Toen twintig jaar geleden The Company We Keep verscheen, het magnum opus van Wayne C. Booth, was meteen duidelijk dat het aanleiding tot de nodige discussie zou geven. De ondertitel luidde namelijk An Ethics of Fiction. Daarmee werd een oude controverse nieuw leven ingeblazen: mag een criticus zich ethische of morele kritiek veroorloven over een roman? In de negentiende en een groot deel van de twintigste eeuw werd de literatuur geplaagd door al dan niet christelijk ethisch bewogen lezers en critici die bij elke blote dij in een roman riepen dat dit tegen de goede zeden was, of die bij elke vrijpartij in een roman de ondergang van de Westerse beschaving zagen naderen. Dat heeft wel tot in de jaren zestig geduurd.
‘Ethische kritiek’ is dus niet iets nieuws en het heeft geen goede naam. Toch schermt Gert Jan de Vries, de thrillercriticus van NRC Handelsblad, er graag mee in de ingezonden brief waarmee hij op 9 oktober in zijn krant reageert op een artikel van Bas Heijne over Profeten en charlatans, de nieuwe essays van Theodore Dalrymple. Heijne had die ‘ethische literatuurkritiek’ in de beste zin genoemd. Dat beschouwt De Vries triomfantelijk als een onverwachte steunbetuiging aan Thomas Vaessens en zijn roep om ethische literatuur in zijn boek De revanche van de roman. Er moest geëngageerde literatuur geschreven worden die begaan is met de echte problemen in de wereld. Het literaire gehalte van een boek doet er dan niet zoveel toe. Dat soort literatuur zou de band met de lezer weer kunnen herstellen: ‘Dat vereist van schrijvers maatschappelijk bewustzijn en van critici de bereidheid om moralistisch te recenseren’, schrijft De Vries.
Heijne noemt Dalrymple’s essays wel ‘ethische literatuurkritiek’, maar op een veel genuanceerder manier dan De Vries het voorstelt. Het komt er erg op aan hoe die ethiek wordt aangewend. Heijne heeft bijvoorbeeld waardering voor de manier waarop Dalrymple boeken van Beckett en Pinter leest: ‘Dalrymple brengt zijn leeservaring naar het heden – niet naar de actualiteit, dat is iets anders, maar naar zijn eigen ervaring’.
Maar volgens Heijne gaat het bij Dalrymple soms ook mis: ‘zoals in het essay over de profetische blik van H.G. Wells in The Time Machine. Die parabel over de toekomst van de mens, die zich na honderdduizenden jaren opsplitst in twee verschillende rassen, het een vriendelijk, vadsig en weerloos, het ander dom, bruut en moordzuchtig, laat zich slecht vertalen naar de concertganger die ’s avonds na afloop niet over straat durft omdat zich daar dronken en gewelddadige jongeren ophouden. In zo’n geval brengt de literatuur Dalrymple niet tot een nieuw inzicht, maar bevestigt het juist een nogal melodramatisch beeld van de werkelijkheid.’
Heijne is er dus op tegen dat literatuur op deze manier één op één, plat op de werkelijkheid wordt geplakt. De roman als de aloude spiegel van de werkelijkheid. Behalve natuurlijk als de werkelijkheid van de roman op een of andere manier niet deugt, niet politiek correct genoeg is, dan wordt het vingertje van de ethische literatuurkritiek erop losgelaten.
Wayne Booth, ondertussen, is natuurlijk niet zo’n criticus met het vingertje. Maar ook bij hem gaat het om de nuances. Zijn boek is vijfhonderd pagina’s toegepaste eruditie. Hij toont er in aan dat elke goede roman een ethische dimensie heeft, zoals hij ook een retorische dimensie heeft (hij is ook de schrijver van het onder literatuurstudenten wel bekende The Rethoric of Fiction), en een esthetische, en een semantische. Een goede roman heeft een coulissenlandschap aan dimensies. Zolang een roman over mensen gaat heeft hij te maken met moraal, met standpunten, meningen, houdingen, keuzes, principes, karakter, filosofie, mentaliteit – hoe minimaal en terughoudend een schrijver hiervan ook gebruikt maakt – bijvoorbeeld een schrijver als K. Schippers – ook dan doet zich dit op een of andere manier voor. Zoals Anatole Broyard indertijd in een recensie van Booth’s boek in The New York Times zei: ‘in good fiction, ethics functions as a kind of acoustics’.
Iets anders is of een criticus mag laten merken dat hij een bepaald personage veracht, of dat hij de schrijver niet veel soeps vindt die dat personage heeft bedacht. Of dat de hele strekking van een roman hem niet bevalt, dan wel het altijd maar weer terugkerende thema van de schrijver. Met zulke oordelen moet men uitermate terughoudend zijn, al zijn ze soms niet te vermijden. Een schrijver moet lustig antipathieke romanpersonages kunnen bedenken, werelden kunnen oproepen die je helemaal niet bevallen, die een moraal voor zijn personages bedenkt waar je van gruwt.
Terughoudend ja, maar een roman met een antisemitische strekking moet zo genoemd kunnen worden, zoals ook literatuur met een bloed en bodem-achtige teneur die naam krijgt. Er bestaat goede literatuur met een verrotte boodschap (Knut Hamsun, Louis Ferdinand Céline). Dat moet gezegd kunnen worden. Maar de literatuur wil niet langs de lat van de politiek correcte Declaratie van de Rechten van de Mens komen te liggen.
In de literaire kritiek gaat het om dezelfde dimensies als in de literatuur zelf: over vorm, semantiek, ideeën, sentiment, retoriek, ethiek, esthetiek. Toch zorgde het boek van Booth indertijd niet voor niets voor de nodige discussie. Onder meer omdat hij Rabelais en zijn Gargantua en Pantagruel bekritiseerde omdat hij het boek langs de feministische meetlat had gelegd. Het bevatte volgens Booth een serieuze tekortkoming (‘a serious flaw’): het doet vrouwen zwaar te kort. In het boek zou het alleen maar over en om mannen gaan, om vrouwen wordt alleen maar gelachen. Een hele klasse lezers, alle vrouwen, voelt zich volgens Booth bij Rabelais buitengesloten.
Is dit zinnige ‘ethische literatuurkritiek’?
Booth vindt ook dat George Orwell in 1984 een te groot verschil aanbrengt tussen de totalitaire Big Brother-staat en de hulpeloze, geïsoleerde, in zijn eentje tegenover die maatschappij staande Winston Smith. Orwell zou die tegenstelling veel te simpel hebben voorgesteld, waardoor de Westerse lezer veel te makkelijk aan Smith’s kant gaat staan.
Is dit zinnige literatuurkritiek, of ethisch gezever?
Carel Peeters