Twee keer ben ik de afgelopen maanden in verrukking geraakt door muziek. Wat mij verraste was vooral het muzikale genre dat die verrukkingen teweegbracht: folk. Ik dacht dat ik mijn adolescente voorliefde voor folk aan het eind van de jaren 70 definitief had afgezworen. Nee dus: die gevoelige snaar bleek nog altijd in mij te kunnen trillen, er was alleen om hem aan te roeren twee keer een bijzondere samenloop van omstandigheden nodig.
De eerste verrukking vond begin juni plaats, in Arles, waar ik met collega Kris Lauwerys een kort bezoek bracht aan het Collège international des traducteurs littéraires. Als mentor bood ik er hand- en spandiensten bij de laatste, arbeidsintensieve retouches aan Kris’ vertaling van Henry Bauchau’s roman Le boulevard périphérique (in september verschijnend bij Meulenhoff/Manteau onder de titel Maalstroom).
In de plaatselijke muziekclub, Cargo de Nuit, trad die week Sophie Hunger op. Sophie Hoe? De zelfbewuste blik op het affiche oogde veelbelovend, een bezoek aan haar Myspace-pagina overtuigde ons snel. Hunger, een Duits-Zwitserse singer-songwriter die zich op het diffuse genre van de ‘soulfolk’ toelegt, leek over te lopen van talent. In gezelschap van alle in het vertalershuis aanwezige vertalers togen we naar het concert. We wisten niet of ‘Hunger’ op z’n Duits of op z’n Engels moest worden uitgesproken, en met reden; Duits en Engels bleken de twee talen waarin Hunger zich uitdrukte. Donkere stem, melancholisch-cynische teksten, obsederende melodieën – vanaf het eerste nummer was ik verkocht. Van het concert in Arles heb ik geen registratie gevonden op het net, maar bekijk voor een impressie bijvoorbeeld deze een paar maanden eerder in Sannois gemaakte opname van het betoverende nummer ‘Traveler’.
De tweede verrukking vond een paar dagen geleden plaats. In het kader van de Gentse Feesten organiseerden de bewoners van een oud schooltje bij mij in de straat een ochtendlijk huiskamerconcert met Gabriel Yacoub. Gabriel Wie? De buurman die me uitnodigde repte van een ‘folklegende’, en vervolgens van een Franse folkband uit de jaren 70, Malicorne. Mij ging een licht op: Malicorne, het folkfestival van Nyon in 1976! Waar ik zoveel heb geleerd! Onder andere hoeveel acrobatisch vermogen het vergt om met zijn tweeën een eenpersoonsslaapzak te beslapen!
Yacoub heeft sinds begin jaren 80 een solo-carrière als chansonnier opgebouwd. Als krasse vijftiger was hij een van de attracties van het ‘Boombalbombardement’ dat de Gentse Feesten afsloot, maar op dat podium verdronk hij, zichtbaar ontheemd, in het rumoer van de jonge garde. Het soloconcert in de huiskamer van mijn buren daarentegen was een intimistisch en tamelijk onopgesmukt gebeuren – ‘mijn gitaar is nog niet goed wakker’, zei Yacoub (zie hier van dat concert een impressie). Toch werkte de magie; ik ondervond opnieuw aan den lijve dat muziek iets teweeg kan brengen wat lezen maar zelden vermag, de extatische gewaarwording dat je buiten jezelf treedt, je zintuigen ontstijgt, in staat van levitatie raakt. Dat klinkt zweverig, maar inderdaad: luisterend naar Hunger of Yacoub had ik het gevoel dat de zwaartekracht teniet werd gedaan.
Op Yacoubs website zijn concertregistraties te vinden waarin de schoonheid van zijn liedjes nog beter tot haar recht komt. Luister bijvoorbeeld naar deze opname uit 2007 van het huiveringwekkend mooie ‘Les choses les plus simples’; de melodie, de frasering, de sobere begeleiding door piano en draailier – eenvouds verlichte waters, om Lucebert te citeren. Let op de zelfvertaling aan het eind van het nummer: ‘Alors je me souviens des choses les plus simples’ wordt even ‘And then I think about the simple things we said’, maar het Engels haalt het qua suggestiviteit naar mijn gevoel niet bij het Frans.
In een fascinerende mini-documentaire, ook op zijn site te vinden, gaat Yacoub prat op het ‘extravagant-romantische’ karakter van zijn muziek. Wat mij dertig jaar geleden in folk tegenstond, was juist de sentimentaliteit ervan, de romantische overkill. Bij de verrukking die de muziek van Hunger of Yacoub mij nu bezorgt heb ik daar kennelijk geen last meer van; in hun muziek ervaar ik eerder een romantische soberheid, een vorm van gloedvolle ingetogenheid die aangenaam contrasteert met het aanzwellende pathos van de meeste hedendaagse popmuziek en tegelijk de emotionele impact heeft die in jazz of klassieke muziek vaak ontbreekt. Maar misschien ben ik gewoon opnieuw een folkie geworden.
Rokus Hofstede
In diezelfde pauze pakten we de draad weer op van ons eeuwige gesprek, dat dit keer al een jaar of zes onderbroken was geweest: over de kwaliteit van vertalingen. Hij, de boekenvreter, was van mening dat er in Nederland bedroevend slecht wordt vertaald, slechter dan in de ons omringende grote landen en ook slechter dan voorheen; dat laatste kon hij volstrekt objectief vaststellen, want waar hij vroeger pas iets negatiefs over een vertaling zei als hij minstens tien grote fouten had aangetroffen, had hij die grens inmiddels moeten verleggen naar twintig – anders was er geen beginnen meer aan. En hij begon meteen maar aan een opsomming: ‘televisiefotograaf’ in plaats van ‘cameraman’, dat soort dingen.
Osip Mandelstam beschrijft het verschijnsel in een brief aan de Sovjetrussische schrijversbond uit 1929: ‘Als hij niet tegen zichzelf wordt beschermd, slijt een goede vertaler snel. Vertalen is in de strikte zin van het woord een ongezond beroep. Professionele vertalers, die vanwege hun hongerloon gedwongen worden teksten te vervaardigen als blini’s, boek na boek, jaar in jaar uit, kennen rust noch duur en vallen aan zenuwziekte ten prooi. Ze lopen een verhoogd risico op afasie, verzwakking van het spraakcentrum, taalvernietiging, acute neurasthenie. Preventie van arbeidsongeschiktheid is geboden. De beroepsziekte moet worden bestudeerd en voorkomen.’ (Vertaald uit het Frans door Rokus Hofstede, bron:
Op dagen dat de weersomstandigheden ons tot immobilisme dwongen, kon ik me wijden aan mijn favoriete vakantielectuur: regionale bladen. Thuis zou ik die geen blik waardig keuren, maar op vakantie vormen ze een van mijn vaste geneugten. Het lezen van een zogeheten sufferdje, zoals
Campert, Kousbroek en Keller maakten van gedicht en wandeling een film van ruim een uur, die op 24 september 1978 werd uitgezonden door de VPRO. Wijzelf hebben ons noodgedwongen beperkt tot foto’s, waarbij de taakverdeling als volgt was: Rokus las een paar verzen uit het gedicht voor, we zochten de beschreven plaatsen op en ik zorgde voor de vereeuwiging. Als de beschrijving niet direct duidelijk was gingen we te rade bij een buurtbewoner, zoals hier in de Rue du Dr Finlay, waar op nummer 3 de helderziende madame Sacco heeft gewoond over wie André Breton schrijft in Nadja. 
Een aantrekkelijk idee, vind ik, de vertaler die ‘krediet’ opbouwt bij de lezer, maar bij nader inzien vraag ik me af of er geen tegenstrijdigheid sluimert tussen de woorden ‘direct’ en ‘opbouwen’. Zoals schrijvers hun lezers ook pas geleidelijk aan voor zich winnen – of verliezen – zo lijkt mij het krediet dat de lezer een vertaling bereid is te geven geen deal die vanaf de eerste bladzijden wordt gesloten maar een beloning voor de volgehouden stilistische inspanning, de overtuigende toon, de visie van de vertaler (ook een woord dat Martin in deze context graag bezigt, zie zijn vorige blog).
Veel werk maakte Draulans van het thema van de gedragsverschillen tussen mannen en vrouwen. De 
Maar goed, onvertaalbaarheid dus. Twee citaten kunnen dat begrip mooi helpen verhelderen. Het eerste is van Barbara Cassin, uit de inleiding van een Frans boek dat nu juist als ondertitel heeft: ‘Dictionnaire des intraduisibles’, woordenboek van onvertaalbare termen/wendingen. Het citaat luidt: ‘Parler d’intraduisibles n’implique nullement que les termes en question, ou les expressions, les tours syntaxiques et grammaticaux, ne soient pas traduits et ne puissent pas l’être – l’intraduisible, c’est plutôt ce qu’on ne cesse pas de (ne pas) traduire.’
Laat ik me nader verklaren. Waar ik op doel is de wonderbaarlijke dosering van geestelijke energie die door de deadline wordt afgedwongen – wonderbaarlijk, omdat die dosering zich grotendeels aan het bewustzijn onttrekt. Het gaat hier ongetwijfeld om een psychisch mechanisme dat zich niet tot het vertalen beperkt maar op algemeen menselijke activiteiten van toepassing is, om een soort modulatie of regulatie van het probleemoplossend vermogen, op zodanige wijze dat het werk precies op tijd af is – nou ja, in de meeste gevallen toch.
Nederlandse literair vertalers zitten qua inkomenspositie in de Europese middenmoot, zo blijkt uit een groot
Zo ontspint zich bijvoorbeeld rond het noenmaal een gesprekje: ‘ – Wat zal ik u dienen? Wilt gij wat sop? – Ik bedank u. Ik zal u wat ossenvleesch vragen. Het ziet er zoo goed uit. – Wat stuk eet gij het liefst? Wilt gij wel gaar of weinig gaar? – Ik heb het niet geêrne te gaar. – Ik geloof dat dit stuk van uwen smaak is. – Het is kostelijk. […]’
Een paar dagen geleden was het weer zover: ‘Kunt u mij vertellen hoe ik aan een (bèta?-)versie van tovertaal kan komen. Als taalfreak ben ik daar wel benieuwd naar. Omdat ik mijn blog in het engels voer moet ik nogal eens een stuk tekst vertalen voor dat doel, en dat kost me eigenlijk wat teveel tijd naar mijn zin.’
Vandaar, exclusief voor de lezers van deze blog (of is het dit blog?), mijn apocriefe antwoord op de vraag:
Rondetafelgesprekken hebben vaak iets geforceerds. Niet alleen omdat de sprekers in werkelijkheid bijna altijd op een rijtje aan een langwerpige tafel moeten zitten, waardoor de geplande kettingreactie van geniale invallen doorgaans uitblijft, maar ook omdat de zogeten ‘moderator’ (die voornoemde kettingreactie binnen de grenzen van het levendige, doch beschaafde gesprek moet zien te houden; in het Frans heet hij trouwens ook wel ‘animateur’, dat is eerder iemand die voortdurend moet zorgen dat het gesprek niet vastloopt) maar al te vaak in lange monologen vervalt, of erger nog: zijn lijstje met voorbereide vragen afwerkt zonder echt naar de antwoorden te luisteren.