En de groeten van Loekasjenko

illustratie Anna Borisova

‘Wat een broodje! Toe maar hoor! Alsof het allemaal niks kost! Zo, die jongen heeft geld genoeg zo te zien, wat een broodje zeg!’

Een rimpelig omaatje roept dwars door de overvolle bus.

‘Zeker zo’n verwend kind, daar zijn er tegenwoordig veel van. Vroeger, toen waren er niet van zulke broodjes. We zijn hier wel in de stad van de blokkade hoor, heb je daar wel eens aan gedacht?’

Er draaien nu steeds meer gezichten in de bus onze kant op. De Nederlandse student, die geen Russisch verstaat, hapt al met wat minder enthousiasme in zijn broodje gezond. Ik zeg tegen de vrouw dat we met een groep Nederlandse studenten naar het Russisch Museum gaan.

‘Oh.’

Ze krabbelt wat aan de uitgedroogde wrat naast haar neus.

‘Ik ben ook vaak met studenten op stap geweest, ik ben eigenlijk docent Russisch,’ mompelt ze een beetje verdwaasd. Ik vraag of ze zelf uit Sint-Petersburg komt.

‘Nee, uit Wit-Rusland.’

Ik zeg gauw dat mijn vriend Vitalii daar ook vandaan komt, uit Mahiljow. Een brede glimlach verschijnt op haar gezicht.

‘Mijn landgenoot! En ook nog eens uit Mahiljow, nou zeg, wat een toeval! Mijn zoon woont daar nu, hij is getrouwd met een Russische, ze spreekt wel vier talen. De kleinkinderen spreken ook al twee talen thuis, en Engels op school.’

Ze glimlacht.

‘Het zijn zulke kanjers! Mijn man leeft niet meer, maar dat was ook al zo’n talentvol figuur. Hij verloor zijn beide ouders in de oorlog en groeide op in een weeshuis. Zo leerde hij dus al vroeg voor zichzelf op te komen. Weet je, ik was dan vroeger wel docent Russisch, maar mijn hart ligt eigenlijk bij de Wit-Russische poëzie. Wat Poesjkin voor de Russen is, is dit gedicht voor ons. Luister, deze kent Vitalii zeker!’

Gevaarlijk zwaaiend met haar wandelstok in de volle bus begint ze te citeren. Ik ben blij dat we in de file staan. Dan valt ze stil.

‘Heb je dat nieuwe hoge gebouw gezien dat ze aan het bouwen zijn aan de andere kant van de rivier? Het is toch niet te geloven. Zo hoog. Vijf verdiepingen, meer heeft een mens toch niet nodig? Dat is niet natuurlijk. Waarom willen mensen zo ver weg van de aarde?’

Ze schrikt op.

‘Is dit al de Nevskii prospekt? Dan moet ik eruit. Nou, alle goeds hoor. Ik wens jou en Vitalii het allerbeste, en dat jullie maar veel gezonde kinderen mogen krijgen.’

Ze knijpt in mijn hand en vraagt me toch vooral de hartelijke groeten te doen aan haar landgenoot.

‘Ik weet niet eens hoe u heet, van wie moet ik de groeten doen?’ vraag ik.

Een guitige grijns verschijnt op haar gezicht.

‘Doe maar van Loekasjenko, dat wordt grappig,’ gniffelt ze, terwijl ze tastend met haar wandelstok de bus uitstapt.

 

 

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en portretteert voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Foto van Eline Helmer
Eline Helmer

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Velden vol nee

Twee is de beste leeftijd. Iemand die het altijd met je eens is kun je niet leren kennen.

Deze zomer zal ik me herinneren als één zonovergoten veld, maar we hebben door zoveel velden gelopen, samen.

Je zei voortdurend nee, en ik leerde je steeds een beetje beter kennen.

Toen je moe werd vroeg ik of je op mijn schouders wilde, en jij zei nee.

Ik tilde je op en je schreeuwde het.

Je kiest je eigen kleren. Verplaatst hemel en aarde voor een nieuwe rode zonnebril, ook al is die voor volwassenen en blijft hij van je dopneus glijden.

Wat ga ik twee missen.

________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Kevin Spacey is een bokser – communiceren in metaforen

 

pugile a riposo

Op 8 augustus 2019 kopt The Daily Beast: “Kevin Spacey Uses Poem to Tell World: The More You’re Wounded the Greater You Are, and the More Empty”. Nieuwsfeit is dat de acteur voor het eerst in het openbaar optreedt sinds de rechtszaak wegens seksueel wangedrag is geseponeerd. Spacey leest op 2 augustus een gedicht voor in Palazzo Massimo alle Terme, Rome, staand naast het standbeeld Bokser in rust (300-200 v.Chr.). De Italiaanse dichter Gabriele Tinti, die vaker gedichten in musea door acteurs laat voordragen, heeft Spacey zelf uitgenodigd en plaatst ook eigenhandig een ’official video’ op YouTube.

In het filmpje is te zien hoe Spacey The Boxer voordraagt: “I shook the country, made the arenas vibrate (…). I lit up the darkness, collected insults, compelled applause. Not everyone knew how to do this. None of you.” Hij kijkt zijn publiek doordringend aan. Spottend, uitdagend; het is die typerende Frank Underwood-blik. Gaat dit optreden over manipulatie en wraak, het centrale thema in House of Cards? Spacey wijst op het standbeeld naast hem. We zouden eens denken dat het gedicht over hemzelf gaat.

De boodschap is glashelder: zowel bokser als acteur zijn entertainers die hun geld verdienen in de publieke arena. Ze genieten roem, kunnen hoog vliegen  maar ook hard vallen. Verwondingen, bloed en pijn horen erbij, daar zijn ze niet bang voor want ze zijn vechters. En denk nooit dat hun rol is uitgespeeld, voor je het weet komt de fatale klap.

Het is niet de eerste keer dat Spacey zich via fictie uitspreekt over de werkelijkheid. Kerstavond 2018 zette hij de inmiddels beruchte video Let me be Frank online. In de rol van Frank Underwood uit House of Cards richt hij zich rechtstreeks tot zijn publiek: “Natuurlijk willen sommigen maar al te graag dat ik toegeef dat alles waar is en ik mijn verdiende loon kreeg. Maar jij en ik weten dat het niet zo simpel is, niet in de politiek en niet in het leven.”

Reputatie-expert Paul Stamsnijder reageerde: “Het is niet gepast dat een personage zich uitspreekt over het privégedrag van de acteur.” Hij bedoelde vermoedelijk het omgekeerde: het is laf dat een acteur zich verschuilt achter een personage, maar Spacey gebruikt simpelweg zijn gereedschapskist. Zeur niet, lijkt hij te zeggen, want jullie maken mij tot wie ik ben: de acteur, politicus, bokser die koste wat kost moet schitteren, al weet iedereen dat het vuil spel is.

Het is de metafoor die alles communiceert.

Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Recent kwam haar debuutroman Schemerland uit (Van Oorschot 2019). Voor Tirade schrijft ze over theater en literatuur.

foto Bas de Brouwer

 

Foto van Berthe Spoelstra
Berthe Spoelstra

Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

American Carnage (1)

Superior Motors

Veruit de meeste mensen houden hun handpalmen, wanneer ze hun armen langs hun lichaam laten hangen, naar binnen toe gekeerd, richting de dijen. Dat is nu eenmaal onze bouw; daar denken we verder niet bij na. Wanneer we uit die ruststand de arm heffen, steken we automatisch onze hand uit, als een natuurlijke uitnodiging aan de ander om die te schudden.

Bij sommige mensen hangen hun handen in ruststand niet met de palmen naar binnen, maar juist naar achteren, een kwartslag gedraaid dus. Als hun armen lang genoeg zouden zijn, zouden ze met hun knokkels over de grond slepen. Wanneer deze mensen hun arm heffen, brengen ze automatisch een primitieve oervorm van de Hitlergroet. Je mag het niet hardop zeggen, maar beschaving heeft dus wel degelijk ook een anatomische component.

Hieraan moest ik denken toen ik even een sigaretje tussen de gangen door rookte op de stoep van restaurant Superior Motors in Braddock, net buiten Pittsburgh, Pennsylvania. Superior Motors is gevestigd in een voormalige autofabriek in het hart van de Amerikaanse staalindustrie, of wat daar nog van over is. Tegenwoordig serveert chef Kevin Sousa hier gerookte tofu met gefermenteerde dinges en zeewier. ‘If this is the taste of American Carnage’, zei ik tegen mijn tafelgenoten, ‘I’m liking it!

We dineerden met de nieuwe lichting faculty van Carnegie Mellon University, waartoe mijn M. sinds kort ook behoort. Tegenover me zat een onmogelijk jong professormeisje met een tatoeage van Euler’s identity* tussen haar schouderbladen. Zodra het gesprek te diep op algoritmes inging, greep ik mijn kans en glipte ik naar buiten.

De eerste knokkelsleper die ik op straat tegenkwam had ook een tatoeage. Op zijn arm stond geen wiskundige vergelijking, maar de cijfers 15104, de postcode van Braddock. ‘You a smoker?’ vroeg hij naar de bekende weg, want precies op dat moment stak ik mijn sigaret op. ‘You a local?’, vroeg ik terug. Ook hij antwoordde niet, maar wees op zijn arm. Zwijgend stonden we elkaars domheid in te schatten toen zijn maat erbij kwam.

Ze waren allebei even blond en even dik of even opgepompt – soms is het verschil tussen overgewicht en bodybuilding moeilijk te zien. De tweede knokkelsleper stond net iets te dicht bij me toen hij vroeg of ik samen met hen een rondje wilde gaan rijden. ‘I got a big ass truck’, vermeldde hij erbij. Ik zei dat ik binnen met een groep zat te eten, maar dat maakte geen indruk.

Yo! We Crips yo!’ bulderde de tweede knokkelsleper plotseling in mijn gezicht. ‘We claim blue, know what I’m sayin’?’ Met zijn worstenvingertjes maakte hij een verwrongen C in de lucht. “It means we fuck up anybody wearing red yo!

Yo’, begon ik mijn antwoord, want het is altijd verstandig om je taalgebruik aan te passen aan je gehoor. ‘I know that reference.’ De Crips en de Bloods, die zich respectievelijk in het blauw en rood kleden, zijn twee concurrerende straatbendes, oorspronkelijk afkomstig uit Los Angeles. In 1982 had Michael Jackson hen tijdelijk bij elkaar gebracht om samen te dansen in de videoclip van Beat it. Op hun hoogtepunt rond het jaar 2000 telden de diverse Crips-afdelingen tienduizenden leden, verspreid over heel Amerika. Dit alles behoort tot mijn algemene ontwikkeling, maar toch besloot ik mijn mond te houden omdat ik niet wist wat ik aan moest met het MAGA-petje van de tweede knokkelsleper.

Net toen de stilte pijnlijk begon te worden, liep mijn M. een paar stappen naar buiten om me te roepen voor het nagerecht. ‘Who the fuck is that?’ vroeg de tweede knokkelsleper. ‘My colleague, loog ik uit veiligheidsoverwegingen, want ‘husband’ kon weleens verkeerd vallen.

Veilig vanachter het raam van Superior Motors, onder het genot van chocoladetaart met perzikmarmelade, zag ik de knokkelslepers elkaar glazig aankijken, zichtbaar verward door die buitenlander die ineens op een drafje was verdwenen. Bijna synchroon maakten ze een wegwerpgebaar, waarna ze hun armen weer lieten zakken in hun natuurlijke ruststand.

_______________________

* eiπ + 1 = 0

Arjen van Lith (1971) is schrijver en journalist. Sinds een week woont hij in Pittsburgh, Pennsylvania, waar hij naast zijn verzetsactiviteiten stug doorwerkt aan zijn sleutelroman.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Een ZAGSje doen

illustratie Nikita Klimov

In de taxi praat ik met de Turkmeense chauffeur over het onderwerp dat ons beide bezig houdt: visa shit. Hij heeft namelijk wat handige tips voor me.

‘Ik ben in eerste instantie met een studievisum gekomen. Toen dat afliep deed ik een ZAGSje met een Russische vrouw.’

Pardon, een wat? Ik ken de afkorting ZAGS, die verwijst naar het bureau waar huwelijken worden gesloten, maar dat associeer ik nu niet meteen met iets wat je ‘eventjes doet’.

‘Een ZAGSje, een fictief huwelijk, weet je wel. Nu wil ik m’n vrouw uit Turkmenistan over laten komen, maar dat is moeilijker. Jonge meisjes komen het land helemaal niet uit. Onder de dertig is de overheid bang dat ze niet meer terugkomen, en terecht trouwens. Hopelijk komt ze gauw, met een studievisum. Daarna, tja. Misschien doet zij dan ook een ZAGSje, met een Rus. Liever niet natuurlijk, maar dat zien we dan wel weer. Zeg, hoe zit dat met jullie? Waarom moet jij zo vaak een nieuw visum?’

Ik leg onze situatie uit: ik een Nederlander, mijn vriend een Rus slash Wit-Rus. Ongetrouwd, dus ik moet steeds een nieuw visum ophalen in Nederland, het is allemaal erg duur en…

De chauffeur onderbreekt me.

‘Hij is een Rus?!’

Verbaasd kijkt hij in het achteruitkijkspiegeltje.

‘Luister, je doet toch gewoon even een ZAGSje? Sorry dat ik het zeg hoor, maar wat is in godsnaam jullie probleem?’

Foto van Eline Helmer
Eline Helmer

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Vrijer beroeper

Het voordeel van een vrij beroep is dat je zelf je rooster maakt. Dat betekent onder andere dat ik kan besluiten om een ochtend te niksen, met Otis de hond in de zon te zitten zolang als me dat nodig lijkt. Ik had zoiets nog nooit gedaan.

De strengste baas die ik ooit had: ik plan mijn dagen tot de nok toe vol, en als er echt geen werk meer te doen is, ligt er altijd nog een klus in huis, een telefoontje met een vriend die ik nodig weer moet spreken, of een plan om uit te werken dan wel voor te leggen.

Wat er precies veranderd is weet ik niet, maar de laatste dagen geef ik mezelf soms vrij. Vanochtend las ik de krant met een espresso. Ik aaide Otis de hond, las een hoofdstuk uit een boek, las een stukje van mijn eigen laatste boek. Oot begon te piepen en ik besefte dat hij uit moest. Met de riem over mijn schouder wandelde ik hem naar de rivier.

Een stad, zegt Issa in Het jasje van Luis Martín, moet een rivier hebben. Dat klinkt mooi en romantisch, maar bijna alle steden hebben een kanaal of rivier.

De zon wentelde zich in de golfjes van het IJ en lichtte de gebouwen ook van onder uit, hun ramen als de lampen in een lichtmast. Ik ging zitten op de brede kaderand en probeerde van mijn telefoon af te blijven. Niets doen, daar moet je inkomen. Zoals beginnen aan een boek: het kost moeite voordat je erin zit en je mee kan laten voeren.

Verderop lag een man van mijn leeftijd in een strandstoel; hij bewoog niet, maar zijn onrust drong zich zelfs met dertig meter afstand aan me op. Tegenwoordig zijn de vreemdste figuren mannen en vrouwen van mijn leeftijd.

Mijn verlangen naar afleiding was niet zo groot dat ik hoopte dat de man met me zou komen praten, maar het scheelde weinig.

Pontjes kruisten elkaar. Aken drongen IJwater uiteen en ik dacht aan Gijs, die in deze rivier gevonden werd.

Zijn lach is kwijt. Ik weet niet mee hoe die klonk, terwijl ik zijn humor zo vaak mis.

Acht jaar, chico, zei ik tegen een schipperende meeuw. De hoogbouw op de Westerdoksdijk speelt die beesten parten, zelfs de wind is niet veilig voor de menselijke hand.

Hoewel ik niet langer dan drie minuten gezeten kon hebben, werd het tijd om op te staan.

Voor een kiosk met terrasje dronk ik koffie, meed praatjes met een roedel vaste gasten. Ik zat op een bank en volgde Otis, die bezig was een waterdicht territorium af te vlaggen. Na een paar minuten zat elk staand vlak in een straal van vijftig meter onder de pies.

‘Goed werk, man,’ zei ik toen hij tevreden terugkwam. Ik bedankte de mevrouw van de kiosk en maakte een grap die ze niet begreep. Dat gebeurt vaak als ik een tijdje geen mensen heb gesproken: ik moet nog in mijn taal komen, of eerder in de taal van anderen.

Eenmaal thuis probeerde ik de krant uit te lezen, maar het lukte niet. Ik keek op mijn horloge zonder de tijd te registreren, vouwde mijn laptop open en klokte in.

________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

T punt. Over Tom van Deel

Dichter, criticus, docent Tom van Deel, overleed op 12 augustus 2019. Voor Van Oorschot stelde hij de bloemlezing samen uit het werk van Simon Vestdijk met de titel Een snik tot glimlach omgelogen, een regel van Vestdijk die nu ook zijn rouwkaart siert. De bundel verscheen in 2010, maar mijn contact met Tom gaat verder terug. Tussen 1995 en 1998 was hij op de universiteit de docent die me poëzie heeft leren lezen, en aan het einde van die studie begeleidde hij mijn scriptie over Martinus Nijhoff.

Tom van Deel heeft veel fraaie gedichten geschreven, heel veel boeken besproken, maar vooral ook heel veel studenten de vraag gesteld: wat lees jij hier? In de werkcolleges poëzie gaf hij uitvoering aan wat naar wat mijn smaak de beste benadering is wanneer je studenten met poëzie confronteert: er samen naar kijken en samen bespreken wat het zou kunnen betekenen wat daar staat, waarom het er staat en wat jij daarvan vindt. Ik vond dat Tom dat erg knap deed. Vooral omdat hij het voor elkaar kreeg zijn enorme belezenheid niet al te zwaar op je te laten drukken.

School maakte hij met de bespreking van klassieke thema’s in de moderne, vaak Nederlandse, poëzie. Nijhoff bijvoorbeeld in zijn Een idylle uit 1940, over Hermes en Laodamia en Protisilaos;

De weg van hier naar ‘t dodenrijk
wijst zich vanzelf. Zie, bij deze eik
begint een pad en dat voert recht
naar waar Charon zijn boot aanlegt.

Geen kent die wèg als ik hem ken.
Want ik ben Zeus’ zoon Hermes, en,
naast hoeder van het vee en bode,
ben ik de leidsman van de doden.

[…]

Tom zou dan de studenten eerst vragen na te zoeken wat we kunnen weten over deze figuur Hermes uit de klassieke teksten. Hoe staat het daar? Doet Nijhoff ongeveer hetzelfde? Waar wijkt hij af van zijn bronnen?Hoe vind je dat? Klopt het bij wat jij van Hermes vindt of denkt? Wat zou Ovidius of een ander klassiek auteur tegen deze Hermesfiguur inbrengen?

Het leverde vaak goede gesprekken op. Het is een vorm die goed bij Van Deel paste, de klassieke benadering van doceren als een gesprek, de verwijzing naar wat je kunt nazoeken en vaststellen,  zien hoe er veranderd wordt en welk doel dat dient, en hoe je dat tenslotte waardeert, hoe nieuwe poëzie kan ontstaan uit oude bronnen, dat demystificeert ook. In zijn recensies ging het vaak niet anders. Van Deel was vooral een bezeten lezer, met vaste waarden in zijn boekenkast. Met zijn studenten was hij zachtmoedig, hij accepteerde fouten waar hij wel op wees. Met zijn op den duur wat mandarijnachtige status in het Nederlands landschap wisten noch hijzelf noch zijn criticasters goed raad. Zo zachtmoedig als hij was, er was een wat driftige keerzij.

Maar die zag je zelden, vaker hoorde je ‘Jongens, wat is het toch gezellig’, met een witte liefst Zuid-Afrikaanse wijn in handen, pratend over zijn geliefde Griekenland of een van zijn grote schrijvers. In zijn kritisch werk alsook in zijn poëzie laat hij de indruk na van een zachtmoedig, precies, humoristisch gedreven en bewonderend lezer. Op veel van zijn studenten zal hij de indruk hebben gemaakt dat goed lezen aan te leren is en dat je kunt leven voor literatuur en dat dat een mooi leven kan zijn. Ik hoop met hart en ziel dat hij dat op het einde zo gevoeld heeft.

Vaarwel, ‘k Aanvaard de overtocht.
Vreemdeling, als zij komen mocht,
zeg haar dat ik niet wachten kon. –
O aardse liefde! – Het uur is om. –

 

 

 

IMG_6285

Menno Hartman (1971) was student van T. van Deel en is uitgever bij Van Oorschot.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Non-fictie

Op advies van vriend Jan van Mersbergen (inderdaad, hij had een cameo als carnavalsdorp in Rob van Essens De goede zoon) las ik voor het eerst non-fictie: H is for Hawk van Helen Macdonald.

Na het overlijden van haar ouder kan Helen (een jaar of 40) niks met het vadervormig gat in haar leven. Ze heeft altijd met valken gejaagd en neemt het nu op zich een goshavik te trainen.

Goshaviken zijn de moeilijkst denkbare vogels. Ongezeglijke beesten, gevaarlijk ook. Indrukwekkend en ontembaar. Macdonalds beschrijvingen hebben een ongelooflijke visuele helderheid. De dood heeft haar beroofd – ze mijmert over de herkomst van het woord bereavement (rouw) – en hier op haar hand zit een wezen dat leeft met een kracht die fascineert en bevreemdt.

Een van Helens interesses (ze is historica) is de schrijver T.H. White (1906-1964), bekend van The One and Future King. White was een meester in het zich aanpassen. Een mishandeld kind, dat eenmaal volwassen geloofde dat het zichzelf moest onderdrukken en miskennen om te worden geaccepteerd. 

Ook hij probeerde een goshavik te temmen, en ook voor hem was dat een vorm van vlucht. Als verhaallijn zou ik dit deel van het boek snel overbodig vinden, maar in Macdonalds handen is elk woord van levensbelang.

Rouw lost niet op, het is een gewicht dat af blijft nemen zonder ooit te verdwijnen.

Hoe Macdonald de lijnen verweeft, haar taal en beelden. Die geweldige dosering, en toch: dit boek lijkt in één adem geschreven. Alsof je bij haar in de kamer zit, met haar gedachten om je heen.

________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Ilya

illustratie Anna Borisova

‘Hoi!’ hoor ik plotseling achter me. Ik kijk om.

De jongen is bruinverbrand, hij is vast veel op straat. Zijn bovenlip is kapot, er zit bloed rond zijn voortanden. Hij draagt een vale broek en heeft vuile handen. Zijn jas lijkt nieuw. Hij maakt een aangeschoten indruk, maar loopt met zekere stappen rechtdoor.

‘Vind je het erg als ik een stukje met je oploop? Je hebt een leuke uitstraling dus ehm…’ Hij haalt een telefoon uit zijn zak, in zijn andere hand een fles rode drank. ‘Dus ik dacht, misschien kunnen we iets afspreken? Elkaar soms zien? Mag ik misschien je nummer?’

Ik antwoord dat ik een telefoon had, maar dat mijn vriend die gisteren is kwijtgeraakt. Gek genoeg is geen woord gelogen. Het gezicht van de jongen betrekt.

‘Juist, een vriend, ik snap het,’ denkt hij hardop. Zwijgend lopen we naast elkaar door de zon. ‘Heb je misschien vrijgezelle vriendinnen?’

Ik glimlach. ‘Ben je op zoek naar een vriendin?’

‘Nou, eigenlijk wel ja. Ik ben nu 23. Ik ben hier een paar jaar terug komen wonen, ik kom uit een dorpje in de oblast Novgorod, ken je dat? Het enige waar meisjes daar om geven is geld. Als je maar geld hebt en een auto, dan lukt het wel. En weetje, ik had daar zelfs een auto. Maar ik wil niet zomaar een meisje, ik zoek een zielsverwant. Met wie het echt klikt, snap je? Als ze er leuk uitziet is dat natuurlijk mooi meegenomen, maar voor mij is dat echt niet het belangrijkste.’

‘Zeg, hoe heet je eigenlijk?’ vraag ik.

‘Ilya. Wat lief dat ik zo met je mag meelopen, je besteedt zoveel tijd aan mij, heb je geen haast? Moet je niet snel ergens naartoe?’

‘Ik ben op weg naar de bushalte.’

Ondertussen eet ik een broodje waar het servetje aan is blijven kleven.

‘Ilya, denk je dat ik dit gewoon zo kan eten? Met servetje en al?’ vraag ik.

Ilya stopt en werpt een kundige blik op mijn broodje. Pas 23, echt jong. Hij heeft een lief gezicht.

‘Ach, alles wordt gewoon verteerd in je buik denk ik.’

Ik volg zijn advies en neem een hap van het broodje met rozijnen en papier en al. Ilya glimlacht, ik zie nu dat een stukje ijzer zijn voortanden op hun plek houdt.

‘Wat is er met je tanden gebeurd?’

Gefluit achter ons. Ilya kijkt om, antwoordt dan: ‘Ik vecht soms.’

‘Doe je aan een vechtsport?’ vraag ik, tegen beter weten in.

‘Nou… ik vecht voor geld, ’s nachts. Met andere jongens. Toen is dat gebeurd.’

Daar was ik al bang voor.

‘Heb je dat gevecht, toen dat met je tanden gebeurde, gewonnen?’ vraag ik.

‘Ja, dat wel, maar ik kreeg wel dit dus, en dit been is ook een beetje…’ hij wrijft over zijn rechterbeen, ‘nou ja, lichtelijk in elkaar geslagen. Ik heb wel veel geld verdiend toen.’

‘Misschien moet je ook een ander baantje zoeken, voor als je over tien jaar geen zin meer hebt om ’s nachts te vechten.’

‘Ja, dat dacht ik dus ook. Ik doe nu ook auto straatracen.’

‘Ook ’s nachts?’

‘Ja.’

Weer gefluit achter ons. Ilya kijkt om.

‘Ik moet gaan,’ zegt hij. Hij steekt zijn hand uit. Mijn rechterhand is nog plakkerig van het broodje, dus ik geef hem mijn linker. Hij drukt er een kus op met zijn gespleten lip, draait zich om en rent terug, in de richting van het gefluit.

 

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en portretteert voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Foto van Eline Helmer
Eline Helmer

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Georgisch eten

Barbara Jorjadze

Op onze eerste avond in Tbilisi liepen we precies zo’n traject door de stad dat je kon denken dat het een vervallen en vergeten plek op de wereld was. De cicaden schuurden wellustig met hun onderlijven in de bomen en de warmte drukte de stad in duisternis terneer. Een op de drie huizen was verlaten, een gemiddelde dat wel door de rest van het land geëvenaard werd, maar bepaald niet in de rest van de stad merkten we later. Op zeker moment zette J. zijn telefoon aan en zocht een restaurant in de buurt. Een meter of 400 daarvandaan stond iets. Toen we er aangekomen waren zagen we muur en deur. Erachter een hele grote binnentuin met lichtjes en bomen en tafels en murmelende restaurantgasten. Het was tot onze verbazing tjokvol, we mochten op een tafeltje dat eigenlijk voor het personeel was. Toen we daar zaten aan een ijskoude witte wijn en onze eerste Georgische hapjes opgediend kregen agendeerde J. een manifest CO2 probleem: ‘Dit gaan we ons nooit laten afnemen hè, dat je in 3,5 uur vliegen in zo’n wereld kunt zijn.’

Ik hoop nooit een culinaire reiziger te worden, maar een week voor onze reis las ik in de New Yorker een fascinerend stuk over Barbare Jorjadze (ბარბარე ერისთავი-ჯორჯაძე), een Georgische prinses die in 1874 Georgian Cuisine and Tried Housekeeping Notes (maar dan in het Georgisch) deed verschijnen. In het artikel wordt duidelijk dat een restauranthouder op een rommelmarkt een exemplaar vond en haar recepten weer en vogue maakte. Zijn restaurant kreeg er een enorme boost door. Het artikel was geweldig geschreven – culinaire antropologie en geschiedenis –  en omdat we toch gingen zouden we zeker dat restaurant bezoeken. Georgië kent een lange roerige geschiedenis. Het land is bergrijk, aan de noordzijde begrensd door de Grote Kaukasus met toppen in de 5.000, aan de zuidkant de Kleine Kaukasus, midden door  een smalle veelal vlakke strook waar alles met gemak en overgave groeit en bloeit. Wijnbouw begon hier 8.000 jaar terug en die ervaring proef je. De communistische periode lijkt nu oppervlakkig het land niet blijvend terneergedrukt te hebben. Je ziet in de architectuur er deprimerende resten van, maar de burgerlijke architectuur van tussen de 1850 en 1917 is ook volop aanwezig. Het klimaat en de natuur – en het feit dat Stalin een Georgiër was maakte de Sovjetrepubliek misschien ook net als de Krim een geliefde vakantieplek.

Toen we een week na de toevallige ontdekking van een uitstekend restaurant in Het restaurant zaten merkten we nauwkeurig wat aandacht – in weerwil van wat IKEA beweert – doet. Het maakt alles net even minder mooi. De knipmessende obers in het te nadrukkelijk vormgegeven restaurant waren zich overbewust van de status van hun plek, waar zeker sinds het New Yorker artikel allemaal prachtige mensen met veel geld kwamen dineren. Geen kwaad woord over de keuken, want die was geweldig, maar wij hadden bij oude vrouwtjes in de Kaukasus onder een aan de muur gespannen berenvel minstens net zo lekker gegeten terwijl de huishond ons toegaapte en een kleinkind zachtjes hummend  over het terras drentelde. Zonder toestanden maar met liefde voor goed koken..

Mijn god wat kun je daar lekker eten en drinken. En wat een schitterend land. Ga er vooral niet heen.

 

——-

 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot. Hier iets over Stalin.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Mannenweekend

Nadim en ik zijn in Zeeuws-Vlaanderen. De laatste dagen van de zomervakantie zijn we mannen onder elkaar in het huisje van B’s tante.

B en Ada waren hier ook, maar vertrokken zondagmiddag naar Amsterdam. We zwaaiden ze uit bij de pont naar Vlissingen, vanwaar ze per trein zouden doorreizen naar huis.

Het zwaaien duurde kort, daarna zaten we getwee in de auto, met drie als je Otis de Hond meetelt.

‘Zo,’ zei ik, en klopte op een van Nadims knieën, die erg bruin geworden zijn en vol blonde haartjes blijken te zitten. ‘Het mannenweekend is geopend.’

Op mannenweekend is er meer snoep en chips dan normaal, er worden meer scheten gelaten en niemand hoeft naar bed voor hij daar zin in heeft.

Ik geloof dat ik me nog meer op mannenweekend verheugde dan mijn zoon, maar dat had weinig met chips te maken.

Voordat Nadim vier werd en naar school moest, gingen we vaak met zijn tweeën. De rit naar Zuidzande is lang genoeg: de Amsterdamse wereld bestaat nog wel, maar echt raken kan hij je niet meer. Zonlicht heeft hier een veel grotere invloed dan in de stad. Al na een paar dagen ga je rond een uur of tien naar bed, om tegen zevenen volledig uitgerust op te staan.

We lopen langs het strand, spelen met Lego in de tuin en werken wat aan onze boeken. Otis de hond ving een haas, die nu onderin de koelkast ligt.

Mijn jongen wordt te oud om lang aan mijn hand te lopen. Alsof hij voelt dat ik dat jammer vind, komt hij me regelmatig knuffelen, waarin ook iets lijkt te veranderen. Onze lichamen registreren dat hij ouder wordt, dat er een moment komt waarop we allebei écht mannen zijn en een knuffel aan een bepaalde lengte gebonden is.

Gisterenavond koos Nadim ervoor om vroeg naar bed te gaan. Ik keek in mijn eentje naar de zonsondergang en werkte aan dit blog, zoals ik vaak op deze plek gedaan heb. Laatst schreef Sarah Sluimer dat alle afscheid met veel herrie en gebrul moet gaan. “Niet dat gedweep met vervlogen tijden, nee.”

Een prachtige column, maar ik ben er de man niet naar.

________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Applausje voor mijn benen

Illustratie Anna Borisova

Met mijn panty al aan maar nog steeds in mijn zomerschoenen slof ik half oktober door de bladeren, er dwarrelt er net eentje in mijn kraag. Op het moment dat ik rechts af wil slaan, een klein paadje in, komt een ouder echtpaar me tegemoet. Misschien beter omlopen, het paadje is smal, denk ik, maar ik ben al afgeslagen. Het echtpaar loopt trots rechtop, arm in arm. Ik probeer in te schatten of ik ze het best links of rechts kan passeren. Ze haken elkaars armen los, in eerste instantie denk ik dat dat is om mij er makkelijker langs te laten. Dan stopt de vrouw abrupt en begint fanatiek in haar handen te klappen.

‘Bravo meisje! Bravo!’ roept ze uit. ‘Wat een benen! Moet je nou toch eens kijken!’

Tegelijkertijd roept de man, terwijl hij met twee handen omstebeurt kushandjes mijn kant op werpt en een halve buiging maakt, ‘Gegroet prinses! Je lijkt wel uit een sprookje wegge…’

Hij begint aan een soort huppeltje mijn kant op, maar de oude dame verspert hem de weg. Met een blik alsof ze een wilde tijger in bedwang houdt grijpt ze de opa vast en roept:

‘Loop door meisje! Als je leven je lief is!’

Ik wil me omdraaien, maar ze speelt de rol van jaloerse feeks zo goed dat ik maar gauw doorloop, de worstelende oudjes lachend achter me latend.

 

 

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en portretteert voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Foto van Eline Helmer
Eline Helmer

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Rozen

illustratie Anna Borisova

Een meisje met een enorme bos rozen stapt de bus in en leunt tegen het raam net naast de deur. De omaatjes om mij heen stoten elkaar aan, wijzend naar de bos. Eentje staat zelfs meteen haar stoel af. Druk beginnen ze fluisterend te speculeren:

‘Van wie zou ze die bos gekregen hebben?’

‘Vast van een hele rijke man. Wat zou zo’n bos wel niet kosten?’

‘Maar ze zijn het waard hoor, dat zie je zo’

‘Ik heb laatst van die rozen gehad, nou, die hebben zeker twee weken gestaan’

De omaatjes giechelen, mompelen wat onderling. Eentje buigt voorover.

‘Zeg meisje, van wie heb jij die mooie rozen gekregen?’

Geen reactie. Het omaatje kijkt vragend om naar haar nieuwe vriendinnen.

‘Watteh?’ roept het meisje dan, veel te hard, terwijl ze het oortje van haar koptelefoon uit haar oor trekt.

‘Van wie heb je die mooie rozen?’

‘Bestelling’ zegt ze nors, en stopt het oortje weer terug.

 

 

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en portretteert voor Tirade mensen die ze ontmoet.

Foto van Eline Helmer
Eline Helmer

Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.