‘The Grand Budapest Hotel’ revisited

Ook ik ging naar buiten. En wel op een regenachtige avond, om de film The Grand Budapest Hotel te zien. Was ik meteen weer binnen.

Een paar maanden geleden zat ik in de trein en hoorde ik twee typische huisvrouwen van middelbare leeftijd praten over films. Ze kwamen overduidelijk uit Amsterdam, maar waren samen op weg voor een uitje naar de provincie en gedroegen zich daar ook naar. Ze bespraken eerst de beste film van vorig jaar, La grande bellezza, waarbij een van dames opmerkte dat ze die twee keer had gezien en wat voor geweldige ervaring dat was. Ik kon me dat levendig voorstellen en nam me voor die film ook nog eens te gaan zien. Daarna kwam Budapest Hotel aan bod, de leukste film van vorig jaar. Dezelfde vrouw zei dat ze dat toch zo’n vermoeiende zit had gevonden. Het ging maar alle kanten op en ze was zeeziek geworden van het bij vlagen duizelingwekkende camerawerk. Het verhaal had ze ongeloofwaardig gevonden – in tegenstelling tot dat van La grande bellezza zeker, vroeg ik me af.

Ik nam op mijn beurt de trein naar de Republiek van Zubrowka en zag niet La grande bellezza opnieuw maar The Grand Budapest Hotel.

De tweede keer dezelfde film kijken is een lakmoesproef die Wes Andersons laatste gemakkelijk doorstaat. De crux van dat succes is volgens mij het feit dat het verloop van het verhaal in zijn wendingen zo rijk en onverwacht is – ongeloofwaardig misschien – dat het moeilijk is je te vervelen tijdens deze film. De tweede keer vestigde mijn aandacht zich op andere ingenieuze ingrediënten, zoals de twee omlijstende verhalen, over de schrijver van het boek The Grand Budapest Hotel. De film begint met die schrijver op leeftijd, in de jaren tachtig, terwijl hij voor de camera over zijn werkwijze vertelt. Hij legt uit dat een schrijver niet altijd bezig is met het uitdokteren van plots en scènes, maar dat de mensen om hem heen de verhalen juist aandragen. Het verhaal van het hotel deed hij jaren eerder op, in het hotel zelf. De schrijver ontmoet daar de eigenaar, met wie hij toevallig in contact komt en dineert. Commence l’histoire: hoe komt hij, begonnen als eenvoudige piccolo, in het bezit van een groot fortuin en het hotel? De schrijver schreef het in zijn boek zoals het hem was verteld.

Weer werd ik opgezogen in het onwaarschijnlijke verhaal van monsieur Gustave en zijn nieuw aangetreden piccolo. De film trekt je heel rustig, via de eighties en sixties, terug naar de jaren dertig, de gloriedagen van het hotel. Terug naar een wereld die eigenzinnig is vormgegeven door Anderson, maar die het publiek voor zoete koek aanneemt doordat je er met zachte hand heen wordt geleid. De wereld ook van Stefan Zweig, zo vermeldt de aftiteling, want de film zou geïnspireerd zijn op diens verhalen. Er is strikt genomen alleen geen spoor van zijn oeuvre in te vinden, behalve dan de hotelomgeving in centraal Europa, het opkomend nazisme, de decadentie van het interbellum. De aankleding dus. Het viel me nu pas op dat ook die wereld een dikke knipoog krijgt, wanneer er over monsieur Gustave wordt gezegd: ‘Hij behoorde tot een wereld die toen hij die betrad al opgehouden was te bestaan.’

Samen met de uitleg van de schrijver over hoe tot een boek komt gaf die uitspraak me genoeg stof tot herkauwen, tot de derde keer dat ik The Grand Budapest Hotel ga zien. Dan komt er weer iets nieuws.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.