Voor het donker

De kroeg lag als een omhelzing om mijn Amsterdamse vrienden heen. Het leek alsof ze al uren voor mijn komst voor anker waren gegaan, moeiteloos deel waren geworden van het meubilair, naadloos samenvielen met de ronde tafel waarop hun glazen beloftevol stonden te blinken.

Gil heeft ooit geschreven dat Amsterdammers vaker in het buitenland komen dan buiten de Ring, maar toch zat de hoofdstedelijke vriendengroep dapper in mijn stamkroeg. Ik omhelsde iedereen, drukte mijn hoofd tegen hun warme lijven aan en kneep ze een beetje om er zeker van te zijn dat ze daadwerkelijk voor me stonden.

Er werd geanimeerd bijgepraat en na een kwartier vielen we in de vertrouwde groef waar we de rest van de middag en avond niet meer uitkwamen. Het fijne van de vriendengroep is dat de gesprekken soms uiteenvallen in kleine verbondjes, waar vervolgens iedereen weer bij aanhaakt zodat niemand achterblijft.

Lootje, die mee was op excursie, praatte met Rosa over haar bundel, Marije en Gilles bespraken de heroïsche treinreis die ze hadden afgelegd en Jess, Rob en ik kabbelden wat over hun museumbezoek eerder die dag. Elk gevoel van leeftijdsverschil loste op in het bier dat we dronken.

Moeiteloos werden er rondjes besteld en later ook eten. Na twee uur keek ik pas op de klok die in de hoek van de kroeg hangt, zo gepositioneerd dat de tijd kan verdwijnen voor wie wil.

Wat bleek: er lag nog een hele avond voor ons. Ik scheurde mijn blik weer los van de wijzers en viel in een gesprek over pandapunten, Connie Palmen en daten.

Halverwege de avond rookte ik een sigaret met Gil. We stonden op het stoepje voor de kroeg en namen de straat in ons op. Er ging een rust van hem uit die ik had gemist, een kalmte waar ik me aan probeerde te laven. We bliezen uit, tikten af, zagen zwijgend dat het goed was.

We slopen de avond in als een puber die te laat thuiskomt van een feestje: op de tast, net iets luidruchtiger dan de bedoeling is, maar vooral voldaan.

Tegen tienen ving het grote opstaan aan. Iedereen weekte zich los van de ronde tafel en dirigeerde zichzelf naar buiten als een vis naar het wateroppervlak.

Buiten zwaaiden Lootje en ik de vriendengroep na zoals ouders hun kinderen soms nawuiven, nog even snel iets roepen en dan met een vorm van overgave berusten in het afscheid.

Al met de weemoed achter onze ogen keken we naar hoe ze de straat uitliepen en stuk voor stuk achter een rij geparkeerde auto’s oplosten.

Niemand was voor het donker thuis.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Gymnastique, tussen gezond en presteren

Larousse 2

Ik hijg uit van 5 gymnastiekoefeningen. Zoals een fysiotherapeut eens genadiglijk beweerde: ik heb een ‘strak bandsysteem’. In het Nederlands is dat: ik ben zo stijf als een hark.

Het moet ergens rond de industriële revolutie zijn geweest, in de periode van urbanisatie dat op lagere scholen voor het eerst ruimte werd gegeven aan de gedachte dat de kindertjes niet alleen met hun hoofd moesten leren, maar dat ze ook lichamelijk iets te leren hadden. Een goede houding, krachtige leden, motorisch ontwikkeld.  Voor die tijd hadden boerenkinderen dat niet nodig, die kregen hun beweging wel. In de meeste bronnen wordt het begin van de moderne gymnastiek inderdaad gesitueerd in de eerste helft van de 19e eeuw. Johann Friedrich Ludwig Christoph Jahn (1778 – 1852) – of ‘Turnvater Jahn’ zou er dan de aanstichter van zijn geweest: Frisch, fromm, fröhlich, frei was zijn motto. Je kunt dat nu niet meer goed los horen van de nadruk op gezonde lichamen die de nazi’s propageerden. Jahn zag zijn Pruisen omvergelopen door Napoleon, en bedacht dat het volk weer sterk gemaakt moest worden. Er kleefde, zoals ook op deze tekeningen te zien is iets militaristisch aan.

Daaraan denk je niet als je je rijen voorstelt van kindertjes in onderbroekjes en hemdjes, van wie je er misschien ooit een was. Je weet niet anders dan dat het erbij hoorde in het curriculum: gym.

‘Dan kwam de gymnastiekmeester eraan en sloot de deur open en de jongens mochten naar binnen.

Behalve Kees. Die bleef nog even wat dwalen om het gebouw en luisterde naar het gecommandeer van de gymnastiekmeester. Maar de ramen waren te hoog om naar binnen te kijken en daarom stapte Kees dan maar weg en ging lopen denken over gymnastiek pantoffeltjes. Voor alle schoenwinkels bleef ie staan kijken. Tachtig cent kostten ze. De echte gymnastiek pantoffeltjes met guttapercha zolen.’

Zo droomt Kees de Jongen in Theo Thijssens meesterwerk, dat deze week verschijnt in een prachtige uitgave met illustraties van Dick Matena. De dagdromer meent dat het met goede gymschoentjes allemaal makkelijker zal gaan.

Naast verwant met iets militaristisch is gym in het westen ook de opmaat naar prestatie. Turnen wordt het dan. Waar de yoga, Oosterse gym van tweeënhalf millennium oud, of tai chi, de Chinese vechtsport die tot oefensport evolueerde het meer op lijken te hebben met balans, en evenwicht, is de turnkant competitiever. En daar krijgt het soms een pijnlijk kantje. De reden waarom de kampioene Nadia Comăneci nooit lachte is dat het allemaal zo zwaar kon zijn, er kleeft een gevoel van heel weinig plezier aan competitieve gym. De coach een beul.

In gym is die dichotomie van balans in het lichaam en de wens tot vooruitgang en perfectionisme altijd aanwezig, zoals ze ook aanwezig was in alle deelnemertjes aan de gymlessen: je hield ervan omdat je het kon, of omdat je plezier in het lichaam had, omdat het goed voelde; of je haatte het en dan voornamelijk om de competitie. Omdat het misging.

Het is ‘worden’ of ‘zijn’: sport waarin je iets moet worden: steeds beter, harder, verder etc, of sport waarin je iets moet zijn: in balans, soepel etc.

Ik vond gym altijd geweldig, omdat ik in een weinig competitieve omgeving opgroeide. Mijn moeder wist niet eens wat een wedstrijd was. Mijn vader heeft nooit een seconde naar sport gekeken en fietste zo langzaam dat de dorpelingen bang waren dat ie omviel. Sport wordt naar mijn smaak te snel wedstrijd. Al jonge kinderen worden geselecteerd voor prestatieteams en zo halen ze vriendjes en vriendinnetje uit elkaar. Zinloos lijkt me, en dom.

De tekenaar van deze en veel van de platen had zijn eigen weg te gaan in dit alles.

Louis Bombled, zie de signatuur linksonder, voluit Louis Charles Bombled de Richemont, was een halve Nederlander, want de zoon van Karel Frederik Bombled, geboren op 1 maart 1822 in Amsterdam. Vader schrijft in 1850 in een brief die zich in het Haags gemeentearchief bevindt aan de Haagse School schilder Johannes Bosboom:

‘Geachte vriend Bosboom!

Uw bereidwilligheid kennend, waar het geldt iemand te verpligten, neem ik de vrijheid u het volgende te verzoeken. Ik heb een schilderij aangevangen die wat het onderwerp en de grootte betreft voor mij allervreemdst is. Ik ben nog niet op de hoogte over mijn eigen werk, een beslissend en leerzaam oordeel te vellen. – En zou gaarne de gedachten en wenken van hem die verre boven mij in de kunst staan aangeschreven als hoogst welkom beschouwen…’

Bombled wil beter worden, en werd het ook. Hij tekende veel militaire taferelen, en ook zijn zoon Louis was daar bedreven in. Vader zag zelf veel slagvelden in de Frans-Duitse oorlogen.

De halve Nederlander die een goed deel van de Larousse illustreerde tekent hier halfgeklede mannen -misschien de Griekse etymologie van het woord gymnastiek indachtig: naakte oefening – kracht en gezondheid en schoonheid van het lichaam. Maar alleen in deze meiboom zie je het plezier nog een beetje terugkomen.

Wie wil er nou in een tijdlus

hangen, en zo lang trappen

tot de beul ‘au’ zegt
en naar de heupfles grijpt.
Kom, wie wil er weer eens wat.

Wie kan er weer eens wat.

Hans Faverey

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Paris et nous

Larousse 1

Een stad is een driedimensionale encyclopedie. Een droom van ervaringen waarin je tracht door te dringen. Nu behandelt Parijs je hoe dan ook zoals een gezond lichaam een microbe zou behandelen: het probeert met alle macht te voorkomen dat je erin doordringt. Terwijl je zo graag alles over deze stad zou weten.

De wanhopigste zoektocht naar het wezen van een stad die ik ken, de meest consequente bevraging van haar verhalen, is zonder twijfel het oeuvre van Patrick Modiano, die boek na boek door de stad wandelt, zich straten en buurten herinnert, zich probeert te bedenken wat ontmoetingen van zijn personages in de 50 er of 60er jaren voor ze betekenden. En in al deze ervaring, deze boeken, deze zoektochten lijkt het alsof juist Modiano de stad wel nooit zal leren kennen. Niet alleen omdat die verandert, of te groot is, maar ook omdat de stad zich verzet.

Als schilder, trots op mijn genie
Schiep ik op doek de uitgelaten,
Bedwelmende monotonie
van marmer, van metaal en water.

Babel van trappen en arcaden,
oneindige paleizenstad
met waterbekkens en cascaden,
stroombed van goud, glanzend of mat;

(Charles Baudelaire, vertaling Peter Verstegen)

Sinds mijn 15e liftte ik naar Parijs. De laatste paar jaar ga ik dagjes heen en weer om te dwalen, eerste trein heen, laatste terug. Een veel te grote brok verleden om in door te dringen, zeker als je er maar zo nu en dan eens komt. Zo is het ook een stad om wanhopig van te worden: zul je er ooit iets van begrijpen?

Als in een boek van George Perec Het leven een gebruiksaanwijzing, opent zich in ieder Parijs’ appartement een lemma, een geschiedenis die iets vertelt over wat deze plek betekent, en wat er gebeurde.

In 2010 werd het appartement van Marthe de Florian nabij Pigalle geopend, dat sinds 1942 dicht had gezeten. Een erfgenaam was niet geïnteresseerd in de stoffige bedoening van haar grootmoeder, ze had wel 70 jaar de huur betaald. Een prachtige indicatie voor hoe achteloos welgesteld sommige mensen kunnen zijn. De grootmoeder was een vermogend courtisane, een wereld die de Parijse schrijver Paul Leautaud goed kende. Door zijn moeder verlaten, vond hij vele substituut moeders in de wereld rond de Moulin Rouge. Vriendelijke – overigens niet rijke – prostituees die hij liefdevol portretteert.

Zo’n tijdscapsule – een bijzonder aantrekkelijke, want naast alle andere prachtige vondsten bleek er een zeer duur schilderwerk gevonden te zijn, een Boldini die ruim 2 miljoen pond opbracht – is als een boek of een lemma in drie dimensies: vol van verhalen.

Op een van de honderdduizenden adressen in deze fabelachtige stad springt het lemma ‘Simone de Beauvoir open:

‘Ik wijdde mijn nieuwe bestaan in door de trap naar de bibliotheek Sainte-Geneviève te bestijgen. In de voor dames gereserveerde afdeling ging ik zitten aan een grote tafel die, net als op de Cours bekleed is met zwart zeildoek en ik dook meteen in La Comédie humaine of Les Mémoires d’un homme de qualité. Tegenover me, beschaduwd door een grote hoed vol vogels, zat een rijpere jongejuffrouw te bladeren in oude jaargangen van de staatscourant; ze praatte halfluid in zichzelf en lachte. In die tijd was de bibliotheek nog vrij toegankelijk: zij vormde een schuilplaats voor allerlei zonderlingen en halve zwervers; ze spraken in zichzelf, neurieden en knauwden op korsten brood. Er was er een die voortdurend met een papieren steek op zijn hoofd heen en weer liep. Ik voelde me nu wel heel ver verwijderd van de ‘school-studiezaal’ in de Cours Désir; eindelijk maakte ik nu deel uit van het bont gewarrel van de mensheid. ‘Het is zover; ik ben studente!’ hield ik mezelf vrolijk voor.’

De Beauvoirs (1908 – 1986) Een welopgevoed meisje (Mémoires d’une jeune fille rangée)’ is een werkelijk fascinerend beeld van Frankrijk tussen de oorlogen, in de stad en op het platteland, waar Simone vaak familie bezoekt. Hier is ze uiteindelijk studente en stort ze zich vol overgave op de verzamelde kennis. Ongetwijfeld stonden er in haar betere burgerlijke milieu Larousses in de kast. Misschien de onze uit 1924 wel… Ook veel boeken, maar de passages die nog niet voor jongedamesogen bestemd waren, werden door moeder dichtgenaaid, een ingreep waar letterlijk niet aan getornd werd.

‘Ik droeg een jurk met een Schotse ruit; ik had hem zelf met de hand gestikt, maar hij was nieuw en helemaal op maat gemaakt; terwijl ik in de bibliotheek de catalogus raadpleegde had ik het gevoel zeer charmant te zijn. Dat jaar stonden op het programma Lucretius, juvenalis, de Heptamerone en Diderot. Als ik zo onwetend gebleven was als mijn ouders hadden gewild zou dat een hele schok voor me zijn geweest en dat beseften ze heel goed.’

De droom van kennis is een droom waarin elke schrijver of ieder nieuwsgierig meisje op zeker moment belandt. En wat voor een meisje! In dit geweldige memoiresboek is elke zin een verrassing. De Beauvoir denkt met een ongekende originaliteit en precisie. Ze schreef het om zichzelf na onder meer na de stormen van kritiek op haar vermaarde Le Deuxième Sexe een wat menselijker gezicht te geven. Een periode waarin veel mannen erg schrokken van een intelligente vrouw die ook nog eens duidelijk maakt dat het heel anders kan in de wereld.

‘In juli, met de lokkende vakantie voor ogen, zei ik de Cours Désir zonder al te veel spijt vaarwel. Maar teruggekeerd in Parijs wachtte ik vol ongeduld op de hervatting van de lessen.  Ik zat dan in de leren stoel naast de boekenkast van zwart perehout en liet de band van de nieuwe boeken zachtjes kraken; ik ademde hun geur in, ik keek naar de plaatjes en de kaarten en las hier en daar een bladzijde uit mijn geschiedenisboek, ik had dan met één enkele oogopslag alle personen die in die zwarte-witte pagina’s verborgen waren, wel tot leven willen wekken.’

Tot leven wekken, daar gaat het om, dat probeert Simone in dit boek, dat verzucht Modiano in elk van zijn romans. Met die bedoeling schrijft Paul Léautaud zijn memoires en zijn hartverscheurender brief aan zijn moeder. Daarom verkocht Larousse goed boeken: omdat elke bladzijde knispert van het leven…

Verder lezen:

Simone de Beauvoir Een welopgevoed meisje
Paul Leautaud. Literair Dagboek 1893-192, Lichtzinnige herinneringen, Brieven aan mijn moeder.
George Perec Het leven een gebruiksaanwijzing
Patrick Modiano bv Om niet te verdwalen

Kijken: Le Ballon Rouge

Naar Larousse 2

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Archieven

Een oord dat onder zijn pen tot al even mythische proporties is uitgegroeid als Faulkners minuscule district Yoknapatawphwa.13. Na 1995 publiceerde Bergounioux veel essayistisch werk waarin Faulkner een steeds terugkerend ijkpunt is.14.

2005
411
Manet van Montfrans Faulkner in Frankrijk
Omslag Tirade nr. 411

Larousse. De droom van kennis

De droom van kennis 0

De mooiste pagina’s van de zestiendelige grote Oosthoekencyclopedie waren de transparante menselijke lichamen, waarmee je bladzij voor bladzij dieper het lichaam in zonk. Eerst de huid eraf, dan zag je een zenuwstelsel, een bladzijde verder het hele spiertraject, nog weer dieper bloedvaten, ingewand, en tenslotte het gebeente. De encyclopedie was nieuw, zolang als we het ding bezaten. Abraham Kuyper moet het zaadje geplant hebben voor de aanwezigheid van encyclopedieën in veel gereformeerde huizen die ik kende. ’s Ochtends in bed bij mijn ouders was er de Gezondheidsencyclopedie waar je kon griezelen bij krop, elefantiasis en fleurige huidziekten, de rest van de dag de Oosthoek, nabij de ronde eettafel. Een droom van kennis. Hoe kwam je er anders achter wie Magdalena Offenburg was? En wat ze met Hans Holbein de jongere te maken had?

De les was: kennis is te verkrijgen en wordt systematisch aangeboden. En voor weinig geld beschikbaar. Dat is zo sinds 1751, toen Denis Diderot de eerste Encyclopedie voor het grote publiek publiceerde. Ik ben er nooit van afgekomen. Naslagwerken, encyclopedieën, monografieën, thans louter online blijven een dagelijks genoegen. Of noodzaak eigenlijk, want zonder is er geen ijkpunt voor wie ermee opgroeide.

Toen ik tegen deze tweedelige Larousse aanliep: de Larousse universel en 2 volumes; nouveau dictionnaire encyclopédique publié sous la direction de Claude Augé, dacht ik drie dingen: 1. eindelijk mijn Frans ophalen, 2. dit druist in tegen mijn zelfopgelegd verbod tegen het verzamelen van boeken die ik niet ga lezen en 3. een droefheid om een wereld die geweest is. (Kijk maar op marktplaats, de Oosthoek die mijn ouders vast op afbetaling kochten krijg je nu voor 20 euro, of je vist ‘m ergens uit de kliko.)

Wat ik niet dacht, en wat ik pas bij openslaan zag, was dat de gewoonte beeld toe te voegen aan de lemma’s in deze uitgave op een hoogtepunt was. Wat een geweldige tekeningen, schema’s,  infographics avant la lettre, en kleurenplaten van een fabelachtige schoonheid.

Een grote plaat – en zeker een kleurenplaat – moet iets belangrijks melden. Daarom zocht ik er 48 uit die me mogelijk helpen te zien wat er in de laatste eeuw in onze kennis aan onverwachts veranderd is, hoe de wereld eruitzag. En waarom ik een blijvende hang naar het naslagwerk heb. En hoe de wereld verstopt zit in een encyclopedie. Hoe kennis systematisch verzameld werd en hoe dat helpt bij het begrijpen van wat je om je heen ziet. En soms niet helpt. De wereld in boekenkennis dus, maar dat gaat altijd over de wereld zoals we die kunnen waarnemen. Van vogels tot vechtsporten, van de onderwaterwereld tot fruit, van mode tot meetinstrumenten, van gebergten tot boederijdieren, van kanoën tot het paard, van sterren tot marmer. En gaandeweg hoop ik – net als in de 48 stukken wereldkaart die ik eerder bekeek – heel veel boeiende verhalen en mensen tegen te komen.

Vannacht droomde ik van Magdalena Offenburg
of noble birth and easy virtue
hoog voorhoofd, wat anders mijn voorkeur niet heeft
we wachtten voor een of andere zakelijkheid
ze wilde eerst niet zoenen
maar toen ze het deed
was er bevrijding
ik stamelde wat, mooie mond etc.
en toen gingen de zakelijkheden verder

(Dick Hillenius)

Naar afbeelding 1

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

En jij?

Drie uitgebluste bejaarden schuifelden traag door de oefenzaal. Twee hinkten achter een rollator en de derde wankelde fragiel aan de hand van een jonge fysiotherapeut.

Ik bekeek het tafereel vanaf het wachtbankje zo onopvallend mogelijk. Een van hen klaagde over haar kunstheup en de bijbehorende malaise. Een ander mopperde met een stem die niets anders dan minstens twee pakjes per dag verried op de traagheid der dingen. De fysiotherapeut bleef onverminderd opgewekt, ondersteunde de bebrilde man aan haar arm en spoorde het in verval geraakte Cocktail Trio aan om nog even vol te houden.

Door mijn gebroken enkel werd ik doorverwezen naar de fysio die gelukkig bij mij om de hoek zit. Wat ook bij mij om de hoek zit is een verzorgingstehuis, waardoor de clientèle van mijn fysio voor driekwart bestaat uit mensen die Willem Drees nog als premier hebben meegemaakt en alles nog omrekenen naar guldens.

Nadat ik eerst met de verkeerde fysiotherapeut was meegelopen (die alleen even een vriendelijk praatje kwam maken, daarna wegliep, zich naar me omdraaide toen ze doorhad dat ik achter haar aanhobbelde en vriendelijk lachte dat ik geen afspraak met haar had, maar met haar collega) werd ik na tien minuten opgehaald.

Ik wachtte nog even met opstaan tot ze mijn naam uitsprak om herhaling te voorkomen, al moet dat vreemd op de fysiotherapeut over zijn gekomen omdat ik de enige op het wachtbankje was. Alsof ik vergat wie ik was, terwijl dementie toch echt niet besmettelijk was, dacht ik nog.  

Even vreesde ik dat ik ook in die oefenzaal mijn oefeningen zou moeten doen, maar de fysiotherapeut wenkte me mee naar een aparte ruimte. Terwijl ik op de behandeltafel moest gaan liggen vroeg ze me hoe ik mijn enkel had gebroken, of het lang geleden was gebeurd, hoe de operatie was gegaan, wat mijn doelen waren.

‘Nou, zelfstandig lopen zou misschien wel weer handig zijn, ik heb het gevoel dat mijn krukken en ik ondertussen wel een beetje op elkaar uitgekeken zijn,’ antwoordde ik wat zenuwachtig en staarde naar de feestelijke sokken die ik had aangetrokken in een poging om de dag wat draaglijker te maken.

‘Maar heb je daarnaast nog andere doelen? Dan kunnen we daar rekening mee houden in het vervolgtraject,’ vroeg de fysiotherapeut vriendelijk.

‘Een literaire prijs,’ zei ik, ‘dat zou leuk zijn. Een huis met een ligbad, ook. En ooit nog eens de Tour rijden.’

Ze lachte naar me, prikte waarschijnlijk meteen dwars door me heen en begon aan mijn voet te voelen.

‘Ik doe voorzichtig hoor,’ stelde ze me gerust, nog voor ik iets gezegd had. Mijn enkel scharnierde traag en moeizaam. Ze drukte er nog wat op, draaide er wat aan en liet me een stukje lopen.

Na een halfuur was ik klaar. Ik kreeg oefeningen mee, wat aandachtspunten en vooral de opdracht om geduld te hebben. Nadat ik de veter van mijn linkerschoen weer gestrikt had, keek ik op.

‘Wat voor werk doe je eigenlijk?’ vroeg de fysiotherapeut, terwijl haar computerscherm op zwart ging.

‘Ik schrijf,’ zei ik. ‘Poëzie, proza, liedteksten ook, maar voornamelijk voor anderen. Erg leuk om te doen,’ voegde ik er nog vlug aan toe.

‘Klinkt leuk!’ stelde de fysiotherapeut. ‘Kan ik je ergens van kennen?’

‘Ja, van mijn enkel ben ik bang,’ antwoordde ik, moe van de spanning en met het nimmer aflatende ongemak dat altijd opspeelt wanneer ik over mijn werk moet praten. We stonden inmiddels bij de deur.

‘Nou, dat klinkt als een bijzondere baan,’ sloot ze af. Ik knikte instemmend.

‘En jij,’ vroeg ik, ‘wat voor werk doe jij eigenlijk?’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Eerst nog even dit

‘Zelfs nu we niet samenwerken, zitten we alsnog in hetzelfde schuitje,’ grinnikt Loe door de telefoon. Ik hoor hoe hij zijn auto start, even later het tikken van zijn richtingsaanwijzer en daarna de achtergrondruis van een vekeersweg.

‘Ja,’ lach ik. ‘Zijn we even niet samen bezig aan iets, komen we alsnog op hetzelfde punt uit.’

Een paar keer in de week bel ik met Loe, zoals we al jaren doen. Als hij in de auto zit en naar een theater rijdt, ik aan mijn schrijftafel wat probeer te werken, of als we allebei door onze woonkamer banjeren en even niets omhanden hebben.

Hij werkt aan zijn eerste avondvullende voorstelling en staat aan de vooravond van zijn eerste try-out. Ik werk aan een bundel en lever binnenkort de eerste versie op bij mijn redacteur. Het zijn grote dagen. Belangrijke dagen. En daardoor wankele dagen.

We werken los van elkaar, ieder aan zijn eigen grote project, maar blijkbaar loopt dus zelfs dan ons maakproces evenwijdig. De laatste weken praten we veel over rode lijnen, goede slotzinnen, themathiek. Hij vraagt hoe het met de bundel gaat, ik hoe het met de voorstelling vlot en voor we het in de gaten hebben bellen we al een uur.

Af en toe spreken we elkaar moed in, relativeren wat zaken, leggen elkaar wat teksten of ideeën voor. Het is maar goed dat we wat meer geld hebben dan vroeger, anders waren we ongetwijfeld failliet gegaan aan de telefoonkosten.

Loe en ik begrijpen elkaar, hebben vaak dezelfde twijfels, vinden veelal dezelfde dingen. Dat is het resultaat van bijna zeven jaar vriendschap en samenwerken.

Niemand maakt me zo hard aan lachen met een goede grap als Loe. Ook is hij de allerbeste liedschrijver die ik ken. Ik bewonder zijn precisie, het vakmanschap, de overgave. In dat streven vinden we elkaar altijd, als bloedbroeders, vakvrienden, kunstkameraden.

‘Heb je gezien dat Acda en de Munnik volgend jaar weer in de Ziggo staan, trouwens?’ vraagt Loe na een uurtje. In onze gesprekken komen die twee altijd even voorbij, of we nu willen of niet.

‘Ja,’ zeg ik. ‘Die gaan nooit meer het theater in. En maar zeggen dat ze nog steeds kleinkunstenaars zijn.’

‘Er is weinig kleins meer aan,’ grinnikt Loe.

‘Hitmachineknallers in afritsbroeken en bodywarmers,’ lach ik.

‘Misschien moeten we dat ook doen,’ zegt Loe.

‘Afritsbroeken en bodywarmers?’

‘Nee, alsjeblieft niet. Weer bij elkaar komen en een bak met geld vangen, dat bedoel ik.’

‘Maar dan moeten we eerst uit elkaar,’ merk ik op.

‘Dat is waar,’ zegt Loe wat beteuterd. ‘En dan moeten we ook nog even beroemd worden.’

‘Shit, ook dat nog,’ mompel ik. ‘Maar eerst die voorstelling.’

‘En eerst die bundel.’

‘Ja,’ concluderen we tweestemmig en eensgezind. Ik hoor hoe hij zijn auto weer afzet, zijn sleutels uit het contact haalt en het portier opent.

‘En daarna zien we wel verder.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Nadelig

    Nadelig

    ‘De vorige keer heb ik bijna een uur moeten wachten, weet u dat?’ beklaagde de praatzieke vrouw zich vanuit haar rolstoel. Haar vorige antwoordapparaat, een man op krukken, was bijna opgesprongen van opluchting toen een verpleegkundige hem kwam verlossen. Ik had mijn blik nog dieper in mijn boek begraven om te voorkomen dat ik haar...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een goed idee

    Een goed idee

    Deze week zag ik in alles een gedicht. Hoe mijn slaapkamerraam als een norse dame kraakt als ik het openzwaai om de ochtend binnen te laten, dat mijn koffiezetapparaat gromt als een valse hond uit het asiel en dat ik mijn ex ervan verdenk te lijden aan uitmaakinsomnia wanneer ze me belt en tegen me...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het spijt me, meneer

    Het spijt me, meneer

    Conny reed mijn rolstoel opgewekt het feestgedruis in. De ruit van het etablissement weerspiegelde onze contouren: een onverwoestbare tachtiger die een immobiele twintiger voor zich uit duwt. Het had een sketch van Koot en Bie kunnen zijn. Toch was Conny niet geheel ongeschonden de zomer doorgekomen en bleken we zelfs solidair in de medische mallemolen:...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.