedragen aan een verstrekt zelfbeeld, en baas in eigen buik ging niet over taillelijn. En feministen van alle tijden zijn doorgaans slank (steekproef). Is daar meer dan een correlatie? Verbeterde voedingsindustrie, goedkopere voeding heeft vanaf pakweg de jaren ’20 van de vorige eeuw het risico op overgewicht manifest gemaakt. Ik denk dan ook dat de eerste afslankboeken van rond die tijd zijn.  Voor mannen en vrouwen. Een afslankboek is een kortstondig succesvol zelfhulpboek dat een droom verkoopt, iets als een managementboek avant la lettre dus.  

The Weight Watchers werden midden in de jaren 60 opgericht door een dame met overgewicht die erg van vlees hield. ‘Weight Watchers does not simply give you a method of losing weight. What it is, is a new way of life.’ Hoop, te koop. De bestseller van nu is vreemd genoeg nog steeds vaak een afslankboek. Niet vreemd, omdat wij dikker worden, maar wel vreemd omdat de kennis over hoe je daarvan afkomt niet met ons mee groeit, en daar zit precies de ruimte voor herhaalformules als het afslankboek: een oude wijsheid in een nieuw jasje. Sonja Bakker en Dr. Frank zijn al bijna vergeten de nieuwe bestseller staat over drie maanden in de top 60. Maar wat denken we van Montignac, sapkuren, en totaal vergeten zijn de Margrietmethodes in de jaren zestig en zeventig waarin ik voor het eerst het woord ‘slanke lijn’ las. En de magische formule: ‘rank middel’?

Wie helpt mij aan of schrijft voor mij het ‘grote afvalgeschiedenisboek’, de cultuurgeschiedenis van de slanke lijn en de eindeloze wanhopige pogingen die te bereiken. Titels zijn makkelijk: De afvalrace, Het dikke boek over dun zijn, Een magere eeuw, 100 jaar een onsje meer, De twintigste eeuw op de weegschaal, een prachtige geschiedenis van contemporaine vergeefsheid. Een eeuw lang misverstanden, frustratie en opgeklopte hoop om bijna niets.  Waarin het feit dat Heinz in 1978 the Weight Watchers overnam, en zo zelf ging verdienen aan het kwaad dat het aanstichtte nog slechts een voetnoot is.

Het fraaie gedicht Fat Poem door Texaans Slamkampioen Victoria, ‘I’m as big as a house with a two car garage…

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Terug naar Lowlands

Gregory Porter

Afgelopen zaterdagochtend in de Volkskrant: ‘Kan Lowlands ondanks de inhoudelijke gebreken toch een succes worden vanwege die onvergelijkbare sfeer van uitgelaten gekte en saamhorigheid? Vanwege de unieke verbindende kracht van het festival, die toelaat dat hipsters, indiebaardjes en volhardende metalheads blijmoedig in groepsverband over festivalweide en campingterrein dwalen?’

De vorige, eerste en laatste keer (negen jaar geleden) heb ik veel uitgelaten gekte gezien, in groepsverband en individueel, op camping en in weide. Het jaar daarvoor was er een running gag geweest die eruit bestond om in het wilde weg om ‘Theo!’ te gaan roepen. Wat de running gag van 2005 was, kan ik me helaas niet meer herinneren, maar misschien was zoiets toen gewoon niet nodig. De atmosfeer was gevuld met ‘Llov’ en dreigend onweer, de festivalgangers gingen als één man over het veld, begeleid door een wolk alcohol en wat dies meer zij.

Wat mij betreft was de verbindende kracht van het festival op de laatste editie zoek. Er wáren hipsters, indiebaardjes en vast ook een verdwaalde metalhead. Alleen liepen die allemaal langs elkaar heen, tussen half yuppig Amsterdam door. Met marstempo van tent naar tent, want het kan allemaal niet snel genoeg gaan. Opvallend genoeg is het publiek zichtbaar ouder geworden. Voorheen kwam de teller niet verder dan 35, terwijl er nu ook een leger vutters rondloopt. Allemaal prima, als ze het maar naar hun zin hebben. Natuurlijk, maar elk festival wil de opvolger van Woodstock zijn en daarvoor is een beetje ‘Llov’ nu eenmaal niet genoeg.

Mijn muzikale route voerde mij naar het optreden van Gregory Porter, die toch een beetje een vreemde eend in de bijt is tussen alle indie, rock, electro en van DWDD overgenomen acts. Volgens het festival zelf: ‘Tijd dus voor weer een heel ander geluid: dat van jazzcrooner Gregory Porter. Waarbij het wel gaat om croonen 2.0, want de Amerikaanse knuffelbeer mag dan hoorbaar beïnvloed zijn door de legendarische mooizinger Nat King Cole, de technieken van soulman Marvin Gaye en protorapper Gil Scott-Heron zijn evenmin aan hem voorbijgegaan.’ Dat is nogal wat, en hij maakte het nog waar ook. Tussendoor oproepend tot meer ‘Llov’ (toch een belangrijk element) haalde hij als een geweldenaar alles uit zijn stem, waarbij het croonen 2.0 in een oogwenk verbleekte. Achter hem een uitstekende band die het publiek durfde te tergen met powerjazz en ellenlange improvisaties. De saxofonist blies zo hoog dat de blijmoedigheid zo tegen het zeil van de tent vloog.

Ik betrapte mezelf erop dat ik ook van het een naar het ander aan het marcheren was, samen met een hele horde andere driedaagsewandelaars. Met af en toe een vlaag van pis en bier in de neus op weg naar het volgende, om zo snel mogelijk te kunnen schakelen tussen verschillende acts. Blijven? Gaan. Muzikale verlangens moeten onmiddellijk bevredigd worden, als ware het YouTube, zeker nu de lowlanders hun concentratie niet langer kunnen vasthouden dan een paar nummers. Alleen voor een grote naam als Stromae komen ze nog hun bed uit, maar ja, daar waren er niet zo veel van.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Madeleine – of: het Geweldige van Zoetheid

Still she haunts me, phantomwise,/Alice moving under skies/Never seen by waking eyes.*

Stephan Enter, Manon Uphoff, Henk Broekhuis, Alan Smithee, Gemma Springschans, Francesco Lucarotti, de schrijvende zesling Martijn, Martijn, Martijn, Martijn, Martijn en Martijn Knol en vele, vele andere Utrechtse topauteurs gaan voor hun boeken graag naar de Zelfstandige Kwaliteitsboekhandel Erven J. Bijleveld (sedert 1865). Voor de rijke sortering en voor het prettige, persoonlijke contact met de mensen die emplooi hebben in de vermaarde zaak.

Bijkomend voordeel: de ligging. Je hoeft bij het verlaten van Bijleveld de straat maar over te steken met je plastic tas vol boeken en je kunt bij Stadscafé Broers of het ernaast gelegen Zussen een koffie verkeerd en een stapel tosti’s bestellen en de eerste driehonderd pagina’s van de contemporaine WERELD-LIT die je je hebt verschaft zorgeloos wegwerken. Logisch dus dat Manon en ik op de Korte Jansstraat hebben afgesproken om te praten over ons literaire taartenboek, Het Geweldige van Zoetheid. Omdat Broers – o, droomlogica – is gesloten, huppelen (?) we het naastgelegen Zussen binnen.

‘Wacht even… Gemma Springschans? Wat is dat nou weer voor een rare naam?’

‘Ssst… ssst! Laat ’m nou verder vertellen!’

De taart bij Broers/Zussen is alleszins passabel, maar voor de geoefende papillen van Manon acht ik die toch te middelmatig, onderweg heb ik daarom een doosje patisserie meegenomen bij Bond & Smolders. Ik kan het niet vaak genoeg herhalen: alleen het allerbeste is goed genoeg voor Manon. En mij.

Uit beleefdheid bestellen we wat taartjes bij onze muntthee (Manon) en koffie, maar de – met alle respect – zompige ouwewijvenmeuk die we even later krijgen geserveerd, proppen we schielijk achter de verwarming. Snel vlei ik de echte patisserie uit het Bond & Smolders doosje op onze schoteltjes neer.

Manon heeft mij vooral bij dit project gevraagd vanwege mijn looks, voor de foto op ’t achterplat. En voor wat praktisch bakwerk. Het denken en schrijven, en het selecteren van de fictiefragmenten, doet zij allemaal zelf.

Ze trekt een stapel kopieën en uitdraaien uit haar tas. Één van de literaire taart-teksten die ze heeft uitgekozen, wil ze me graag voorlezen. We nemen allebei snel nog een hapje en een slok. Terwijl Manon mooi rechtop gaat zitten, pak ik een leesbril van tafel (niet de mijne, ik heb geen bril, droomlogica), zodat ik beter kan verstaan wat ze zegt. Daar gaat ze.

Het verhaal dat ze voorleest gaat over twee mannen, geliefden, die hebben afgesproken in een Art Deco café. Ze eten chipolatataart.

Als één van de mannen zegt dat hij de relatie wil beëindigen, schuift de ander de mouw van zijn jasje omhoog, steekt de taartvork in zijn naakte onderarm en scheurt in één haal zijn slagader open. Bloed, gegil, ambulance! Manon grinnikt en schraapt haar keel: ‘Dacht hij later terug aan die fontein van ketchup, dan vroeg hij zich altijd af of hij uit de open raampjes van de aansnellende ambulance echt Born To Be Alive had gehoord of dat zijn verbeelding de plaat had opgezet.’

alice pieZe kijkt op, ik zet de leesbril af. Manon glimlacht. En ik weet waarom: dit verhaal ken ik! Het is Grand Café, één van de zgv’s (zwaar gesnoeid verhaaltje) die ik in 2013 publiceerde in Passionate Magazine. Ik ben zo trots dat het tekstje in Het Geweldige van Zoetheid komt, dat ik schuimend buiten de oevers mijn gebruikelijke gereserveerdheid treed en eruit flap dat dit Zwaar Gesnoeide Verhaaltje is gebaseerd op een ruzie die ik heb gehad met mijn eigen vriend, Sander.

‘Weet je… ik wilde ontzettend graag een kind met ’m adopteren of laten draagmoederen of zo, maar hij wil geen kinderen en bovendien vindt hij mij helemaal niet geschikt als vader.’

‘Waarom niet?’

‘Hij denkt dat ik – alleen omdat ik toevallig ’t grootste deel van m’n leven heb doorgebracht in heropvoedingcentra, afkickklinieken,  gevangenissen en GESTICHTEN – teveel met mezelf bezig ben om een goede, lieve vader te kunnen zijn.’

‘Belachelijk! Dat getuigt echt van geborneerde pedagogische opvattingen.’ Manon aait over mijn bovenarm.  Ik word meteen rustig. ‘Maar vertel over die ruzie.’

‘O, ja… Nou, we waren naar een concert van Stef Bos geweest – wat ik een ontzettende kutzanger vind, trouwens, maar ik ging mee voor Sander, want je hebt een vaste relatie of niet, het is geven en nemen in de liefde, zegt mijn moeder altijd – en toen gingen we daarna nog wat drinken in een café en toen zong ik om ’m te pesten de hele tijd Papa… ik lijk steeds meer op jou… en toen werd ie zo kwaad dat ie met glazen begon te gooien… die grap werd bijna ‘t einde van onze relatie. Nou ja, een beetje fantasie erbij en dan heb je dat Zwaar Gesnoeide Verhaaltje.’

‘Van één ingrediënt heeft nog nooit iemand taart gebakken.’

‘Zo is het, met zandtaart als uitzondering die de regel bevestigt. Maar tegenwoordig heb ik die imaginaire dochter natuurlijk en dat bevalt me ontzettend goed moet ik je zeggen. Ik ben wel blij dat er íets van dat oude conflict bewaard is gebleven in dat zgv-tje.’

Ik buk onder ons tafeltje en zet twee nieuwe, pistachegroene taartjes op tafel. ‘Wel dooreten, mevrouw Uphoff. Er zitten nog tien stuks in die doos en die gaan niet mee naar huis.’

Manon hoort me niet. Ze zit peinzend, zeg maar gerust: beschouwend, uit het raam te turen. Dan kijkt ze me diep in de ogen en zegt: ‘Ik heb je toch weleens verteld dat ik ooit ben afgestudeerd op Alice in Wonderland?’

‘Ja, natuurlijk… supergaaf vind ik dat… zo’n geweldig boek ook!’

‘Ik droom er nog altijd van om een keer een verhaal over de avonturen van een Alice-achtig meisje te schrijven… Waarom gebruiken we jouw imaginaire dochter niet als hoofdpersoon voor Het geweldige? In ieder hoofdstuk ontmoet ze dan een ander mens of een ander dier van wie ze een nieuw taartrecept leert.’

‘Jezus, goed idee! Dan noemen we haar… Madeleine… is meteen een vette doch culinair én cultureel verantwoorde knipoog naar Proust, Marcel… Wordt de titel dan: Madeleine, of: Het Geweldige van Zoetheid?’

‘Niks meer aan veranderen.’

‘Godsakke, Manon… Nu hoeven we alleen al ’t werk nog maar te doen en dan is het af!!!’

We kijken een tijdje stil voor ons uit. Dan zegt Manon: ‘Het is toch een beetje je kindje, zo’n boek.’

We lachen. Ik veeg mijn mondhoeken schoon met een servet en zeg: ‘Volgens mij is er in de NED-LIT nog nooit – ’

Alice spiegelPLOTSELING GEBEURT ER IETS ONVERWACHTS

Ruiten trillen in hun sponningen, kopjes dansen op het tafelblad, lepeltjes en vorkjes tinkelen tegen het aardewerk. Er stampt een gigantische olifant door ’t café! Een echte! Een levende olifant! De vloer trilt ervan!

Manon en ik kijken elkaar aan met zo’n gezicht van Tjee… Het Zou Mij Niks Verbazen als dat De Olifant Met De Grote Snuit is die hier helemaal naartoe is gekomen om dit verhaaltje uit te blazen!!!  En ja hoor… daar begint ie al te blazen en te trompen dat ’t een aard heeft… OMG!, OMG!, OMG!!!… de storykiller!…

Een gezoem… een scheepstoeter… Ik sla met m’n hand naar de wekkerradio, maar voor ik me weer kan omdraaien, trapt m’n vrouw me ’t bed uit. ‘Opstaan, luie zak… kranten lopen…’ M’n dochter is met wat vriendinnen een weekje zeilen in Friesland. Die vuile kakker. Dus ik heb haar wijkje weer overgenomen. Tijdelijk.

The eind, het end.

Tiradein your dreams.

 Soundtrack: André Hazes, De glimlach van een kind doet je beseffen dat je leeft.

Soundtrack: Patrick Hernandez, Born to be Alive, remix.

Volgende week: Beetje zitten, beetje kijken. En meer.

*Noot, motto: Lewis Carroll/Martin Gardner, The Annotated Alice (1960;p.345).

‘Hoe gaat ‘t met je boek?’

Schrijver zijn is tof. Vooral als er net een nieuw boek van je uit is. Iedereen die je tegenkomt vraagt dan:

            1) Hoe het met dat boek gaat;

            2) Of het een beetje verkoopt;

            3) Of je al met iets nieuws bent begonnen.

Vroeger antwoordde ik eerlijk dat 1) Het boek af was, waarna ik: 2) uit ging leggen dat schrijvers in Nederland in de maand mei hun auteursrechten uitbetaald krijgen en je dus dan pas weet hoeveel exemplaren er verkocht zijn, of je moet zo’n schrijver zijn die min of meer regelmatig naar de uitgever belt om te vragen hoe het met de verkoop staat en dat heb ik nog nooit gedaan. Nog steeds niet trouwens, maar ik wil dat eventueel zo meteen omwille van dit stukje wel doen.

Stukjes. Dat gebeurt ook als je net een boek uitgebracht hebt. Mensen vragen je of je stukjes wilt schrijven voor hun tijdschrift of website of buurtkrant of hun platform of weet ik wat. Veel betalen kunnen ze je nooit, maar ze bieden je wel aan publiciteit te maken voor je boek. Alsof een boek publiciteit nodig heeft.

Publiciteit heb je nodig als je mensen iets wilt aansmeren dat ze eigenlijk niet willen of niet nodig hebben.

Boeken worden je uit handen getrokken. Net als harddrugs. Die hebben ook geen publiciteit nodig. Hetzelfde geldt voor wapens en olie. Niet voor niets staan die producten in de top drie van dingen waar men het meeste geld aan verdient. Ooit reclame gezien voor heroïne? Voor olie dan? Voor de laatste creatie van Smith&Wesson?

Wapens, olie, drugs, dat is de volgorde van meest verkochte producten en op nummer vier: boeken.

‘Je zult met iets anders moeten komen,’ zei ik toen de redacteur van een of ander literair blaadje me vroeg om een stukje in ruil voor publiciteit.

‘Iets anders?’

‘Ik heb een boom in de tuin die weg moet. Zeven meter hoog of zo. Als jullie mij daarmee helpen, wil ik die stukjes wel doen.’

‘Een boom omhakken?’

‘Het is een oude dode boom. Nu is ie verrot en is er omwaaigevaar. We kunnen na afloop barbecueën.’

‘Ik ga met de redactie overleggen.’

Een paar dagen later bel ik de uitgever.

‘Ha chef, met mij, weet jij of dat boek van mij een beetje verkoopt?’

‘Is er iets?’

‘Ik wilde weten hoe het met het boek gaat. Of het een beetje verkoopt.’

‘Ik dacht dat er iets ergs was. Waarom bel je?’

‘Voor een stukkie.’

‘Wat?’

‘Hoe het met m’n boek gaat. Of ie een beetje verkoopt.’

‘Ik kan het nu niet zien maar het gaat wel als een tierelier, ja.’

‘Top, dus ik hoef voorlopig niet aan de bak?’

‘Als het je alleen om het geld gaat, hoef je de eerstvolgende tien jaar niet te werken, maar daar doen we het niet voor, toch? We doen het om de letteren. Ben je al met iets nieuws begonnen?’

‘Nee, met iets ouds,’ zeg ik, terwijl ik door het raam de tuin in kijk waar drie redactieleden van een literair blaadje een kettingzaag aan de praat proberen te krijgen.

 – to be continued

Carolina Trujillo

De zangbreker Carolina TrujilloCarolina Trujillo (1970) publiceerde tot nog toe vier romans. Drie in het Nederlands – De bastaard van Mal Abrigo (2002),  De terugkeer van Lupe Garcia (2009) en De zangbreker (2014) – en één in het Spaans: De exilios, maremotos y lechuzas (1991). Haar werk werd bekroond met en genomineerd voor verschillende literaire prijzen.

Achtergrondinterviews met de auteur lees je bij Vrij Nederland en beluister je via de website van de VPRO. Bekijk meer tekeningen op: Trujillo.nl

Meer informatie over Trujillo’s jongste roman, De zangbreker, vind je hier.

Carolina Trujillo is de hele maand augustus Tirade’s Zondagse Gastblogster.

Volgende week: Trujillo schrijft, Trujillo tekent – deel 4 (4/5).

  

Podiumkunst

fotoDe musical heette Dribbel. Hoewel de voorstelling niet voor mannen van veertig bedoeld was, zette de mate waarin onze zoon opging in de avonturen van de gevlekte hond me toch aan het denken.

Ik heb het nooit erg gehad op podiumkunst. Helaas zit ik zo in elkaar dat ik dit stom vind van mezelf. Ik kan het ook niet verklaren, omdat de losse onderdelen van theater me wél erg aanspreken.

Zo houd ik van sterke persoonlijkheden en heb ik een hekel aan gemompel. Goede verlichting vind ik belangrijk, evenals een hoog plafond. Verhalen met een duidelijke lijn, een climax tegen het einde en een flinke portie drama spreken me het meest aan. Als een boekpersonage tussen die twee kaften geen ontwikkeling doormaakt vraag ik me vaak af waarom iemand zijn verhaal heeft vastgelegd en ook nog verwachtte dat het interessant zou zijn. Nog iets: ik ben gek op dialogen.

Na bovenstaande te hebben opgeschreven nam ik een denkpauze van een half uur.

Nu moet namelijk het stuk komen waarin ik vertel waarom toneel niet leuk is. Maar over alle redenen die ik bedacht, is te zeggen dat ze niet opgaan voor een goed, geslaagd toneelstuk. 

Mijn probleem – en het was van groot belang dat ik het eindelijk eens uitzocht, gezien hoeveel acteurs ik ken –  is dat ik grote moeite heb met het collectief beleven van emotie, wat gebeurt als het een goed toneelstuk is. Daarnaast kan ik er niet tegen ergens vast te zitten, wat gebeurt bij minder geslaagde opvoeringen. 

Het grootste probleem blijk ik zoals altijd zelf: opstandig genoeg om me kapot te ergeren als mijn tijd verdaan wordt, maar niet lul genoeg om tijdens een voorstelling weg te gaan. 

Bij Dribbel liep de collectief beleefde emotie hoog op. Toch had ik nergens last van. De aandachtsspanne van een tweejarig kind blijkt gelijk te zijn aan de rek in mijn frustratietolerantie. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Onderdompeling in een bos

Vertaling Ruud Rook. Die man verdient een prijs.

Ik liep door een woud dat 130 miljoen jaar oud was. Een lap bos van 100 bij 80 kilometer. Zo’n oerwoud is een omgeving waarin planten en bomen heel veel tijd hebben gehad om elke niche te bezetten: planten die hun blad als papier om een stam slaan, op zoek naar licht, slingeraars, woekeraars, klimmers, verslinders, bedekkers. Een pad dat slechts bestaat uit wortels, verstild gekrioel van dorstig hout. Je loopt, 1,89 m. lang onder bomen van tientallen meters, elke laag in de hoogte van zo’n bos met een andere vegetatie en fauna. De vochtigheid is 100 %, de temperatuur is hoog. ‘Welcome to the Royal Orchestra of Taman Negara’ zei de gids toe we onze eerste schreden in het bos zetten: een oorverdovend geluid van duizenden dieren, waarvan je vrijwel uitsluitend de insecten en een enkele slang of varaan waarneemt: zoogdieren en vogels zijn te slim en houden zich in zo’n groot bos op afstand. Je loopt ook in een afgesloten ruimte: alle kanten op is de kleur groen en bruin in duizend tinten, met gekleurde vlekken van bloemen en vlinders, maar meer is er niet. Nauwelijks ooit zie je hemel, er is altijd een blad geweest dat je behoefte aan zonlicht voor was. De begaanbaarheid is zo matig dat je slechts een enkele keer grinnikt als je je hier je moeder voorstelt van 81, met rollator.

We slapen in een grote grot. Exact om 18 uur, als in de Truman show gaat er een knop om en valt de ruisende regen loodrecht op dit woud. Het wordt al snel donker en olifanten en apen klinken, maar vertonen zich niet, grote vleermuizen maken zich los van het gewelf van de grot, op zoek naar fruit. Orang Asli, bosbewoners hakken een boom waaraan smakelijke lychees groeien gewoon om. Je kunt bosbewoners geen gebrek aan respect voor het woud aanwrijven, dus hebben ze er een goede reden voor… Alle vruchten die met de boom meevallen hebben een goede kans zich tot boom te ontwikkelen? Met deze handeling optimaliseren ze de kans dat ze de volgende keer dat ze hier langslopen weer een handvol lychees meekrijgen? Het woud is de geboortegrond van de farmacie. Miljoenen bruikbare planten worden door de bosbewoners gekend. Alleen onze gids al weet op het moment dat dat nodig is vier bladersoorten die bloeding stoppen. Wat handig is, want we hebben bloedzuigers.

Thuis – na de inspanningen die veel groter waren dan ik had verwacht, het afzien veel intenser, ik heb nog nooit zo gezweet, nog nooit zo gestonken, ik aanbid de vreugden van de beschaving, iets wat ik niet van mezelf verwacht had – lees ik Alfred Russell Wallace Het Maleisische eilandenrijk.

Wallace loopt halverwege de 19e eeuw niet twee dagen door de jungle maar 8 jaar. Het boek is een opmerkelijke triomf van de geest. Het lichaam lijkt nauwelijks te bestaan, geen angst en geen melding van ongemak. Wallace hongert naar nieuwe soorten, hij verzamelt 310 soorten zoogdieren, 100 soorten reptielen, 8.050 soorten vogels, 7.500 weekdieren 13.100 vlindersoorten 83.200 keversoorten en 13.400 andere insecten soorten. Gezamenlijk 125.660 soorten en vindt dus 43 soorten per dag, acht jaar lang.

Met reisgenoten in de grot...
Met reisgenoten in de grot… Blogger dezes, linksboven is het bangst.

Ik vraag mij nu af: vond ik het zwaar en soms eng omdat ik geen drive had? Omdat ik geen kennis had of omdat ik verweekt ben? Deze en andere gedachten over Maleisië riep Wallace bij mij op. Overigens is het Maleisisch eilandenrijk voor Wallace dat wat wij nu Indonesië noemen, Nieuw Guinea en Maleisië bijeen. Java is voor Wallace het mooiste tropische eiland dat er bestaat, de Nederlandse kolonisatie verdient in zijn ogen een schoonheidsprijs, Multatuli schreef een erg saai boek over een zekere kwestie, meent Sir Alfred,  en hij omschrijft de bevolkingssamenstelling  van Singapore op een manier die Anthony Burgess in zijn The long day wanes (aan te bevelen!) over Maleisië in de laat-koloniale periode eigenlijk herhaalt.

Ik houd nog steeds van bomen. Tot bos ben ik iets meer afstand gaan voelen. 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

“Marko van der Wal”

Iemand vroeg me of ik wel eens mensen googelde en of ik dan spannende ontdekkingen deed. De manier waarop hij de vraag stelde, deed mij denken dat hij me net had opgezocht. Om hem gerust te stellen zei ik maar dat ik voortdurend bezig was namen na te speuren, met als excuus dat het ‘natuurlijk’ een werkgerelateerde randactiviteit is. Uit nieuwsgierigheid zocht ik daarna op Google naar mijn eigen naam.

Ik vond vooral mezelf. Behalve de links naar deze Tirade-blog stuitte ik op mijn Facebook, Twitter, LinkedIn (inactief), vermeldingen bij de SLAA, de uitgeverij, hard//hoofd, de Wau en een paar foto’s waar ik op sta. Tot zover niets geks. Ten slotte vond ik mijn YouTube en, via een forum, mijn webshop voor massageproducten.

De account op YouTube staat vol met filmpjes van een modelspoorbaan in een achtertuin. Klik. Marko van der Wal heeft kosten noch moeite gespaard om een heel parcours tussen de tuinstoelen door te leggen, met wissels, tunnel, brug, stationnetjes – alles erop en eraan. In sommige video’s kan je het hele traject volgen, over de grindtegels, gefilmd vanuit een treinstel. De laatste keer dat ik enthousiast werd van miniatuurtreinen kan ik me niet herinneren; de laatste keer dat ik er níet enthousiast van werd wel, dat was in Hamburg bij de grootste overdekte modelspoorbaan van Europa. Ik was daar niet uit vrije wil.

Dan de massageproducten. Klik. Op de website vond ik allerhande oliën, crèmes en aromatherapieën, kortom alles wat smeerbaar is. Alles voor zulke prijzen dat ik bijna een en ander bestel. Eén keer ben ik met zulk spul onder handen genomen, maar dat was zo stroef als een looie deur bij min twintig. Het kwam vast niet van Marko, want in zijn omschrijving van een van de massageoliën vond ik de zinsnede: ‘Zeer goede en langdurige glij-eigenschappen.’

Wie is die Marko van der Wal eigenlijk? Ik vond zijn Facebook, waarop zo goed als alles publiek is. Klik. Niet verder vertellen hoor. Marko is een man van ik een jaar of vijftig, die werkt als treinconducteur en zich ook zo laat fotograferen. De meeste posts hebben iets met treinen of met modeltreinen te maken, zoals de spoorbanen in de tuin en binnenshuis (!). Andere posts bevatten humor om te lachen. Zijn favoriete winkel is gespecialiseerd in modeltreinen en decoratiemateriaal voor naast de modelspoorbaan, waarvan hij een aardige verzameling heeft. Hij liket een tijdschrift over (model)treinen, houdt daarnaast van muziek van Madness en UB40, prijst een website aan voor massageproducten – jawel – en leest graag Stephen King.

Ik kan zo nog wel even doorgaan. Al met al is Marko van der Wal volgens mij een erg sympathieke vent met wie ik weliswaar geen enkel raakvlak lijk te hebben, maar die net als ik van zijn hobby(‘s) zijn werk heeft gemaakt. Hij is nota bene mijn enige échte naamgenoot (afgezien van van een paar gangbare Marco’s). Dus stuurde ik deze masserende treinconducteur een week geleden een vriendschapsverzoek, om hem beter te leren kennen. Hij heeft nog niet gereageerd.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Telefoon

Maandag 11 augustus 2014, 13.00 uur.

Ring, ring!

Tirade klantenservice met Brenda.’

‘Ja. Kan ik Martijn even spreken?’

‘Die zit op ‘t moment niet op z’n plek, mijnheer.’

‘Waar zit ie dan?’

‘Die zit in bespreking.’

‘Waar?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Vraag ff aan een collega.’

‘Momentje.’

‘Mijnheer? Dank voor ‘t wachten. Martijn heeft een bespreking buiten de deur.’

‘Godsamme.’

‘Ja, ik kan me voorstellen dat dat het telefoongeprek dat u in gedachten had wat lastiger maakt. Kan ik misschien een boodschap doorgeven? Of mag Martijn u terugbellen?’

‘Ik ga voor de boodschap.’

‘Wat mag ik noteren, mijnheer?’

‘Yo, Tyn, hoe issie?’

‘Yo, Tyn, hoe issie? Ik geef ‘t door. En wie mag ik zeggen dat er gebeld heeft?’

‘Zijn broer, Martijn.’

‘Ah.’

‘Onze ouders hebben ons allebei dezelfde naam gegeven, omdat ze bang waren dat degene met de lelijke naam zich anders z’n hele leven ‘t hoofd zou breken over de vraag waarom niet hij, maar z’n broer de naam Martijn had gekregen.’

‘Ja, zoiets heb ik inderdaad ook al es van Martijn gehoord. Wat een apart verhaal! Nou, kan ik u misschien nog ergens anders mee helpen? Heeft u nog een andere vraag?’

‘Zou je me misschien nog ff in de wacht willen zetten? Jullie hebben altijd van die fijne pauzemuziekjes.’

‘Met alle plezier. Ik zou zeggen: toets hekje.’

‘Ga ik doen.’

Tirade – altijd in gesprek.

Soundtrack: toets hekje.

Ook leuk: telefoon, telefoon, telefoon, telefoon, telefoon, telefoon, telefoon.

Volgende week: Het geweldige van zoetheid (II, slot). En meer.

Prrrrrrrijsvraag: Weet jij waar (stad + straat) de Street Art-binnenstebuitenlampen op de jpg bij deze blogpost zijn gefotografeerd? Reageer dan via de ‘Reageer >’ – knop onder dit bericht. Wie als eerste het goede antwoord geeft, wint een exemplaar van de nieuwe Tirade.

In aantocht: Tirade 455

Op 26 augustus aanstaande verschijnt Tirade 455.  En zullen we, voor deze ene keer, onze bescheidenheid nou eens laten varen? Tirade 455 wordt hét hoogtepunt van de Rentrée Littéraire 2014. Want:

Het nummer bevat essays en beschouwingen van: Walter van den Berg, Bindervoet & Henkes, Valeria Luiselli, Carel Peeters, Ilja Leonard Pfeijffer en Carolina Trujillo.

Verder brengen we verhalend proza van: Gert-Jan van den Bemd, Arjaan van Nimwegen, Roos van Rijswijk, Eloy Tizón, Wytske Versteeg en Daniel Woodrell.

Bovendien vind je in Tirade 455 poëzie van: Wim Brands, Eva Gerlach, Amarantha Groen, Ilja Leonardo Pfeijffer en James Salter.

De tekeningen op, achterop en in het nummer zijn van de hand van Floris Felix van Velsen.

Tirade 455 – een nummer met smoel.

Abonneer je vandaag nog op Tirade.

Tirade wordt uitgegeven door het zelfstandige Uitgeverij van Oorschot.

P.S. Het verschijnen van Tirade 455 gaan we vieren, op zondagmiddag 7 september 2014, in het Amsterdamse Café de Klepel. Details volgen. Soon.

Tirade – it’s cosy at the top.

Georganiseerde naaktslak

Die naaktslakken hier in Amsterdam-Oost zijn niet op hun achterhoofd gevallen. Ik ontdekte dat om een uur of vier ‘s nachts toen ik door de gang strompelde op zoek naar een doel in het leven en bij het passeren van de ton met hondenvoer het deksel er voor de zoveelste keer af stootte.

Tegenover de oude ton stond de nieuwe zak hondenvoer die die middag nog door de man van de dierenwinkel was bezorgd. Eukanuba for large breed. Vijftien kilo. Voor soepele gewrichten en een glanzende vacht. Een vriend van mij die ooit het prijskaartje zag doopte het om in Neukmenumaar.

Bij de grote zak gaf de man van de dierenwinkel me een nieuwe opslagton cadeau, dit was een vierkante bak met een deksel die vast zat. Normaal bied ik weerstand tegen plastic dat mij gratis in handen wordt geduwd (zie de komende Tirade), maar die dag had ik net een morfineachtig opiaat achter mijn kiezen en was mijn wilskracht aan de zachte kant. We rekenden af, en de man van de dierenwinkel ging door met zijn rondje en ik met mijn morfineroes beschermen tegen de braakneigingen die diezelfde pillen met zich mee brengen.

Zo kwam het dat ik midden in de nacht door het huis strompelde op zoek naar iets wat ik alweer vergeten was en in die oude ton stond te turen. Omdat daar alleen nog een bodempje voer in lag, kon ik de binnenwand makkelijk zien en de naaktslakken die daarlangs in colonne omlaag gleden. Ik probeerde ze te tellen, vijf, zes, zeven. Groot als hamsters en glanzend, ik toch nog misselijk.

In Uruguay kreeg dezelfde hond het goedkope Pedigree Pall, zijn vacht glansde stukken minder, ik gebruikte toen vooral cocaïne en de zak hondenvoer stond op de grond. Fransisco had zijn kop gewoon in de zak kunnen steken en zoveel kunnen eten als hij wilde maar het zou nog tien jaar duren voor het concept zelfbediening tot hem doordrong, wat niet vreemd is als je weet dat het dik een jaar duurde voor hij begreep hoe hij heette.

We hadden in Montevideo veel meer last van naaktslakken, ze gleden lukraak door het hele huis, over het aanrecht en het langharige kleed. Ook daar vocht ik tegen de braakneigingen als ik op blote voeten weer eens op zo’n gast was gaan staan en de naaktslakpulp in hamertjesvorm tussen mijn tenen omhoog schoot.

De exemplaren in Amsterdam-Oost lijken beter te weten. Ze komen pas laat in de nacht tevoorschijn en kiezen de kortst mogelijke weg naar het hondenvoer. Niks toeristische route door het huis, gewoon linea recta naar dat spul waar je zo mooi van gaat glimmen. Het zou mij niet verbazen als hun leiders zich voor vertrek nog even over hun plattegrond buigen.

Ik zwiepte de oude ton met het bodempje Neukmenumaar naar buiten, liep weer naar binnen en sprak mezelf moed in voor ik door de opening van de nieuwe zak durfde te kijken. Er was daar helemaal niemand. Geen slak te bekennen, naakt of niet. Ik goot de vijftien kilo brokken in de nieuwe ton en sloot het deksel stevig af. Terwijl ik dat deed begreep ik dat de afwezigheid van naaktslakken in de zak alleen kon betekenen dat ze niet op geur afgaan want als dat zo was hadden ze voor die vijftien kilo moeten gaan en niet voor dat armzalige bodempje. Naaktslakken onthouden waar het eten staat en gezien hun aantal geven ze het aan elkaar door ook. ‘You guys, het eten staat daar’.

Ze hebben een communicatiesysteem en een werkend geheugen. Dat is veel meer dan mijn hond en ik hebben.

———————-

Carolina Trujillo

Carolina Trujillo The Big OneCarolina Trujillo (1970) publiceerde tot nog toe vier romans. Drie in het Nederlands – De bastaard van Mal Abrigo (2002),  De terugkeer van Lupe Garcia (2009) en De zangbreker (2014) – en één in het Spaans: De exilios, maremotos y lechuzas (1991). Haar werk werd bekroond met en genomineerd voor verschillende literaire prijzen. 

Achtergrondinterviews met de auteur lees je bij Vrij Nederland en beluister je via de website van de VPRO.

Meer informatie over Trujillo’s jongste roman, De zangbreker, vind je hier.

Carolina Trujillo is de hele maand augustus Tirade’s Zondagse Gastblogster.

Volgende week: Trujillo schrijft, Trujillo tekent – deel 3 (3/5).

The white screen of death

Mijn website was vastgelopen. Bij het inloggen verscheen een strak wit scherm dat van geen wijken wilde weten. Ik zocht op het internet en ontdekte dat dit probleem door WordPresskenners The White Screen of Death genoemd wordt. 

Wanneer ik tegen een dergelijk nicheverschijnsel aanloop en langs de eindeloze rij artikelen, sites en blogs scroll die aan zo’n onderwerp gewijd is, duizelt het me. Jeezes, denk ik dan. En dit gaat nog over iets waarmee ik zelf te maken heb. De hoeveelheid specifieke kennis waarover een mens zou kunnen beschikken als hij het eeuwige leven had en niet hoefde te slapen is shockerend.

In een grijs verleden – een jaar of twintig terug – was er natuurlijk ook al reteveel om te weten, maar in je dagelijks leven kwam je met veel informatie niet in aanraking. Nichekennis was alleen vindbaar voor mensen die deel uitmaakten van de betreffende niche.

Dat lijkt me – niet alleen voor mij – een veel gezondere situatie. 

Volgens de meest betrouwbaar ogende artikelen die ik tegenkwam, was er een aantal mogelijke veroorzakers van een White Screen of Death, die ik geen van alle herkende. Er werden oplossingen aangedragen die ik niet begreep, en voor de beschamende derde keer dit jaar moest ik me tot mijn vriend Michaël wenden. Terwijl ik zelf op weg ging naar een lunchafspraak, boog hij zich over mijn site. 

Hoewel ik sinds het internet een hoeveelheid kennis bijkan die alleen in sterrenkundige maten kan worden uitgedrukt, heb ik er geen enkele vaardigheid bij gekregen. Problemen oplossen in een WordPress-site schuif ik door naar de specialist, al weet ik nu wél hoe die problemen heten. 

Een uurtje nadat ik de hulp van Michaël had ingeroepen belde hij om te melden dat het witte-schermprobleem verholpen was. Toen ik vroeg hoe hij dat geflikt had begon hij wartaal uit te slaan. Ik bedankte hem, beloofde in ruil alle tekst van zijn website te redigeren en hing op. 

In mijn kindertijd hadden we (alleen in de avond) een handvol tv-zenders. En nu?

Als er een tegenbeweging komt, een reactie op de informatielawine van het Net, dan vraag ik me af in welke vorm. Misschien schakelen we in 2020 elke dag om vijf uur ‘s avonds ons White Screen of Death in, om de hele heisa pas de volgende ochtend te reanimeren. 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Twee zeer korte verhalen: het ene fictie, het andere niet

In willekeurige volgorde, met soundtracks.

1.

De opa van mijn Duitse buurvrouw was dominee toen hij een oproep kreeg voor het leger. Hij was eerder onder zijn dienstplicht uit gekomen, want als geestelijke mocht je moreel bezwaar maken. Toch kreeg hij in 1944 alsnog een oproep om naar het oostfront te komen. 26 was hij toen; oud voor een soldaat en jong voor een dominee, pas in dienst getreden bij een gemeente in Konstanz, waar hij ook een vrouw had ontmoet die hij hoopte te zullen trouwen. Aan het oostfront was het bar, er werd hard gevochten en hij belandde al op zijn eerste dag in de ziekenbarak die schudde in de ijzige wind. Een paar dagen later moest hij op het appèl verschijnen, en hij ging met lood in de schoenen. Op de binnenplaats tussen de barakken verscheen een eigenaardige figuur: een Italiaan met een snor, die waardeloos Duits sprak en die de soldaten keurde met een ander oog dan zij gewend waren. De Italiaan bestudeerde zijn hoge jukbeenderen, streek een vinger door zijn blonde haar. ‘Hij is het,’ zei hij en ze vertrokken nog dezelfde dag naar Italië. Daar zou de Italiaan, die schilder bleek, een portret maken van hem als soldaat voor in het museum van het Derde Rijk dat in oprichting was onder persoonlijk toezicht van de Führer. De opa van mijn Duitse buurvrouw zat dus model in de koele warmte van de Italiaanse winterzon, terwijl zijn maten sneuvelden in de slag om Warschau. En al was niet hoeven vechten zijn vurigste wens geweest, nu lag hij wakker dat hij de geschiedenis in zou gaan als het gezicht van een leger waar hij geen deel van uit wilde maken. Maar verder dan schetsen is het nooit gekomen want de oorlog was plotseling voorbij, de Duitsers verloren, en hij kon halsoverkop terug naar Konstanz, waar hij de schetsen op zolder verstopte als bewijs van een tijd waarover hij nooit meer heeft gesproken. Zijn zoon vond ze eens tussen oude spullen en vroeg ernaar. De schetsen waren bijzonder goed gelukt. Al was zijn vader ondertussen 60 jaar ouder, de gelijkenis was nog altijd treffend. Hij vertelde zijn zoon dat een maat van hem die had gekrabbeld, met restjes houtskool uit een vuur waaraan ze hun bevroren vingers warmden. In die ijzige winter aan het oostfront waarin hij zijn natie diende met zoveel tegenzin als hij niet had gedacht dat mogelijk was.

2.

Vriendin W. werd eens gearresteerd op een feestje in Noorwegen. Ze wist net op tijd haar jampot met xtc-pillen onder een kast te rollen, toen ze een groepje agenten de gang in zag stormen. De agenten waren getipt en plozen het huis uit, schenen met lampen door de kamer, lieten alle gasten hun zakken omdraaien. Maar de pillen van W. zaten achter de kiezen of in de pot onder de kast, die tot W’s grote geluk nooit is gevonden. Teleurgesteld arresteerden de agenten een plukje pubers met wijde pupillen en ook maar vriendin W. die als enige aanwezige geen Noors sprak. Ze is daarna een paar dagen vastgehouden op een politiebureau in een provinciestad, terwijl ze steeds werd ondervraagd door andere agenten. Het enige Nederlandse meisje op dit feestje. Wat deed je daar? Wie kende je daar? Hoeveel heb je verkocht? Dat vroegen ze haar telkens in andere bewoordingen. In tien minuten maakte een toegewezen advocaat haar duidelijk dat er geen bewijs was, en dat ze alleen maar hoefde te ontkennen. Vanaf dat moment kwam er een onderkoeld soort rust over haar. W. heeft iets schoolmeisjesachtigs; een ontwapenende blik, een hoge stem, ze slist een beetje. De derde dag moest ze voor de rechter verschijnen. In de cel vlocht ze haar haar in twee lange vlechten die ze in geveinsde naïviteit heen een weer liet zwaaien, terwijl ze stug bleef volhouden niet te begrijpen waar de agenten het over hadden. Werd er drugs gebruikt op dat feestje? Niets van gemerkt. Alleen maar omdat ik Nederlands ben? En tot haar opluchting werd haar hechtenis niet verlengd. Ze moest in Noorwegen blijven, maar wist niet hoe snel ze een vlucht naar huis moest boeken. Haar Noorse vriendje, dat lichtelijk autistisch was, en voor wie ze dit hele handeltje had opgezet, vond het jammer dat ze door die toestand zo weinig tijd voor elkaar hadden gehad. Ik hou van je, zei hij toen hij haar naar het vliegtuig bracht, je bent mijn favoriete drugsbaron. Maar ze heeft nooit meer iets van hem gehoord. Wel van haar advocaat, die haar belde dat ze voorlopig beter niet naar Noorwegen kon komen, en die haar het dossier nastuurde met daarin een potloodschets van de zitting.

A.E. Housman de mens

Met stijgende verbazing lees ik de biografie van A.E. Housman door Norman Page. Het leven van Alfred Housman (1859-1936) is op z’n zachts gezegd nogal eigenaardig verlopen. Hij was een uitmuntende student klassieke talen in Oxford maar sjeesde bij de allerlaatste beproevingen: de meeste blaadjes leverde hij onbeschreven weer in. Gedoe aan het thuisfront, zijn vader werd ziek, hij liep vast in zichzelf. Tijdens zijn studie had hij zich bovendien meer beziggehouden met het werk van Propertius dan met de verplichte auteurs. Sommige colleges en docenten hadden hem sowieso niet aangestaan, wat hij overigens niet onder stoelen of banken schoof. Hij verliet Oxford zonder een graad te hebben behaald. Terug naar de universiteit ging Housman niet meer, daarvoor was hij denk ik te arrogant en cynisch, totdat hij werd gevraagd om hoogleraar te worden in Londen. Hij had toen, in 1892, een leven achter de rug als ambtenaar die in zijn vrije tijd publiceerde als latinist en had zo een aanzienlijke reputatie verworven. Uiteindelijk werd hij hoogleraar Latijn in Cambridge (met als belangrijkste wapenfeit zijn editie van Manilius’ Astronomicon).

Maar dat is allemaal heel oninteressant in vergelijking tot Housman de mens. In de biografie haalt Page aan dat hij in zijn jeugd was gefascineerd door soldaten en uniformen. Zijn jeugdvrienden waren niet van het intellectuele soort dat hij zelf was. Gedurende zijn tijd in Oxford had hij meer belangstelling voor het roeiteam van universiteit dan voor de in zijn ogen nutteloze preken van de hoogleraren. Niet dat hij sportief was, verre van, maar die roeiers waren tenminste echte mannen. Een van hen was Moses Jackson, geen excellente student maar een des te betere roeier, die een huisgenoot van hem werd, en de liefde van zijn leven. Hoewel zijn gevoelens niet werden beantwoord wist hij met Jackson een lange vriendschap te onderhouden. Van nieuwe romances is het bij Housman nooit meer gekomen. De rest van zijn dagen sleet hij in de wetenschap dat hij altijd alleen zou blijven en dat bleef, in tegenstelling tot bijvoorbeeld zijn jongere broer Laurence en Oscar Wilde gaf hij in de praktijk geen gehoor aan zijn geaardheid.

Voor wie het wil zien staan Housmans gedichten bol van de metaforische verwijzingen naar zijn leven als crypto-homo, voor wie dat niet ziet zijn het gewoon soldaten en atleten. Sla zijn bekendste bundel, A Shropshire Lad, er maar op na. Housman schreef slechts een klein aantal gedichten, maar vond daarin volgens mij wel een creatieve manier om om te gaan met iets wat hij niet onomfloerst wilde, kon, mocht – wat het ook was – botvieren. Waarschijnlijk was dat ook waarom hij geen verbitterd mens werd, maar eigenlijk heel tongue in cheeck sympathiek uit de hoek komt in zijn poëzie.

Naast serieuze verzen schreef hij ook onzingedichten en parodieën, waar de biograaf dan weer geen aandacht aan besteed, behalve: ‘In the nonsense poems Housman could outrage convention as he could not or would not either in his serious poetry or in real life. He brings together there propriety and impropriety, as if one were to plant an aspidistra in a chamber-pot.’ Een aspidistra is een suffe kamerplant, die een echte Victoriaan nooit in de kamer zou zetten. In zijn humoristische gedichten plantte Housman juist de sufste plantjes in de heiligste vazen. Ten slotte twee voorbeelden. Met de klassieke Griekse koren, steun en toeverlaat in de tragedies, stak hij bijvoorbeeld genadeloos de draak:

CHOIR
In speculation
I would not willingly acquire a name
For ill-digested thought;
But, after pondering much,
To this conclusion I at last have come:
Life is uncertain.
This I have written deep
In my reflective midriff,
On tablets not of wax.

Pas echt leuk wordt het als Housman loskomt van het academische, zijn slechtste kant laat zien en Genesis op de hak neemt:

When Adam day by day
Woke up in Paradise,
He always used to say
“Oh, this is very nice.”

But Eve from scenes of bliss
Transported him for life.
The more I think of this
The more I beat my wife.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

I’m a film star.’ – ‘You’re a storyteller!’ *

In 2005 werd het opeens heel serieus. Ik kreeg een atelier in de voormalige Rechtbank aan de Hamburgerstraat (Utrecht) – mijn daglicht viel door drie grote ramen op de benedenverdieping, uiterst rechts – en zat daar regelmatig te kletsen met schilderes Marloes, tekenaar Wout en vooral met allrounder Yolanda, alias Jamingo, alias Yolandalí, die in 2010, net als ik, in een ander kunstenaars-verzamelpand belandde, in de Universiteit voor Humanistiek aan de Van Asch van Wijckskade/ Singel.

Het atelier van Marloes, een vroegere rechtszaal, lag op de eerste verdieping, uiterst links. De ruimte van Jolanda lag daarachter (niet zichtbaar op de foto).

Ik was altijd al gecharmeerd van Street Art, openluchtvoorstellingen en kunst in de openbare ruimte, maar door de ernst waarmee Jolanda over de ‘sociale kant’ van kunst sprak, begon ik dieper na te denken over kunst en ‘de samenleving’ . Op straat keek ik aandachtiger om me heen en als vanzelf ontstond de behoefte om Street Art te gaan vastleggen, zodat ik later nog eens rustig kon kijken naar de plaatjes waar je anders altijd alleen maar langs vliegt.

Om de één of andere reden vatte ik een speciale belangstelling op voor tags en tekeningen op elektriciteitskastjes. Die fascinatie gaf ik later door aan de protagoniste van Alles kan kapot (2011). Over Serafijn – dochter van Merel, zus van tonijnliefhebber Jonathan – staat daar:

‘Ze gunde de hele wereld het inzicht dat stroom de kleur van zonlicht had. (…) Op een nacht schilderde ze het stopverfgrijs van de elektriciteitskastjes die overal in de stad staan vrolijk lichtgeel.’ (AKK,p. 225).

H2OMisschien komt mijn eigen fascinatie voor die elektriciteitskastjes voort uit de wetenschap, of de angst, dat je energie ooit moet gaan luwen. Geeuwen voor de televisie. Middagdutjes. Dautzenbergs verzuchting dat hij steeds meer moeite heeft om zijn ‘accu’ op te laden, is me in ieder geval het meest bijgebleven uit zijn nrc-artikel van vorige week. Dautzenberg is vijf, zes jaar ouder dan ik.

Huuh!

Elektriciteitskasten bemoedigen: de hele stad gonst van de energie. Alles kan ontploffen, in de fik vliegen, doorbranden. Alles leeft. En iedere elektriciteitskast is een gedicht.

In de zomer van 2011 – ik zat inmiddels in dat antikraakpand aan de Van Asch van Wijcks – liep ik een maand lang bijna iedere dag via het Griftpark (picknick, BBQ, skaters) richting Biltstraat omdat ik de poes die daar halverwege de route altijd rondhing per se voor een specifieke elektriciteitskast wilde vangen. Dat is uiteindelijk gelukt: Poes 1Poes 2Poes 3.

Een paar dagen geleden – op weg naar David Bade’s Europe Me – zag ik nog een fraaie elektriciteitskasttekening bij Station Heino. Het wezen dat op meerdere kasten was aangebracht, was een kruising tussen een doodshoofd en een intkvis. Ik heb ’m niet op de foto gezet – ik had al eens een aardige inktvis gefotografeerd. Bovendien was ik voor lugubere memento mori’s te gelukkig.

Tirade – wat een energie!

Soundtrack: Let the Sunshine in.

Volgende week: Een vorkje prikken met Manon. En meer.

Noot

*Een paar dagen geleden ging ik met mijn broer, die ook Martijn heet trouwens, naar Despair (1979), Rainer Werner Fassbinders verfilming van Nabokov’s Otchayanie (1936). Weer eens wat anders dan een avond sjoelen of BBQ-en. We vonden de film niet geweldig. Of deden we Fassbinder tekort? De avond erna zijn we opnieuw gegaan, naar dezelfde film. Maar ons eindoordeel bleef onveranderd: aardig. De titel boven dit stukje is overigens de neerslag van een gedachtewisseling tussen protagonist Hermann en de man die volgens hem kan  doorgaan voor zijn dubbelganger. ‘I’m a film star.’ – ‘You’re a storyteller!’ ‘Storyteller’ wordt in deze context vertaald/ondertiteld als ‘fantast’. ‘The Döppelgänger subject is a frightful bore,’ stelde Nabokov in 1966 (Strong Opinions, 1973;p.83). Despair is dan ook een deconstructie van het thema. Interessant voor liefhebbers van Wes Anderson: de Milka-achtige art direction van Hermanns bonbonfabriekje lijkt een inspiratiebron te zijn geweest voor Mendl’s uit The Grand Budapest Hotel (2014).

Trujillo tekent*

 

     Carolina Trujillo Tirade tekeningen 2

——————-

Carolina Trujillo 

Carolina Trujillo no pictures entertainmentCarolina Trujillo (1970) publiceerde tot nog toe vier romans. Drie in het Nederlands – De bastaard van Mal Abrigo (2002),  De terugkeer van Lupe Garcia (2009) en De zangbreker (2014) – en één in het Spaans: De exilios, maremotos y lechuzas (1991). Het werk van Carolina werd bekroond met en genomineerd voor verschillende literaire prijzen.  Meer informatie over haar jongste roman, De zangbreker, vind je hier.

 

* Eind augustus verschijnt Tirade 455. Het nummer sluit af met een tirade van Trujillo. De namen van de andere 455-contribuanten volgen later deze maand.

 

I’m not a pundit (David Foster Wallace / Heidegger / Susan Sontag)

Ik had de afgelopen week een paar interessante dingen gelezen die ik met jullie wilde delen, en al weet ik nog niet precies wat ik er over wil zeggen (om mezelf vast in te dekken voor wat ik later in dit stukje schrijf: ik denk er wel degelijk hard over na), het is leuk als jullie meedenken, dus 

-Hier is bijvoorbeeld het einde van het essay Fictional Futures and the Conspicuously Young (1987) van David Foster Wallace, waarin hij ageert tegen oa het nihilisme in de dan huidige literatuur. Het is zo boos en ook grappig en waar, ik werd er vrolijk van!*/**

…Exciting is also confusing, and I’d be distrustful of any C.Y. (Conspicuously Young [writer]) snot who claimed to know where literary fiction will go during this generation’s working lifetime. (…) We seem, now, to see our literary innocence taken from us without anything substantial to replace it. An age between. There’s a marvelously apposite Heidegger quotation here, but I’ll spare you.

The bold conclusion here, then, is that the concatenated New Generation with whom the critics are currently playing coy mistress is united by confusion, if nothing else. And this might be why so much of the worst C.Y. fiction fits so neatly into the Three Camps reviewers consign it to: Workshop Hermeticism because in confusing times caution seems prudent; Catatonia because in confusing times the bare minimal seems easy; Yuppie Nihilism because the mass culture the Yuppie inhabits and instantiates is itself at best empty and at worst evil—and in confusing times the revelation of some- thing even this obvious is, up to a point, valuable.

Well, but it’s fair to ask how valuable. Of course it’s true that an unprecedented number of young Americans have big disposable incomes, fine tastes, nice things, competent accountants, access to exotic intoxicants, attractive sex partners, and are still deeply unhappy. All right. Some good fiction has held up a mercilessly powder-smeared mirror to the obvious. What troubles me about the fact that the Gold-Card-fear-and- trembling fiction just keeps coming is that, if the upheavals in popular, academic and intellectual life have left people with any long-cherished conviction intact, it seems as if it should be an abiding faith that the conscientious, talented, and lucky artist of any age retains the power to effect change. And if Marx (sorry—last dropped name) derided the intellectuals of his day for merely interpreting the world when the real imperative was to change it, the derision seems even more apt today when we notice that many of our best- known C.Y. writers seem content merely to have reduced interpretation to whining. And what’s frustrating for me about the whiners is that precisely the state of general affairs that explains a nihilistic artistic outlook makes it imperative that art not be nihilistic. I can think of no better argument for giving Mimesis-For-Mimesis’-Sake the chair than the fact that, for a young fiction writer, inclined by disposition and vocation to pay some extra attention to the way life gets lived around him, 1987’s America is not a nice place to be. The last cohesive literary generation came to consciousness during the comparatively black-and-white era of Vietnam. We, though, are Watergate’s children, television’s audience, Reagan’s draft-pool, and everyone’s market. We’ve reached our majority in a truly bizarre period in which “Wrong is right,” “Greed is good,” and “It’s better to look good than to feel good”—and when the poor old issue of trying to be good no longer even merits a straight face. It seems like one big echo of Mayer the fifties’ ad-man: “In a world where private gratification seems the supreme value, all cats are grey.”

Except art, is the thing. Serious, real, conscientious, aware, ambitious art is not a grey thing. It has never been a grey thing and it is not a grey thing now. This is why fiction in a grey time may not be grey. And why the titles of all but one or two of the best works of Neiman-Marcus Nihilism are going to induce aphasia quite soon in literate persons who read narrative art for what makes it real.

And, besides an unfair acquaintance with many young writers who are not yet Conspicuous and so not known to you, this is why I’d be willing to bet anything at least a couple and maybe a bunch of the Whole New Generation are going to make art, maybe make great art, maybe even make great art change. One thing about the Young you can trust in 1987: if we’re willing to devote our lives to something, you can rest assured we get off on it. And nothing has changed about why writers who don’t do it for the money write: it’s art, and art is meaning, and meaning is power: power to color cats, to order chaos, to transform void into floor and debt into treasure. The best “Voices of a Generation” surely know this already; more, they let it inform them. It’s quite possible that none of the best are yet among the Conspicuous. A couple might even be . . . autodidacts. But, especially now, none of them need worry. If fashion, flux and academy make for thin milk, at least that means the good stuff can’t help but rise. I’d get ready.

Misschien is dit een pleidooi voor engagement, dat vind ik lastig te zeggen, maar over engagement wilde ik het niet per se hebben (daar hebben Shira Keller en Marko van der Wal eerder deze week al interessante dingen over geschreven). Wat mij in dit stuk vooral aanspreekt is de mate waarin Foster Wallace roept om literatuur die geen uiting van leegheid is (waarbij leegheid dus niet per se het tegenovergestelde van engagement is; eerder lijkt hij zich uit te spreken tegen leeg engagement – goed voorbeeld is wederom het twitter account van Abdelkader Benali dat Shira Keller zo terecht onderuit haalt). Als ik de hier toepasselijke Heidegger-quote zou kunnen kiezen zou het er eentje zijn waarin Heidegger schrijft over wat hij Gerede noemt; geklets of ‘idle talk’. Idle talk is een vorm van praten die niet echt ergens over gaat, omdat de woorden door degene die ze uitspreekt niet langer begrepen worden; deze persoon kent ze alleen ‘van horen zeggen’: “The groundlessness of idle talk is no obstacle to its becoming public; instead it encourages this. Idle talk is the possibility of understanding everything without previously making the thing one’s own. If this were done, idle talk would founder; and it already guards against such danger. Idle talk is something which anyone can rake up; it not only releases one from the task of genuinely understanding, but develops an undifferentiated kind of intelligibility, for which nothing is closed off any longer. (SuZ 169/BaT 213)”  Doen alsof je een expert bent op een bepaald gebied terwijl je geen idee hebt waar je over spreekt – dat is veel kwalijker dan je op de vlakte houden. Natuurlijk is het onmogelijk om een lijn te trekken die aangeeft wanneer je genoeg over een onderwerp weet om je over een onderwerp uit te mogen spreken (I am not a Heidegger-pundit…), maar belangrijk is dat je in elk geval probeert waar je over spreekt te doorgronden.

Bij dit alles weet ik een heel leuk Susan Sontag-filmpje, en ik ga jullie niet sparen (ook leuk om het filmpje helemaal te kijken): 

http://youtu.be/7Mmi03G5oV0?t=5m6s

Susan Sontag in a bear suit 

* Het hele essay kun je hier lezen (of in de bundel Both Flesh and Not). Geen idee of dat legaal is, maar veel plezier.
** Het is DFW week op tirade.nu, zie ook Anne-Marieke Samson afgelopen woensdag.