Warschau verkeerd begrepen

NOWELA

Toen ze aan de generaal Branickatram haar voet was kwijtgeraakt,
was haar tuin in het midden van de werf verruïneerd.
Een deel was met gaas bedekt, zoals de voile die de weduwe verbergt;
uitgegroeid tot netten met stengels en troep.
Op een houten tafel een spoor van zwarte speelkaarten,
op het grindpad een muis.

Ik herinner me de nobele Branicka van daarvoor,
in de jurk van eeuwen,  het zilveren helium van haar haar.
Ze pakte van de vloer een breekbaar kopje,
Zilveren parels, botercakejes, en in een pose van een portret van Maria Ludwika
wachtte ze op haar drie oude mannen.

Ze had er onmiskenbaar drie – die van de Desa-winkels, die van de dansschool
en die van het pension.
Ze droegen grote grote zwart glooiende hoeden
als in korsetten vervat, waarvan de baleinen kraakten.

‘Ce sont des Vieilles’ dacht ik in het Frans,
en op zijn Frans dronken zij slappe koffie en lachten op zijn Frans,
Als piepende, klein wedstrijdjes vlogen
slaperig bijen uit en grote vlinders en er was veel gepraat,
om die andere geluiden niet te horen.

Toen ze aan de generaal Branickatram haar voet was kwijtgeraakt,

naar het gerucht ging door dikdoenerij, de eerste bij het borduren
een naald at, de tweede zich verslikte in een rozenkrans, maar onsterfelijk bleek,
en de derde werd niet gevonden.

Ik kijk naar de puinhopen van de werf op de binnenplaats,
ik denk aan een afzonderlijke voet, een vrouw,

Wind op mijn borst, een beetje regen in mijn gezicht
het is tijd in de oven te verbranden.

Een paar weken terug was ik in Warschau. Toen ik ‘s avonds een rondje liep stuitte ik op een plaquette met een gedicht van Stanisław Antoni Grochowia (1934 – 1976) , een woeste dichter die op 42 jarige leeftijd in Warschau stierf.

Het centrum van Warschau werd na de Oorlog herbouwd, deels door goed te kijken naar schilderijen die Canaletto in de 18e eeuw maakte…

Elk nieuw land, elke nieuwe stad is een gedicht dat je met zeer beperkte middelen tracht te vertalen tot iets wat in het geheel niet klopt. In bovenstaand geval een compilatie van wat google translate in vier talen met het gedicht doet. Het klopt niet, maar het klopt wel. Het geeft althans nu in deze verminkte vorm heel goed weer wat ik in korte tijd van Warschau heb begrepen. Weinig en van alles dus.

Het is een beeld van een stad waarvan je in de gidsen kunt lezen hoe vaak en hoe grondig zij verwoest is.

(ps voor wie echt wil weten hoe het gedicht gaat – en voor wie een beetje Pools kent – wordt het op deze pagina geciteerd, en: lees je echt Pools? Ik wil dolgraag weten wat er staat!)

—————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Leest nu Adam Zamoyski Poland, a History

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Boekenbal

Afgelopen vrijdag was ik voor het eerst op het Boekenbal. Sinds mijn debuut in 2011 uitkwam mocht ik vijf keer mee (nooit op eigen naam, natuurlijk) waarvan ik er dus slechts één verzilverd heb.

Hoewel de redenen die ik opgaf voor het niet-kunnen uiteenliepen kwam het er in de kern steeds op neer dat ik dacht niet op een boekenbal thuis te horen. Ik waande me een outsider.

Toen Emmelie van publiciteit me afgelopen maandag appte dat er een kaartje voor me was zei ik onmiddellijk dat ik mee zou gaan. Ik zette het Boekenbal in de agenda en ging verder met het lezen van de krant.

Pas toen ik merkte al een aantal bladzijden niets meer van het nieuws te hebben opgenomen vroeg ik me af waarom ik nu zo zonder zonder twijfel ja had kunnen zeggen.

Lag de grens bij drie boeken? Was ik per 2017 eindelijk ook in mijn eigen ogen schrijver?

Ik geloof dat iedereen bij zijn debuut de hoop koestert in één knal naar de sterren door te schieten, met vertalingen in meerdere landen, verfilmingen en eindeloze interviews. Laat ik voor mezelf spreken: ik droomde ervan en mijn droom kwam niet uit.

Het schrijverschap bleek ploeteren voor weinig beloning en erkenning. Ontevredenheid ligt altijd op de loer; zelfs auteurs die in mijn ogen heel succesvol zijn vinden hun verkoop en het aantal prijzen dat ze winnen meestal tegenvallen.

Dubbel aan dit vak is ook dat we gezien willen worden voor werk dat we in het donker maken. De schrijver speelt na het afleveren van zijn product geen rol meer, als een draagmoeder die in ruil voor een handje munten afstand doet van haar baby*.

Het werd vrijdag. Om negen uur sloot ik aan bij Wytske Versteeg, ergens halverwege de rij die zich uitstrekte van de ingang van het Vondelpark tot aan de Paradiso. We praatten het over haar Tiradeblog van een aantal jaar geleden, waarin ze aansneed dat schrijvers kijkers zijn, en daarom altijd op een afstand van de wereld staan.

Er waren veel bekenden. Iedereen zag er mooi uit en was aardig. Ik groette een recensent die ook schrijver is en vergaf hem (in mijn hoofd) een vergissing die hij maakte bij het bespreken van mijn eerste boek.

Naar verluidt heb ik later die avond meerdere mensen gedwongen een kopstoot met me te drinken. Ik herinner me dat ik de meer wollige schrijvers die ik tegenkwam geknuffeld heb. Wat ik boven alles meenam van mijn eerste Boekenbal (tot de afterparty die ik ondanks het knalrode polsbandje dat iemand me omdeed niet heb kunnen vinden) is dat we allemaal outsiders zijn.

Volgend jaar graag weer.

 

*Nu zijn er natuurlijk schrijvers wier persoon zichtbaarder is dan hun werk, maar weinig roept bij collega’s meer irritatie op.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Mooi zijn

‘Ik heb het idee,’ zei ik tegen I., ‘dat mensen nu voor me opzijgaan in plaats van dat ze door me heen proberen te lopen.’

Mijn jas flapperde perfect in een lentebries en later op de avond zou iemand aan me vragen of ik iets met m’n haar had gedaan, mijn eerlijke antwoord zou zijn dat ik het geborsteld had. Naast me liep I. met een glanzend baardje en een heel mooi pak aan. Mijn schoenen tikten op de stoep en mijn lippen waren rood.

In een winkel noemde iemand me ‘u’, ik had het idee dat dit net iets eerbiediger dan normaal gebeurde.

‘Lekker hè,’ zei I.

‘Misschien moeten we gewoon eens per week zo een rondje door de stad lopen,’ vulde ik aan.

We dronken koffie op een parkbankje en vonden onszelf tegelijkertijd geweldig en verschrikkelijk. Daklozenkrantverkopers probeerden het niet eens en niemand vroeg ons om een sigaret of een euro.

‘Sowieso,’ zei ik, nadat we deze conclusie hadden getrokken, ‘ik heb alleen een briefje van vijftig bij me.’

We zagen er – sorry – echt heel goed uit. Tegelijkertijd wisten we dat er mensen zijn die er altijd zo bij lopen, dat wij onszelf nu helemaal fancy vonden terwijl sommige mannen dagelijks in een Suit Supply’tje rondbenen en er vrouwen bestaan die elke dag hun haar borstelen.

‘Pardon,’ zei een vrouw die niet eens bijna tegen me aanliep; ze had perfect peroxidehaar, een klein hondje op haar arm en een jas aan waar ik een halfjaar huur van zou kunnen betalen.

‘Het is je vergeven,’ wilde ik zeggen, ‘ga in vrede,’ maar dat deed ik toch maar niet.

Het Boekenbal, waar ik me zo op verheugd had dat het gênant werd, was warm en kleverig. Er was een levende slang die mensen om hun nek konden hangen en daar werd ik spontaan nogal dierenactivistisch van (wat de fuk, CPNB). Er waren wel veel mensen waarvan het fijn is om ze te zien en voor we voortijdig naar een café vertrokken kreeg ik een aantal van die mensen zo ver dat ze heliumballonnen leegzogen, iets wat ieder feest sowieso naar een hoger niveau tilt.

De volgende dag had ik geen kater doordat ik (ondanks mezelf) niet zoveel had gezopen. Wel ontzettende spierpijn. Raar: ik had niet gedanst, zelfs niet eventjes in een kroonluchter gezwaaid. ’s Middags liep ik in een spijkerbroek en een rommelige jas over straat en wist ik ineens waar de pijn vandaan kwam: zo rechtop als in mijn mooie pakje loop ik nooit. Wat een aansteller ben ik, dacht ik. Daarna werd ik, gelukkig maar, gewoon omvergelopen door een voorbijganger. Verschil moet er wezen.

—-

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Inwijding

In 2015 was elke maand een ander performance piece van Tino Sehgal in het Stedelijk Museum Amsterdam te beleven. Je werd als bezoeker aan de hand genomen voor een paar goede gesprekken, onderdeel van een dansende menigte of keek hoe een digitaal lokmeisje uit het scherm stapte en jou in vlees en bloed benaderde. Het hoogtepunt was de intiemste van de pieces, het stuk geheten Kiss

Er werden in twee maanden twee verschillende versies van de kus uitgevoerd. De eerste behelsde twee personen die midden in een zaal innig verstrengeld een langzame dans van zitten, liggen en opstaan uitvoerden. Het werkte meditatief door de rust en controle die uit de personen sprak.

De tweede versie was daarentegen alles behalve meditatief. Om deze versie te kunnen beleven, moest je een verduisterde zaal binnenlopen. Na verloop van tijd, als je ogen zich aan de duisternis begonnen te gewennen, ontwaarde je de silhouetten van de andere bezoekers. Die stonden samen rond één punt in de zaal. Als je je daartussen wurmde, bereikte je de tweede Kiss. Om ze te zien moest je bijna op ze gaan staan, maar het viel meteen op dat deze verstrengeling zonder kleding plaats had.

De verbazing en schok die gepaard gaan bij het uitgelokte voyeurisme, slaan al snel om in opwinding. In de duisternis voel je de onthulling van een geheim en voel je je verbonden met de niet zichtbare onbekenden om je heen. Het zien van de geliefden is verboden, maar de witte, kronkelende lichamen prikkelen de kijker om het gade te blijven slaan. Kiss was een heimelijke inwijding in de liefde, gewoon in een Amsterdams museum, omringd door onbekende dagjesmensen, toeristen, studenten, kunstliefhebbers.

Het opschrijven van het relaas over een kunstwerk dat draait om geheim, taboe en inwijding, voelt als een schennis van die inwijding.

Heimelijke inwijdingen scheppen verbondenheid, een gevoel van intieme collectiviteit. In Donna Tartts The Secret History komt de verteller, zelf van simpele komaf, tijdens zijn studie terecht in een snobistisch en gesloten clubje van studenten klassieke talen. De lezer krijgt door het meelezen het gevoel ook tot de ingewijden te behoren, terwijl langzaam maar zeker de detective-verhaallijn wordt ontsponnen, waarin de donkere kanten van een gesloten groep van ingewijden naar voren komen.

Als student klassieke talen herkende ik enige parallellen met Tartts vertelling. De dynamiek van een afgezonderde groep vakidioten voelde heel vertrouwd, zeker voor iemand die net van de middelbare school af een nieuw gezelschap zoekt om zich aan te binden. Je kunt je onderdompelen in één groep en je identiteit daaraan ontlenen.

Een onderscheidend aspect van literatuur en poëzie is de inwijding die elk werk vereist. Het is een van de redenen waarom schrijfsels zo’n elitair karakter hebben. Om door te dringen tot een roman of dichtbundel, zal je je de taal eigen moeten maken, je verplaatsen in de vertelling, reflecteren op de gedachten. Zodra je je die geheime taal eigen hebt gemaakt, voel je je onderdeel van een nieuw, klein universum. Je unieke identiteit als lezer wordt gevormd met elk werk dat je tot je neemt, en degenen die kunnen delen in hetzelfde geheim zijn je geestesbroeders.

De directe, lichamelijke magie van Kiss vervloog zodra je de verduisterde zaal uitliep en je ogen prikten in het zonlicht. Maar de ervaring van inwijding draag je mee, vormt een onderdeel van jezelf. Buiten het museum viel je het besef in: ik heb iets gezien en ervaren wat voorbehouden is aan de happy few. Bij ieder uitgelezen boek of gedicht voel je eenzelfde persoonlijk plezier.

ProfielfotoAlex Philippa (1994) studeert klassieke talen en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en is hoofdredacteur bij defusie.net.

Voor de gasten

tegels keuken

Vroeger lagen al mijn geheimen handig bij elkaar, in één simpele beweging mee te graaien als de nood aan de man was. Wanneer je de scheepslade onder mijn bed verder dan dicht doorduwde tot ‘ie de muur raakte, ontstond achterin een kleine opening, een sleuf van hooguit vijftien centimeter waar alles wat privé was doorheen paste.

Spaargeld, aangezuiverd met een biljet van één miljoen gulden met Willem de Zwijger erop en waarvan mijn moeder zei dat het nep was, een setje oorbellen, gejat van mijn zus, Man Alive Dressing the Free Way*, en – vraag me niks – mijn melktanden in een doosje; alles gebundeld in een gebruikte handdoek, klaar om te vluchten. Een andere optie was om het hele pakket uit het raam te gooien en zelf op m’n kamer te blijven tot de kust weer veilig was.

Sinds ik begin deze maand ons Amsterdamse appartement op Airbnb heb gezet, denk ik veel na over de handzaamheid van kindergeheimen en over hoe het allemaal zo ver heeft kunnen komen. De hele studeerkamer, het enige afsluitbare vertrek binnen het huis, staat tot aan de nok toe volgestouwd met persoonlijke spullen.

Om mijn gasten niet onnodig te choqueren, heb mijn huis zoveel mogelijk ontgayed. Mijn verzameling Butt Magazines, normaal gesproken prominent op de salontafel: onderin een verhuisdoos. De kalender met het blote broertje van vriendin B. op een racefiets: omgekeerd in een la. Mijn sport- en onderbroekencollectie: achter slot en grendel. Uit de badkamer heb ik elke tube, elk pompje met ook maar de minste wrijvingsverzachtende inhoud preventief geruimd. Niets zichtbaars kan de tere heteroziel nog schaden, al ben ik er te laat achter gekomen dat ik de gootsteenonstopper op de badrand heb laten staan. Daar baal ik van.

Op sommige plekken zit de mannenliefde letterlijk ingemetseld in ons appartement. Zesendertig op tegels geglazuurde filmframes uit The Perfect Human** – anderhalve seconde het perfecte jongensachterhoofd met een hand in de nek en blote schouders onder een wit hemdje – beslaan de spatwand in de keuken.*** Boven het bed in de slaapkamer hangt een wandvullende, tot volledige abstractie gepixelde homoseksafbeelding die je alleen kunt onderscheiden wanneer je buiten vanaf de bushalte door het raam naar binnen kijkt of als je je lenzen uitdoet. Die heb ik toch laten hangen. Dat is kunst.

Nooit eerder heb ik door de ogen van een hetero naar mijn eigen woning gekeken. Hoeveel ik ook ontruim; mijn geaardheid heeft zich in alle hoeken en kieren genesteld. Dit weekend zijn de eerste gasten gearriveerd, een jonge Fransman en zijn vriendin. Net stel, ruimdenkend, schat ik. De recensie moet nog komen, maar misschien hebben ze vanwege alle onvermijdelijke exotische invloeden wel een paar extra spannende nachten in dat grote roze homobed. Ik hoop het. En dat ze onderzetters gebruiken op de eettafel, anders krijg je kringen.

_____________________

* Charles Hicks, Simon & Schuster, 1984. Elders – ik weet niet meer precies waar – heb ik eerder vermeld dat met name het hoofdstuk Swimwear me destijds mateloos opwond. Bij gebrek aan herenporno bestond mijn nachtliteratuur verder uit een verrassend homo-erotische mangastrip die ik voor mijn verjaardag had gekregen en Lieve jongens van Gerard Reve (Polak & Van Gennep, 1973).

** Jørgen Leth, 1967. Eigenlijk zijn de afbeeldingen op de tegels afkomstig uit The Five Obstructions (2003), waarin Lars von Trier aan Leth opdraagt The Perfect Human vijf keer opnieuw te maken volgens zeer strenge richtlijnen, door Von Trier zelf opgelegd. De tegels zijn stills uit de cartoonversie.

*** Zie foto.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

William Eggleston – net naast het midden

William Eggleston, En Route to New Orleans, 1971–1974, from the series Los Alamos, 1965–1974 © Eggleston Artistic Trust 2004 / Courtesy David Zwirner, New York/London

Wat zien we hier? Het is een foto die bijna iedereen wel eens gemaakt heeft. Een vliegtuigraam op een heldere dag, een drankje in een glas, de zon die door het gekleurde drankje valt op het tafeltje. Al is de laatste keer dat ik iets in een glas kreeg in een vliegtuig in ’92 geweest.

Deze foto is van William Eggleston, een mooi overzicht van zijn serie Los Alamos hangt nu en tot 7 juni in Foam.

Eggleston was een van de vroege fotografen die gebruik van kleur losmaakte uit de reclamefotografie en in kunstfotografie gebruikte. Tot die tijd was zwart-wit meer usance in artistieke fotografie. Eggleton maakte dan ook nog foto’s van dingen die je elke dag ziet. Wat maakt de foto’s die hij schoot tijdens  verschillende roadtrips door de zuidelijke staten van Amerika dan zo bijzonder?

Twee heel voor de hand liggende dingen: kleurgebruik en compositie. Zaken waarmee je ook schilderijen definieert.

Hoe komt het toch dat ik bijna geen genoeg kan krijgen van naar goede foto’s of schilderijen kijken? Waarom staat een mens in hemelsnaam graag voor een rechthoekig tweedimensionaal vlak? Wat doet de compositie van een foto in je hoofd? Behalve het bewuste ‘waarom werkt dit’ moet er ook een onbewust appreciatie zijn van dat een verdeling van vlakken goed is. Iets waardoor je favorieten hebt: Fernand Léger, Paul Cézanne, Kazimir Malevich.

Eggleton heeft een subtiele compositie, vaak frontaal, altijd een uitsnede die net onverwacht is, geen opgedrongen betekenis, maar inderdaad Cézanneske vlakverdeling. Zijn neiging anders dan op de gulden snede te accentueren valt me op: vaak net buiten het midden.

Wat zie ik hier? Ik zie een bekend plaatje dat door aandacht en techniek boven zijn alledaagsheid verheven is, en uitnodigt tot nadenken over zijn waarom en wat het zou kunnen betekenen, waarmee het vanzelf iets gaat betekenen. Ik zie iets wat iemand zag, waardoor hij en ik verbonden zijn. En tegelijk zoek ik houvast in elke vierkante centimeter.

——————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef onder meer hier eerder over fotografie.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Niet slapen

We waren in Duitsland voor werk. Ons hotel zat in een dorpje in het Ruhrgebied en mijn kamer had uitzicht op een van de ongelukkige bijkomstigheden van heuvelland: een damwand die ervoor moest zorgen dat wat aan de voorkant van het gebouw nog de begane grond was niet aan de achterkant een kelder werd.

‘s Ochtends kwetterden er zo achterlijk veel vogels dooreen dat ik het hotel verdacht van gecamoufleerde speakers in de damwand; van opgenomen natuurgeluiden in een loop die ervoor zorgde dat niemand pas om half elf aan het ontbijt verscheen.

In de Kneipe die bij het hotel hoorde stond een echte kastelein. Zijn witte snor overkapte zijn mond en wanneer hij sprak zag je alleen zijn kin bewegen, wat hem aan een bolle goedgemutste buiksprekerspop deed denken. De man schonk ijskoud pils in van die rechte fluitjes van flinterdun glas en verdomme als dat niet exact is waar je heel veel van wilt hebben na een lange dag lopen en praten.

Tijdens de heenreis had ik me verheugd op mijn eerste nachten sinds maanden zonder een baby naast mijn bed. Ik zou lang en ongestoord slapen; opgeladen terugkeren naar mijn gezin. Maar aan het eind van elke dag moesten we langs die snor, die twinkelende ondeugende oogjes en rode konen. De koele aardewerken tap waaruit dat knetterfrisse Kölsch kwam.

Ik kan niet meer slapen op drank, of liever: ik kan er niet meer op doorslapen. Om vijf uur elke ochtend – ruim voor de vogelloop inzette – was ik zowel klaarwakker als doodmoe.

Een van de grote mysteries in mijn leven is waarom ik op het moment dat ik er het minst aan kan veranderen het meest over mijn problemen nadenk.

Inmiddels weet ik dat een goede nachtrust mijn vaardigheid om bij dag adequaat om te gaan met problemen vergroot, maar daardoor kan ik alleen maar beter wakkerliggen. De nadelige gevolgen van mijn onvermogen te ontspannen tel ik bij mijn piekerlijstje op.

Wat ik hierboven beschrijf is vele malen erger als ik gedronken heb, maar ook zonder drank een bijna dagelijks gegeven. Veel mensen, weet ik inmiddels, kampen ermee.

Mijn theorie tot dusver: rond 10.000 voor Christus begon de mens gewassen te verbouwen, waardoor voortdurende stress voor overleven niet langer nodig was. Sinds die tijd is het aantal zaken dat ons leven elke dag bedreigt (wanneer er geen oorlog is) geleidelijk teruggebracht naar nul. Met andere woorden: het is ooit fokking relevant geweest voor het doorgeven van je genen dat je voortdurend in survival mode stond. Degene die overal gevaar vermoedde had een grotere overlevingskans dan degene die zich nooit zorgen maakte.

Ons brein is nauwelijks veranderd sinds we jager-verzamelaars waren. Zo gauw het niet meer in beslag genomen wordt door alle input waar het overdag mee om moet gaan, keert het terug bij de preset die ons honderdduizenden jaren voor gevaren heeft behoed.

Als ik gelijk heb en mijn theorie snijdt hout, dan is er geen hoop. Evolutie laat zich niet afdwingen door slapeloze schrijvertjes.

 

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Het grote niet-verstaan

Het ging over of ik als kind bovengemiddeld Oost-Indisch doof was. Mijn moeder zei: ‘dan moeten we sowieso pas vanaf je zevende meetellen.’

Gek. Hoewel ik al zo lang ik me kan herinneren regelmatig even check of ik alles nog hoor, en vaak een beetje bang ben dat mijn gehoor achteruit gaat, denk ik nooit meer aan wat daar de oorzaak van is: tot mijn zevende was ik nogal slechthorend.

Intermezzo (verontschuldigend): pas op, nooit met medelijden of vertedering over je eigen kindertijd gaan praten – dat is het begin van een heel lange saaie zin die eindigt met ‘in tegenstelling tot die verrotte jeugd van tegenwoordig’, waarna je je mond houdt en enigszins terecht overlijdt aan al dan niet voortijdige ouderdom.

Ik hoorde mijn naam niet, in een ruimte met meer dan twee pratende mensen was ik verloren. De tv was onverstaanbaar, heel soms (ik denk als-ie zeker wist dat de buren er niet waren) zette mijn vader naast de tv ook de radio op volle sterkte aan, zodat ik wel iets meekreeg. In de bioscoop keek ik plaatjes. Volwassenen dachten dat ik niet naar ze luisterde en ik schaamde me, want om op school iets op te steken moest ik als een mafkees met mijn handen kommetjes om mijn oren vormen en voorin de klas zitten. Ik keek naar monden. Was jaloers op mensen met grote oren. Hield van dingen waarbij gerend en geschreeuwd kon worden en van boeken.

Als huisartsen wegens de uit de hand gelopen griepen waar ik een tamelijk sneu patent op heb in mijn oren moeten kijken, vragen ze altijd wat er in vredesnaam met mijn trommelvliezen gebeurd is en dan leg ik uit dat ik vroeger vaak oorontsteking had, dat die weleens doorgeprikt moest; ik denk dan aan de suizende, doffe pijn van die ontsteking en dan die meterslange naald, het knappen van mijn oor en de hele wereld, aan zeker weten dat mijn einde was aangebroken en dat de dokter een duivel was.

Intermezzo: een tijd geleden las ik Stephen Kings Over leven en Schrijven*, waarin hij beschrijft hoe op zijn zesde zijn trommelvliezen drie keer doorgeprikt moeten worden. Verraad: de sussende arts, dan die naald, geloven dat ze het nooit weer zullen doen, en er dan later toch nog een keer intrappen:

Dat doorprikken van mijn trommelvlies deed een pijn die alles ter wereld te boven ging. Ik gilde het uit. Er zat een geluid in mijn hoofd – een hard smakkend geluid. Er liep warme vloeistof uit mijn oor – het was of ik uit de verkeerde opening begon te huilen, al huilde ik inmiddels al genoeg uit de juiste openingen.

Bij het lezen van deze passage dacht natuurlijk ook aan mijn oren, maar alleen aan de pijn die bij een ontsteking ineens als een scherp lint door m’n kop trok, dat doffe daarna, het gebonk en geruis in mijn hoofd. De angst voor oorontsteking die me elke griep overvalt, terwijl mijn oren al zeker twintig jaar niet meer ontstoken zijn geweest.
Maar die doofheid bestond niet meer in mijn herinnering.

‘En ik had buisjes vroeger,’ zeg ik tegen zo’n huisarts en dan denk ik aan het verschrikkelijke maar ook intrigerende moment dat een van die buisjes weer uit mijn oor tevoorschijn kwam – ik moest mijn oma een zoen geven, maar er rolde (sorry sorry) een soort erwt uit mijn oor (sorry). Maar aan de reden van die buisjes maakt mijn hoofd geen verbinding vuil.

Tot dat gesprek met mijn moeder dus, toen herinnerde me ik de frustratie van dat grote niet-verstaan, dat z’n vieze draden zelfs tot in mijn huidige leven heeft gesponnen. Altijd bang om de muziek te hard te zetten, soms even met mijn vingers knippen om te kijken of mijn gehoor niet weg is, de schaamte als ik iemand niet versta – want het was ook voor de mensen om me heen behoorlijk onhandig, allemaal.

Intermezzo (nu we toch bezig zijn): ik was ook scheel. Dat bedenk ik me nu. Althans, scheel: ik had een oog dat zonder dat ik het merkte wegdraaide, tot grote woede van bijvoorbeeld overblijfjuffen en moeders van vriendjes, die dachten dat ik ze met een soort zombieshow in de maling nam en vervolgens niet luisterde (tsja) naar hun vermaningen. Later was ik zeker tot dit soort gedrag in staat, met veel plezier ook, en dacht ik – tot nu – nooit meer aan dat oog, dat geheel zelfstandig is gestopt met draaien.

Maar wat ik me vooral herinnerde was hoe het was om ineens te kunnen horen. Echt horen. Het was nog veel beter dan ik me voorgesteld had. Mijn ouders namen me mee naar de bioscoop, De kleine zeemeermin, en in plaats van mijn handen achter mijn oren vouwen, legde ik ze er nu overheen. Wat luid! Wat mooi! En dan de straat, met auto’s en mensen die praten en voeten over de stoep, fietsbellen en trams, wat een herrie! De familieverjaardagen, waar iedereen blijmoedig door elkaar schreeuwt, echte woorden!

Zo, precies zo, is het om wakker te worden uit een doffe winterslaap.

 

*Stephen King, Over lezen en schrijven. Vertaling: Hugo en Nienke Kuipers. Luiting – Sijthoff, Amsterdam. P. 22.

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

 

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Geuren

Probeer maar de magie van geur over te dragen. Mijn boekenkast vult zich in gestaag tempo met prachtige beeldspraken en ontroerende gedachtegangen. Geur dringt zich daartussen niet op. De oudere boeken ruiken distinctief, maar dat lees je niet terug.

Natuurlijk, Prousts madeleine is een bekend literair voorbeeld van geur. Maar de man die zich boekenlang in herinneringen wentelt naar aanleiding van één cakeje, gaat voorbij aan het onmiddellijke, lichamelijke effect van geur. Geuren dringen de hersenen bijna direct binnen, terwijl de beelden die je ogen vormen, eerst langs de thalamus gaan.

Voor mij bepalen geuren grotendeels seksuele aantrekkingskracht. Oksels verspreiden ieders eigenste geur, en zijn daarom waarschijnlijk zo prettig om je hoofd in te verbergen. Meer dan de parfums die vrouwen opspuiten, blijft de geur uit hun oksels me bij. Nadat zij vertrokken is begraaf ik uren later nog mijn neus in het shirt waarin zij sliep. Mijn stuk textiel is het hare geworden door haar geur. Ik houd mij nog even vast aan haar vliedende aanwezigheid.

Niet alleen de geur die iemand uitslaat, ook het reukorgaan kan mij horendol maken. De neus is het mooiste lichaamsdeel, hoe arbitrair mijn opvatting van ‘goede neuzen’ ook is. Neuzen bepalen de vorm van het gezicht en zijn de toegangspoort waardoor de geuren je lichaam binnenmarcheren. Ze zijn onderdeel van de primordiale aantrekkingskracht van geur.

Die aantrekkingskracht gaat verloren in woorden en beelden. Vermoedelijk zijn geuren één van de grote mankementen van porno. Het kan de typische seksodeurs immers niet overdragen. Porno weet hoogstens de visuele en auditieve aspecten van seks te ontvouwen, het spel van lichamen van alle kanten toe te lichten.

Bij goede porno is geluid even belangrijk als het beeld, zo niet veel noodzakelijker. Een oprechte kreun prikkelt meer dan alle money shots bij elkaar. Jammer dat het zo moeilijk zoeken is naar een echte kreun tussen die schreeuwende vrouwen en vloekende mannen.

De Pornopera (2015) van Huba de Graaff lichtte deze auditieve kern van erotiek in een zinderend uur uit: na het spel van zuchten en kreunen maakt de vrouwelijke stem zich vrij in een minutenlange climax. Seksuele vervoering behoeft geen bloot als stemgeluid zoveel kan bereiken. Een fluistering in het oor doet meer dan uitdagende kleding.

Juist in een beeldcultuur als de onze blijkt de urgentie van lichamelijke waarnemingen. De geluiden, geuren en tast van een ander kunnen meer intimiteit bewerkstelligen dan welke foto of film ook.

Er bestaan legio verklaringen voor de kracht van geuren. Die gaan over feromonen en informatieoverdracht, maar ze onttrekken de poëzie eraan. Geuren vervliegen in een moment en roepen toch bijzonder sterke lichamelijke reacties op. Een boek of gedicht waarin die magie gevangen wordt, zonder in een karikatuur à la Süskinds Das Parfum te vervallen, heb ik nog niet in handen gehad. Ik blijf snuffelen tussen de regels door, maar misschien blijft geur voorbehouden aan de alledaagse ervaring, en niet aan de kunsten.

 

ProfielfotoAlex Philippa (1994) studeert klassieke talen en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en is hoofdredacteur bij defusie.net.

Menno

Ik ken Menno van der Veen, schrijver van Rimpelgeweld*, al sinds eind vorige eeuw. De ultieme gymnasiast, een tikkeltje mank, altijd z’n Grieken paraat. Het woord ‘apocrief’ ken ik van hem. Hij wilde gids worden bij Rederij Kooij; ik werkte daar al zeven jaar. Menno was de eerste die ik dat vak bijbracht, mijn eerste student in wat dan ook. In rondjes varen.

Ik weet niet of hij het inmiddels heeft afgeleerd, maar in die tijd lachte hij met zijn tong tussen zijn tanden, waardoor hij er dommer uitzag dan hij was. Ik heb iemand hem eens zien onderschatten bij de FEBO op de Leidsestraat, in een studentikoze filosofiediscussie met een patatje oorlog erbij. Toen Menno uitgepraat was, stond die jongen te tollen op zijn poten.

Menno maakt mensen graag een beetje dizzy.

We draaiden muziek op je kamer in Zuid, ik had mijn eigen verzameling niet bij de hand. Veel Zappa en Dylan, The Beatles. Jong oud. In een interview las ik dat je jezelf tegenwoordig als laatbloeier beschouwt. Ik vind Rimpelgeweld overrompelend vroeg, zeker voor een debuut. Wat moet je hierna in vredesnaam schrijven?

Waarschijnlijk ben je gestopt met blowen. Dit boek, dit caleidoscopische totaalwerk, zou je eventueel stoned hebben kunnen bedenken, maar je moest het nuchter opschrijven – totale controle tot op de laatste klank. Ik herinner me onze gesprekken niet meer, maar wel onze roes. Je gedijde er goed op.

Niet sinds het kliekje decadente studenten in The Secret History heb ik me zó sterk verbonden gevoeld met een fictieve vriendengroep als met Kink, Aniëlle, Britten, Pierre en Richard in Rimpelgeweld. Hun levens, opgedeeld in kleine stukjes, steeds herschikt in wisselende configuraties, vulde ik bladzijde voor bladzijde aan met mijn eigen stukjes.

Door het te lezen ben ik deel van je boek geworden.

Rimpelgeweld vervreemdt zoals je soms de illusie kunt hebben dat jouw trein wegrijdt uit het station, terwijl in werkelijkheid de trein naast je in beweging komt. En ik ben ook nog steeds een beetje draaierig van de vraag wie nou wanneer de ik- en de jij-figuur waren. Ik? Jij? De lezer bedrijft net zo goed caleidoscopie.

Ik ga het nog een keer lezen, niet van kaft tot kaft, maar van hot naar her. En nog eens met behulp van dobbelstenen. En alle oneven pagina’s achterwaarts. Je moet Menno nooit te veel complimentjes geven, maar ik heb hier nog lang geen genoeg van.

___________________

* Atlas Contact, 2017.

** Donna Tartt, Knopf, 1992.

Bovenstaande afbeelding is geïnspireerd op de omslagillustratie van Rimpelgeweld, gemaakt door Cynthia Borst.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Hoezee, we leven nog

De kerk van Hvalsey in de oostelijke nederzetting op Groenland, de locatie van de laatste geschreven bron op Viking’ Groenland: een huwelijk in 1408.

Klimaat en oorlog vormden maar een betrekkelijk gering aandachtsgebied in deze verkiezingen. Hoewel juist nu wetenschappers meldden dat de Noordpool meer regen dan sneeuw te verwachten heeft in de nabije toekomst, en de Turken in oorlogsretoriek dicht bij het beleg van Wenen, 1683, kwamen.

Niet alleen zijn deze twee factoren nog in deze week relevant voor ons geweest, het zijn twee van de vijf beschavingsbedreigende aspecten volgens Jared Diamond. De Amerikaanse geograaf schreef een fascinerend boek over het teloorgaan van beschavingen, Collapse, How Societies Choose to Fail or Succeed.

Globaal gezien zijn er deze grote beschavingskillers: over ons zelf afgeroepen klimaatverandering, klimaatverandering buiten eigen schuld, vijandig wordende  buren, het afbrokkelen van een juist heel bevriende handelsbuur, en een algehele onmogelijkheid je aan te passen.

Wanneer je ‘Trumpwatching’ wel eens overweegt of je aan het einde van een beschaving bent aanbeland is dit boek boeiende kost. Diamond neemt de lezer bij de hand en argumenteert zorgvuldig en vanuit vele disciplines over verschillende verleden beschavingen wereldwijd.

Mijn eerste interesse gold de ‘Greenland Norse’, omdat ik ‘in libris’ al even ronddwaalde over dat eiland.  Diamond ging er kijken en vertelt heel duidelijk en met creatieve gebruikmaking van verschillende methodes wat er gebeurde. Deze Vikingnederzetting (van 985 tot 1450–1500), een boeren- en jagersmaatschappij zonder geld, ging om zeep door een combinatie van ruzie met Inuit, eigen klimaatproblemen, klimaatproblemen van buiten af (een paar veel koudere periodes) en het wegvallen van ondersteuning vanuit Europa.

Het type onderzoek is mooi: per boerderij wordt de mestvaal afgeschraapt en geteld hoeveel botjes van zeehonden zijn, en hoeveel van geiten en koeien etc. Schitterend inzicht verkregen via de afvalput. Zo zie je dus ook wat de rijke boerderijen waren en wat de arme, en dat op de noordelijker vestiging rendieren tot het menu behoorde, die werden geruild tegen ‘ leenkoeien’ als die de winter niet overleefd hadden, met de gunstiger gelegen, rijke boerderijen.

Een van de opmerkelijkste zaken is dat de uit Noorwegen en IJsland afkomstige immigranten eenvoudigweg geen afstand konden doen van rundvlees en melk, hoewel ze zich de zomer van drie maanden een  slag in de rondte moesten werken voor hooi om de beesten 9 maanden (!) te voederen in een stal. Waanzin! En nog waanzinniger: de Greenland Norse aten geen vis. Nergens is een bevredigend antwoord te vinden op de vraag waarom niet, het is ongelofelijk omdat alle soorten vis proteïnerijk in je netten springen op Groenland. Een suggestie is: Erik de Rode, de stamvader hield toevallig niet van vis, of had zich eens in een graatje verslikt.

Aanpassen, niet te kieskeurig zijn, en op tijd weten wanneer het goed is te vertrekken, goed kijken naar die mensen die het lijkt te lukken. Dat lijken de wetten.

In Nederland kunnen we na gisteren nog even blijven.

——————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Vandaag verschijnt het Groenlandboek van Niko Tinbergen: Eskimoland. Hier schreef ik over dat boek.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Al het licht

 

DSC_0617Mijn zoon is vijf jaar oud en eet een broodkorst op de binnenplaats van het huis bij Essaouira. Het is de vroege lente van 2017.

Zijn grote blauwe ogen volgen een schildpad die traag maar zeker op weg is naar de poort. Achter de poort ligt de tuin, waar ze in het hoge gras zal verdwijnen.

‘Nadim?’ zeg ik.

Zonder zijn blik van de schildpad te halen: ‘Ja?’

‘Zullen we zo naar de haven rijden om vis te kopen?’

Hij trekt een schouder op. ‘Ik wil naar de schildpad kijken. Dadelijk is ze weg, en we zijn vrienden, weet je.’

Nadim heeft grote handen voor zijn leeftijd. Grote voeten ook. Wanneer iets zijn aandacht heeft is hij moeilijk af te leiden. Ik kijk naar mijn zoon die naar de schildpad kijkt en merk dat ik niet met hem naar de haven hoef. Het vooruitzicht is genoeg.

Geen verrassingen vandaag: de schildpad steekt het plaatsje over. Ze loopt tot aan de poort, waar ze stilhoudt, haar kop wat verder uitsteekt om te zien of de kust veilig is en ons achterlaat. Boven onze hoofden draait de zon. Waar net nog schaduw viel is licht. Het moet tegen drieën lopen.

Het is een zonnige dag in de vroege lente van 2017 en ik besef dat ik over de helft van mijn leven ben. Er schiet minder over dan er voorbij is, en tot nog toe is het al zo snel gegaan. Voor Nadim verstrijkt de tijd te langzaam. Soms drijft het hem tot wanhoop: hoe lang het wachten op de dingen duren kan.

Ik word boos, op die momenten. Ik word boos omdat ik alles zou geven om een kleine jongen te zijn die in het zonnetje een schildpad volgt. Om eindeloosheid te ervaren.

____________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Vergeten

Op een conferentie in het Trippenhuis over diversiteit in de wetenschappen hield Adelheid Roosen een artistieke interventie. Ze toonde een video over haar dementerende moeder en raasde daarna langs de groep verbouwereerde (en licht timide) wetenschappers met grootse verhalen over de Ander, over vervreemding en toenadering. In de video van de moeder kwam een bijzonder lief beeld naar voren. Deze persoon bleef ondanks haar zwakker wordende geheugen een mens, met emotionele, lichamelijke en geestelijke besognes.

De kracht van de video school in de vrijheid van de dementerende vrouw. Het is voor omstanders gemakkelijk, en gebeurt bijna instinctief, om vervreemd te raken van een persoon die geestelijk onthecht raakt van de ‘normale’ beleveniswereld. In die beelden zag je echter niet een hulpeloze en onthechte moeder, maar een spelend en genietend lichaam, dat zich probeerde te verhouden tot de rest van haar omgeving.

Uit de woorden die de moeder sprak, bleek eveneens dat de dementie een bevrijdend proces kan zijn. Associatieve dichters mogen groen en geel van jaloezie uitslaan om de taal van een dementerende. Een heel leven aan ervaringen, ontmoetingen en gesprekken dringen zich ongefilterd op in klankrijmen en kleine woordgedichten.

Hoe angstaanjagend vergeten echter ook kan zijn, blijkt uit The Bell Jar (1963) van Sylvia Plath. Hierin beschrijft zij op eerlijke en indringende wijze haar depressie en de omgang ermee vanuit de therapeutische geneeskunde. De scènes waarin de elektroshocktherapie centraal staat schitteren door hun huiveringwekkende vorm. Het narratief wordt op dat punt onderbroken. Er is geen herinnering aan de pijn die hoofdpersoon Esther Greenwood ondergaat in die kamer, of aan de momenten erna. Ze klauwt zich achteraf met moeite uit de dichte mist rond haar geest.

Ondanks de gaten die vallen in het geheugen van Greenwood blijft ze wel in de wereld staan. Daarin voelt ze zich onvrij, in het nauw gedreven door zorgen om werk, studie, vrienden en liefde. De herkenbaarheid en alledaagsheid van die beslommeringen maken de leemtes van de therapie des te schrijnender. De kracht waarmee Greenwood zichzelf er toch toe zet om iets te doen, biedt de troost dat mensen mensen blijven, ook al wordt een deel van hun geheugen op hardhandige wijze ontnomen.

Hetzelfde kan niet gezegd worden van een apparaat als HAL 9000. De supercomputer die in 2001: A Space Odyssey (1968) de crew van een ruimteschip systematisch omlegt, handelt dankzij minutieus uitgewerkte datasets. Zodra de protagonist in opstand komt en de hard drive van HAL verwijdert, verliest de computer niet alleen zijn geheugen, maar ook zijn gehele bestaansvorm. In een poging een liedje te zingen kwijnt het weg.

Mensen zullen en worden voorbijgestreefd door computers. Het menselijk geheugen is misschien even fragiel als een hard drive. Maar het is juist dankzij de fragiliteit en de kracht van het menselijke lichaam om in de wereld te kunnen blijven, dat we de computers nog één stap voor zijn. Roosens moeder ontlokte nog steeds affectie, Plath raakte in haar eerlijkheid een gevoelige snaar. Ik vergeet ze voorlopig allebei niet.

 

Alex Philippa (1994) studeert klassieke talen en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en is hoofdredacteur bij defusie.net.

My guy

This is your guy’, zegt R., de uitbater van het ontbijttentje waar M. en ik iedere zondag brunchen. R. heeft in zijn zaak grafisch werk van M. aan de muur hangen: vijf weergaven van ondergrenzen van Van der Waerden getallen, geprint op vierkante canvassen maar steeds opgehangen als ruit, in olympische opstelling tegen een indigo wand.

R. en zijn man D., een berenkoppel van even boven de vijftig, zijn vrienden geworden vanwege de aaibaarheid van R., met zijn grijze baard, een vrije buik boven twee kortgebroekte x-beentjes en – vermoedelijk vanwege de tool belt – een voorliefde voor timmerwerk. Al met al is R. best stoer, maar zijn toon heeft de bescheidenheid van iemand die oog in oog heeft gestaan met iets dat groter was dan hijzelf.

R. en D. zijn de enigen die ik hier ken die ook blowen. Op hun patio heb ik drie weken geleden 45 minuten moeten bijkomen van een hijs pure Colorado uit een pijpje, en nu brengt R. me in contact met my guy, zijn leverancier.

My guy was me al veel eerder opgevallen. Hij is de ober van het ontbijttentje, dun en wendbaar als een puber, met lange donkerblonde krullen, dikke lippen en een hagelwitte underbite. Hij draagt een zwart T-shirt met Joda uit Star Wars erop en de tekst Stoned I Am. My guy zou het ook goed doen in alleen een tuinbroek en niks eronder; het type all American boy waarvan je niet precies weet of hij nou lekker is of gewoon een boerenpummel.

We wisselen telefoonnummers uit en spreken af elkaar na werktijd te treffen bij hem thuis, ongeveer een kwartier in de gevarenzone van Austin. Als je er niks te zoeken hebt, kom je er nooit: een korte cul-de-sac met verzakte duplexhuisjes en een verwrongen driewieler in de goot. Ik heb zijn precieze adresgegevens op WhatsApp, maar ik zie niet meteen waar ik moet aanbellen.

Alles in Amerikaanse films is waar. Een liquorstore in Texas ziet er precies hetzelfde uit als een liquorstore in een film die zich afspeelt in Texas. Alle details, het licht, de alcoholisten voor je in de rij, een zeurende gitaar door de speakers, het klopt precies. Wij buitenlanders zien die juist rake typering te vaak als een karikatuur.

Hetzelfde geldt dus ook voor drugspanden. Alles in de cul-de-sac ziet er precies zo uit als in de film. De haastig geparkeerde pick-up op het gras, een opengebroken dichtgetimmerd raam. De single shot actiescène in de vierde aflevering van het eerste seizoen van True Detective, Pulp Fiction, Traffic, Requem for a dream. Doorgaans vertrouw ik de mensen die mijn vrienden vertrouwen, maar dit lijkt hier en nu geen goed idee meer. Net als ik overweeg weg te lopen, duwt my guy zijn hordeur open.

Een dichte wietmist hangt zwaar als een meubel in de kleine woonkamer. Tegenover een flatscreen aan de wand staat verder alleen een skai tweezitsbankje met daarop een dikke tienermoeder en een baby. De baby heeft de slappe lach en steekt een natte pink naar me op. Als ik terugzwaai, duikt hij snel weg achter een vetrol van het meisje.

That kid is so funny’, lalt een andere klant vanuit de keuken. Zelf draagt hij overduidelijk een pruik, maar ik durf niet te vragen of dat ludiek bedoeld is. My guy houdt me een popcornemmer vol wiet voor. Of ik eerst wil proeven. ‘No thanks,’ zeg ik en wijs bijna merkbaar naar zijn bloedeigen zoon. ‘I trust you.’

Kurt & Courtney. Ik ben in Kurt & Courtney terechtgekomen. Of nee, in een waargebeurd sociaal melodrama met het cameragenieke neefje van een topacteur in de hoofdrolNu krijg ik haast. We rekenen snel twee gram af, ik zeg het dikke meisje gedag en zwaai nogmaals naar de kleine. Bij de voordeur vul ik een ongemakkelijke stilte met het bestellen van mijn terugrit, weg uit deze film. ‘Tomorrow is his first birthday,’ schmiert my guy bij het afscheid. Alle details kloppen. Zo snel als onopvallend mogelijk is, loop ik alvast terug naar het begin van de straat, zodat de chauffeur zometeen niet hoeft te keren.

_____________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Fluitende lucht bij het bakken van schapenlongen

Jarenlang heb ik voor mijn geld gekookt. De avond van tevoren bestelde je via de telefoon bij groothandel en bijvoorbeeld vishandel de zaken die je nodig had. Om 15 uur betreed je de keuken, om de afgeleverde bestellingen op te ruimen, de mise en place te doen, de dagschotel te maken, nieuwe sausen, taarten en patés voor te bereiden. Op een dag dat ik tijd heb is dat nog steeds mijn tijdstip: om 15 uur begin je te koken. In het klein speel je na wat je in een professionele keuken deed, en wat ik me goed kan voorstellen van hoe het in een intensief gebruikte grote keuken van een klassiek hotel of herberg gaat: langzame dingen zijn altijd bezig. Ergens rijpt een kaas, ergens pruttelt een bouillon, ergens karameliseren uitjes op lage temperatuur, rust deeg, hangt wild te besterven, klaart boter, marineert vlees, wellen rozijnen, zuigen gedroogde porcini zich vol vocht, ademt wijn, bakt spek uit.

Net als bij sport breng je veel tijd met jezelf door bij koken, je volgt gebaande gedachtepatronen, voelt het spiergeheugen je hoeveelste uitje snipperen? Je kijkt of je paprika mannelijk of vrouwelijk is en hoe je haar dus aan dient te snijden. Je mengt op instinct bloem en boter voor een deegje. Je zet een mes aan, plukt wat kruiden weg, je warmt een pan voor, snijdt het groene stukje uit de tomaat, giet af, op, verwarmt de oven voor en bent afwezig, nergens mee bezig dan met een maaltijd. Alleen mis ik personeel. Niets mooier dan een grote keuken met personeel.

Gedachten over herhaling, oneindigheid, groei, bevrediging, rotting, gaafheid, smaak, worden onderbroken door draaibewegingen van de gasknop, timers, hakken, snijden, knippen, proeven. En lezen: mijn favoriet Elisabeth David bijvoorbeeld:

‘De elementen die je altijd weer terugvindt in het eten in al deze landen zijn de olie, de saffraan, de knoflook, de krachtige plaatselijke wijnen; de aromatische geur van rozemarijn, wilde marjolein en basilicum die in de keuken te drogen hangt; de prachtige kleuren van de marktkramen met hoge stapels paprika’s, aubergines, tomaten, olijven, meloenen, vijgen en limoenen; de grote bergen glanzende zilveren, oranje en als een tijger gestreepte vissen, en die lange dunne vissen waarvan de graten later vreemd groen blijken te zijn. Er zijn ook allerlei soorten onbekende kazen die van schapen- of geitenmelk worden gemaakt; de kramen van de slagers hangen vol met alle denkbare soorten ingewanden van alle eetbare dieren (iedereen die een tijd in Griekenland heeft gewoond kent het ijzingwekkende geluid van fluitende lucht bij het bakken van schapenlongen in olie). Er zijn oneindig veel soorten krenten en rozijnen, aan lange draden geregen vijgen uit Smyrna, dadels, amandelen, pistachenoten en pijnboompitten, gedroogde meloenpitten en vellen abrikozenpasta die in water worden opgelost voor een verfrissend drankje’

Aan het werk!

——————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade en was van 1995-2000 kok.

 

 

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Het recht op tijdloosheid

Na een reis van twaalf uur hobbelde ons huurautootje over de stenige landweg die Ounara met Had Draa verbond.

Nog even en we zouden aankomen bij het naamloze gehuchtje dat door onze routebeschrijving slechts werd aangeduid met à droite après 11,6 KM. 

We moesten een paar keer stoppen voor overstekende geiten en dromedarissen, die door een oververmoeide en inmiddels geïmplodeerde Nadim met matige interesse werden gevolgd. In de dagen voor ons vertrek had hij niet kunnen slapen van het vooruitzicht deze dieren in het wild te zien.

In de spiegel keek ik naar B, en naar het Marokkaanse landschap in de glazen van haar zonnebril. Ik reikte over mijn schouder en ze pakte mijn hand. Ik dacht aan onze reizen voordat de kinderen er waren en kreeg heimwee. Ada snurkte op de achterbank, de zwoele geur van slapende baby verspreidend door de auto.

Tegen het einde van de middag aten we op het terras van het gestapeldstenen huis. De buurvrouw had – op verzoek van de eigenaars – een tajine met geit gebracht. We aten langzaam van het vlees en de doorgare heerlijke groenten.

Voor het eerst in jaren zouden we tien dagen zonder zelfs maar kans op internet zitten. Er leken meren tijd tussen de middag en de avond, de avond en de nacht te liggen. Omdat er geen verwarming was sprokkelden Nadim en ik in de velden van het gehucht, en toen het schemerde stookten we een vuurtje van argantakken en olijfhout.

In de dagen die volgden ontdekten we de omgeving. Mijn laatste keer in een Arabisch land was lang geleden, maar de mensen waren nog even warm en gastvrij. Ik miste mijn horloge niet. We aten wanneer we honger kregen en wandelden over de eindeloze ezelpaadjes die de akkers doorkruisten. Steeds was er het ruisen van de golven aan de kust ter hoogte van Essaouira. Verdwalen was onmogelijk door de zon, de bergen, de zee.

Als een heuvel hoog genoeg was dan kon je hem zien liggen: de machtige Atlantische Oceaan.

We gingen naar bed als het donker werd, en voor het eerste licht stond ik op om vuur en koffie te maken. Na twee nachten wist ik niet meer welke dag van de week het was, welk uur van de dag. Bij het ontbreken van tijd leek mijn besef van plaats te groeien.

Ik pikte snel weer wat Arabisch op; kocht groenten en vlees op de souk van Had Draa en werd verliefd op het land, de mensen. Een verkeersagent hield ons staande en excuseerde zich voor de boete die hij uit moest schrijven. Bij ons afscheid aaide hij me over mijn rug en bood nogmaals – ook namens zijn collega – zijn excuses aan.

Bij terugkomst in Nederland las ik in een Volkskrant van de opgespaarde stapel over het recht op onbereikbaarheid dat in Frankrijk onderwerp van gesprek is.

Onbereikbaarheid is stap één, wat mij betreft. Een recht op tijdloosheid, daar is de echte winst te halen.

______________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Dit nooit meer

Rampspoed overkomt mij zelden en ik heb een gebrekkig inlevingsvermogen. De Twin Towers boezemden geen angst of medelijden in, voor de tsunami op tweede kerstdag gaf ik nukkig en onder ouderlijke drang geld aan het speciale gironummer. De dood van een celebrity ontvang ik met schouderophalen. Literatuur biedt godzijdank een mogelijkheid wél iets te voelen.

Afgelopen winter bezocht ik Praag. Een prachtige stad, dat als knooppunt van cultureel, religieus en economisch Europa een doordringende historiciteit uitademt. Daar bezocht ik de Sint-Cyrillus en Sint-Methodiuskerk, de laatste schuilplaats van de verzetsstrijders Jozef Gabčik en Jan Kubiš. Het staat een honderd meter van het Dansende Huis. Deze twee Tsjechische verzetsstrijders hebben het nazikopstuk Reinhard ‘de beul van Praag’ Heydrich vermoord.

Laurent Binet vertelt in HhhH (Himmlers hersens heten Heydrich) het verhaal van deze strijders en het tumultueuze verloop van de dag van de moord. Hoe gedetailleerd en verfijnd het boek geschreven is, ondervond ik des te meer toen ik in diezelfde kerk stond. De informatieplakkaten vertelden in het gebouw het belangrijke maar grotendeels vergeten verhaal. Ze verhaalden over de verkeerde drop location, over weigerende wapens, over de anti-tankgranaat geworpen in Heydrichs auto. Over de spanning en angst die de rebellen voelden in de crypte van de kerk waar zij scholen.

In diezelfde crypte kan je bij het grafmonument van de verzetsstrijders staan. Zien door welk vloerluik zij naar de nazi-officieren hebben geschoten, hetzelfde luik waardoorheen uiteindelijk de fatale gasgranaten zijn gegooid. Op die locatie beklemt de wanhoop en het noodzakelijke verzet je. Bovenal beklemt angst, de angst dat er weer een dergelijk verzet nodig zou zijn.

Deze twee heren hadden tenminste de mogelijkheid tot verzet. In zijn verbijsterende roman Is dit een mens beschrijft Primo Levi de uitzichtloosheid en totale dehumanisering van het Monowitzconcentratiekamp, een onderdeel van het Auschwitzcomplex. In zulke omstandigheden bestaan geen mogelijkheden tot verzet, geeft Levi toe. Het is ieder voor zich. De kampwerkers stonden elkaar om hun goederen naar het leven, ook al betekende zo’n extra hemd of lepel absoluut gezien weinig.

Een treurig en moeizaam verslag, zeker. Maar de literaire kracht komt echt naar voren in de Dantescène. Levi probeert een jongere kampgenoot in te krappe tijd en met een geheugen dat hem in de steek laat de schoonheid van Dantes Inferno te tonen. De drang en noodzaak om te midden van het ontmenselijkte kamp de wonderschone poëzie over te dragen en daar voortdurend niet in te slagen, stelt ontzettend droevig. Ik heb in tijden niet zo gehuild om een boek. Nu vreemdelingenangst voortwoekert is Primo Levi’s verslag een ontroerende herinnering aan onze menselijkheid. En aan de gebreken daarvan.

 

ProfielfotoAlex Philippa (1994) studeert klassieke talen en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en is hoofdredacteur bij defusie.net.

Het slechte pad

Sinds de verkiezing van Donald Trump zijn miljoenen Amerikanen de straat opgegaan om hun ongenoegen te uiten. Hoewel het recht op vreedzame demonstraties verankerd is in de grondwet, hebben diverse afzonderlijke staten wetsvoorstellen ingediend die dit zowel moeilijker als gevaarlijker maken: het recht op demonstreren wordt in toenemende mate gecriminaliseerd, zogenaamd vanwege de openbare veiligheid. Het ministerie van Homeland Security beschouwt de woede om de verkiezing en de plannen van Trump als een aanjager van ‘domestic terrorism.’ 

Behalve journalist en schrijver is Arjen van Lith ook parttime activist en vandalist. In Texas staat op het spuiten van graffiti met een schade van meer dan 1500 dollar een gevangenisstraf van 180 dagen en een boete van maximaal 10.000 dollar. Dat heb je zo bij elkaar gespoten.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Een hartverwarmend Iers rebel

Twee dingen weten we zeker: er zit geen thee in dat kopje, en dat pinkje is een verwijt aan de Engelsen.

‘Mevrouw Cloonoe dankte haar faam aan het feit dat ze haar dronken echtgenoot bij Mulliger in het kanaal had geduwd, een daad waarmee ze zich bij vrienden en geburen een reputatie van grote wijsheid had verworven.’

De Ierse zaak‘ laat zich redelijk aflezen uit geweldige romans als The story of Luce Gault, van William Trevor, of de boeken van Sebastian Barry, The Secret Scripture of On Canaans Site. Alle romans waarin de Blacks and Tans, 1919, 1921, Eamon de Valera etc. een rol spelen.  Barry laat zien hoe lang de politieke roerselen in persoonlijke levens dooretteren, en hoe families die beïnvloed raken door de onafhankelijkheidstrijd onderling in conflict raken, maar ook hoe binnen gezinnen deze strijd voortwoekerde.  In zijn laatste boek A Temporary Gentleman speelt ook de andere grote Wreker van Ierland een mooie rol: de drank.

Zo’n zin als hier bovenaan is hartverwarmend, hij komt uit de mond van Brendan Behan, en werd opgetekend van een bandopnamen  van Rae Jeffs, zijn redactrice. Behan was in de woorden van Cees Nooteboom ‘een kroegtijger met het uiterlijk van een Belgische slager’ zo staat te lezen in een biografische schets die Karel Wasch van Behan optekende, recent verschenen bij uitgeverij Prominent: Gevangen vrijbuiter. Over het leven van Brendan Behan (1923-1964).

In de Privédomein-reeks van de Arbeiderspers verscheen Bekentenissen van een Ierse rebel. Het is een meeslepend boek, Behan is een boef, loopt met doorgeladen revolvers rond, ‘never unwilling to bend an ellbow’ zoals die ‘bekakte’ Engelsen zeggen, oftewel een rasalcoholicus. Maar een hart van goud. Je kunt dit boek niet lezen zonder van de man te gaan houden, een hele rauwe vent, met een schitterende geest, zonder poeha. Bij de minste gelegenheid barst hij uit in het zingen van volkswijsjes, hij heeft schijt aan zowel de ‘officiële’ IRA als de Britten, maar generaliseert nooit, overal zitten ook goede mensen tussen. We volgen hem bij klusjes, in de nor, waar hij boeken leest en zijn Iers vervolmaakt.

Behan heeft een vertelstem die door een opname-apparaat, na redactie, na vertaling nog overkomt als uit éen stuk. Hij is een geweldige vent. Moeilijke tijden mooie mensen, mooie tijden moeilijke mensen, ga je denken als je Behan leest.

 

——————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.