Observator wordt deelnemer

Bij het lezen van de nieuwe roman van Merijn de Boer, Het Surinamedagboek (2023), dacht ik af en toe aan Wilde aardbeien (1957) van Ingmar Bergman. De hoofdpersoon uit die film begint in de openingsscène ook aan een dagboek en somt dan kort alle achtergrondgegevens op die de toeschouwer nodig heeft om zijn onderneming te begrijpen. Het Surinamedagboek komt eveneens razendsnel op gang. De Boer legt meteen alle vertelelementen op tafel: de hoofdpersoon, Merijn, ziet in De Groene Amsterdammer een advertentie voor een gratis groepsvakantie naar het Surinaamse binnenland, gemodelleerd op een reis die Albert Helman maakte en beschreef in Het eind van de kaart (1980), meldt zich aan, komt in contact met organisatoren en reisgenoten, en vertrekt. In krap vijf bladzijden zijn premisse en plot uit de doeken gedaan, waardoor de overige tweehonderdvijftig besteed kunnen worden aan de minutieuze beschrijving van de natuurgezichten en merkwaardige sociale interacties onderweg. 

In die compacte openingsscène gaat de hoofdpersoon langs antiquariaat Kok om een Privé-Domein-uitgave van Het eind van de kaart uit de etalage te laten halen. Aangestoken door diens enthousiasme liep ik er in mijn middagpauze langs, maar andere lezers van De Boer waren me al voor geweest: het ene beschikbare exemplaar was kort daarvoor besteld door een liefhebber uit Almelo, het andere was opgehaald, zo liet ik mij vertellen, door een verwilderde man in een schrikbarend wijd openhangend overhemd met een vuistgrote kristalhanger op zijn borst. 

‘Net een Merijn de Boer-personage,’ dacht ik, terwijl de vreemde figuren uit de geweldige roman De nacht (2014) en de verhalenbundel De geur van miljoenen (2018) me weer door het hoofd begonnen te spoken. Het Surinamedagboek breidt dit gezelschap uit met reisleider Eljaar, een onaangepaste praatjesmaker die een sterk naar boven aflopend postuur heeft (heel lange benen, klein hoofd) en zich de eerste nacht van de tocht ‘uitschakelt’ door dronken in het ondiepe deel van een zwembad te duiken. 

Maar het uitlichten van dergelijke capriolen geeft mogelijk een verkeerde indruk van het boek. In zijn (terecht) veelgeprezen vorige roman, De Saamhorigheidsgroep (2020), leek De Boer absurdisme steeds meer te verruilen voor oprecht invoelend schrijven, en die ontwikkeling wordt met Het Surinamedagboek doorgezet. Komen zijn medereizigers hem in eerste instantie als onverdraaglijk voor, door met ze te praten kan Merijn begrip voor ze opbrengen en raakt hij zelfs aan ze gehecht. Van een verliteratuurde en enigszins eenkennige observator wordt hij gaandeweg een deelnemer; een verandering die culmineert in het opbloeien van een onverwachtse liefde. 

Dit lichtvoetige zomerboek roept het werk van levenslustige vertellers als Jacques Gans, Adriaan Morriën en Albert Helman zelf in herinnering, waarmee De Boer eens te meer een unieke plek binnen het hedendaagse literaire landschap bekleedt. Hij schrijft glashelder, soms bijna naïef proza, dat uiterst meeslepend is in zijn onomwonden, klassieke toonzetting, en perfect het lome ritme van de dagen lijkt te vangen: 

‘De ochtenden zien er als volgt uit: ik word, in alle vroegte, wakker door een van de anderen die gaat plassen of door de geluiden die gepaard gaan met het gloren van de dag. Dan eerst zwemmen in de rivier, een verstild moment, terwijl nevelslierten boven het water hangen en je je bewust wordt van de volkomen verlatenheid van de plek.’ 

Ik was er, met Merijn, kwam via hem dichter tot de anderen en dat overweldigende landschap, en net als hij werd ik lichtelijk weemoedig toen ik het boek dichtsloeg en de reis ten einde kwam.

Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

In de Oorshop

IJsland als geheugen

(De wereld in stukken 21)

De vader van Jorge Luis Borges gaf hem een vertaling van Völsunga saga, een verzameling Noordse Sagen, deels gebaseerd op de Edda, de verzameling teksten verzameld en overgeleverd door Snorri Sturluson, een goed opgeleide IJslandse historicus en dichter uit de vroege 13e eeuw. De verhalen moeten een immense impact hebben gehad op de kleine Jorge. Jaren later, als deze meester van de Argentijnse poëzie in zijn schemerduister van naderende blindheid leeft, leest hij de Edda in het Oud-Noors, een woordenboek bij de hand. In de persoonlijke mythologie van Borges is IJsland een bibliotheek. Hij refereert er op verschillende plekken aan als ‘het geheugen der Germanen’ waarmee de Noord-Europese volken worden aangeduid. De vroege Edda manuscripten werden immers op IJsland bewaard. In de gedichten van Borges over IJsland zie je heel mooi de drie restjes van de verhalen die het meeste indruk maakten op het jongetje dat hij was terugkomen, hier bijvoorbeeld:

Heimelijk eiland, koude roos
die het geheugen van Germanië werd,
en die voor ons haar uitgedoofde,
begraven mythen hebt gered,
de ring die negen ringen baart,
de hoge wolven van het ijzeren woud
die maan en zon zullen verslinden,
het schip dat wordt gebouwd door Iets of Iemand
met nagels van de doden.

en in en veel later gedicht:

Gewijde grond
die het geheugen der Germanen werd
en die hun mythologie veiligstelde
voor een woud van ijzer met daarin de wolf
en het door de goden zo gevreesde schip,
vervaardigd met de nagels van de doden.

en weer later

Zij werd gedroomd op IJsland. Door de ontsloten
zeeën werd zij ontwaard met heilige schrik;
zij komt terug met de vervloekte brik,
beslagen met de nagels van de doden.

Het is mooi: je ziet een jongetje in pyjama in een bedje in Buenos Aires in 1907 keer op keer huiveren bij dit vreselijkste van alle beelden: een schip gemaakt van de nagels der doden. Las uñas de los muertos. Naglfar heet dit schip in het Oud-Noors. En in de Edda staat de waarschuwing dat wij van de doden voor we ze ter aarde bestellen goed de teen- en vingernagels moeten knippen, zodat het huiveringwekkend schip Naglfar minder snel gebouwd kan worden.

IJsland is voor Borges wat het voor veel mensen is: een samenballing van mythen. En hij beschrijft ook waarom je je steeds meer kunt verlaten op zo’n mythische plek:

Wanneer het lichaam moe wordt mens te zijn,
wanneer het vuur veranderd is in as,
is het goed om je berustend toe te leggen,
op een studie waaraan nooit een einde komt;
ik koos die van jouw taal, het Latijn van het Noorden,
dat alle steppen en de zeeën omvatte
van half de aarde en in Byzantium weerklonk
en op Amerika’s maagdelijke kusten.
Ik weet dat ik haar niet kennen zal, maar mij
wacht mogelijk de aalmoes van de zoektocht
en niet de vrucht, wijselijk onbereikbaar.
Dit zal ook de ervaring zijn van wie
de sterren of getallen ondervragen…

Alleen de liefde, de ongerijmde liefde, IJsland.

In zijn essay over poëzie uit de Zeven avonden (1980)schrijft Borges (of citeert Borges, dat loopt bij hem veel dooreen) dat een van de effecten van poëzie moet zijn dat ze ons de indruk geeft niet dat we iets nieuws ontdekken, maar dat we ons iets dat vergeten was opnieuw herinneren. Alles is er al, we hoeven het alleen nog maar te zien.

En dat lukt, want ik zie het:

Wat een geluk voor alle mensen
dat, IJsland van de zeeën, jij bestaat.
IJsland van stille sneeuw en koortsig water.
IJsland van nachten die zich welven
boven het waken en de slaap.

Eiland van de almaar witte dag die weerkeert…

Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Ontvang onze nieuwsbrief

Laat uw emailadres hier achter en blijf op de hoogte van uitgaven en blogberichten van ons literair tijdschrift.

A Whole New World

Nu ik bijna vijftig word, voel ik de behoefte om voor een aantal dingen uit te komen. Zo heb ik op deze plek al toegegeven dat beeldende kunst niet mijn ding is, dat ik het Louvre nu wel gezien heb, het Stedelijk ook.

Telkens als ik dit soort dingen opschrijf, krijg ik ze weer over me heen, de liefhebbers: Maar dan moet je echt een keertje dat en dat zien, daar en daar heen. Je móét dat toch kunnen snappen?

Ik kan bijna alles snappen, maar of het ook iets met me doet? Is het niet voldoende om van muziek, theater, film, literatuur en gastronomie te houden? Nu ik geaccepteerd heb dat bepaalde kunstuitingen me zelden raken, volgt kennelijk de acceptatie van de dingen die me wél raken, maar waarvoor ik me een beetje schaam.

Elke ochtend als ik Ada (6) naar school fiets, zingen we samen. Omdat ik in Aads repertoire moet blijven maar K3 mijn strot niet uit krijg, zijn het meestal ballads uit de Disneykoker, de laatste tijd verrassend vaak A Whole New World uit de soundtrack van Aladdin – de versie die gezongen werd door Peabo Bryson en Regina Belle.

Muzikaal bezien een schitterend duet, vertolkt door twee van de grootste stemmen uit het Amerika van de vroege jaren ’90. De naam Bryson zal niemand meer iets zeggen, maar je zou hem kunnen omschrijven als een ingetogen Luther Vandross. Wat waarschijnlijk ook niemand iets zegt, dus denk dan aan een mollige Brian McKnight – ach, laat ook maar.

Aad en ik zingen A Whole New World terwijl we over het fietspad zoeven alsof we op een vliegend tapijtje zitten, en omdat haar Engels nog in de kinderschoenen staat, doet het er even niet toe dat Aladdin zich in ons lied laat kennen als de grootste mansplainer aller tijden.

I can show you the world / shining, shimmering, splendid / tell me, princess, when did / you last let your heart decide? / I can open your eyes / take you wonder by wonder / over sideways and under / on a magic carpet ride.

Vanochtend had Ada haar zomerjack aan, dat net te dun was voor de vroege kilte. Ik sloeg een arm om haar heen en voelde haar stemmetje tegen mijn borst terwijl we zongen. Aad trok me dichter om zich heen en kuste mijn blote arm, want zo is mijn dochter: wat ze voelt dat laat ze zien en horen. In de ruime bocht die ik ter hoogte van het Marnixplantsoen maakte leken we heel even écht te zweven.

Tijdens de rit naar school konden we het hele nummer drie keer zingen, en we eindigden met uitgestrekte armen en een nét niet tweestemming ‘for you, and me’ naast de vuilcontainer waartegen ik altijd mijn fiets parkeer. Ik hielp haar afstappen en ze maakte een kleine buiging.

Ik houd van Disneyballads. Laat de haters maar komen.

Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs).

Shackletons einde

(De wereld in stukken 20)

Het is een omweg, maar doordat ik steeds bot vang wanneer ik een eiland opzoek in een van Boudewijn Büchs vier eilandboeken, realiseer ik me eens temeer hoe enorm de hoeveelheid eilanden eigenlijk is. (samen hebben ze 23 pagina’s eilandenregister.) Graag wil ik de lof zingen van deze vreemde reeks publicaties van een wonderlijk gepreoccupeerd heerschap, dat pedant is en toch ergens je sympathie wint: Büch. In het derde deel maakt hij dan wel drie referenties aan South-Georgia, hier op de kaart.

Büch springt lekker eigengereid en nuffig van schots naar schots, van boek naar studie in deze deeltjes, zich als nesofiel – eilandofiel – niet ontziend in wat je allemaal wel niet moet lezen.

‘Reeds in een vroeg stadium heb ik geleerd dat nesofilie dient uit te waaieren naar de meest bizarre reisverslagen, naar verborgen voetnoten en gortdroge verhandelingen.’ Om te melden dat hij in een geografisch traktaat iets over de St Peter and Paul Rocks las en dat dat traktaat verder over de Shackleton-Rowett Expedition ging (1921-1922). Hij schrijft dan dat dat de Shackleton is die stierf in 1922 en begraven werd op dat eiland, South-Georgia. In zijn vermaarde boek South beschrijft Shackleton zijn aandeel in de gouden jaren van de Zuidpool ontdekkingsreizen. In de expeditie van 1914-1917 raakt zijn schip de Endurance vast in het pakijs, wordt door de krachten van het kruiend ijs vermorzeld en de bemanning moet met een sloep eerst naar Elephant Island, eveneens op deze kaart en vervolgens een ongelofelijke reis maken naar South-Georgia. Een van de vermaardste lange zeetochten per open sloep ooit. In South beschrijft Shackleton het verlies van het schip Endurance.

‘Hurley had ondertussen zijn cinematograaf-camera opgetuigd en maakte foto’s van de Endurance in haar doodsstrijd. Terwijl hij zo bezig was, brak het ijs, dat tegen het staande want en de voor-, hoofd- en bezaanmast duwde, het want. De voortop en de bramsteng kwamen met een vaart naar beneden en hingen in wrakstukken aan de voormast, met de ra verticaal. De hoofdmast volgde onmiddellijk en brak ongeveer 3 meter boven het hoofddek af. Het kraaiennest viel binnen 3 meter van waar Hurley stond terwijl hij aan de hendel van zijn camera draaide, maar hij stopte het apparaat niet en zorgde zo voor een unieke, zij het trieste, foto.

De kledingkwestie was snel opgelost. Slaapzakken waren ook noodzakelijk. We hadden achttien bontslaapzakken en daarom moesten we tien van de Jaeger-wollen slaapzakken meenemen om de achtentwintig mannen van het gezelschap te voorzien. De wollen slaapzakken waren lichter en minder warm dan de rendierslaapzakken, en dus mocht elke man die er een kreeg ook een rendiervel om op te liggen. Het leek eerlijk om de bontslaapzakken te verdelen door lootjes te trekken, maar sommigen van ons, oudere mannen, deden niet mee aan de loterij. We vonden dat we het net zo goed konden doen met de Jaegers als met het bont. De kleding werd snel verdeeld, en toen keerden we een van de boten op zijn kant en schraagden hem met twee gebroken riemen om een ​​luwte te maken voor de kombuis. De kok zette de blubberkachel aan en even later, toen ik om de hoek van de kachel zat, hoorde ik een man zeggen: “Kok, mijn thee graag sterk.” Een ander viel in: “Kok, doe de mijne maar slap.” Het was goed om te weten dat ze deze onbezorgdheid konden tonen, maar ik meende dat de tijd rijp was om te melden dat de thee voor alle mannen hetzelfde zou zijn en dat we blij zouden zijn als we twee maanden later überhaupt nog thee zouden kunnen drinken. Het kwam toen bij me op dat het incident van psychologisch belang was. Hier waren mannen wier verblijf verpletterd was, in een kamp dat op instabiele ijsschotsen stond, schijnbaar ver verwijderd van enige kans op veiligheid, rustig bezig met de details van het bestaan ​​en hun aandacht schenkend aan kleinigheden zoals hoe je je thee het liefst dronk.’

Ze zullen eindigen op South Georgia, zoals Shackleton een paar jaar later echt zal eindigen op dat eiland. Een hartaanval, de dokter had nog tijd hem te zeggen dat ‘ie minder zou moeten drinken: ‘You are always wanting me to give up things, what is it I ought to give up?’ ‘Chiefly alcohol, Boss’, antwoordde dokter Macklin. Meer thee, slap of sterk zou misschien een idee zijn geweest.

Er staat een gedenkteken in Grytviken op South Georgia waar de gure winden omheen blazen.

Lezen:

Over de andere Zuidpool expedities, kaart 12
Sir Ernest Shackleton South. The story of Shackleton’s 1914-1917 Expedition
Boudewijn Büch Het ijspaleis. Eilanden, derde deel

Hier naar kaart 21

Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Liefde spreiden

Ze zeggen dat het niet uitmaakt hoeveel kinderen je hebt; dat ouderliefde niet opraakt of verdunt.

Als dat klopt dan is liefde het enige in het ons bekende universum dat boven de natuurkundige wet van behoud van energie staat. Die wet stelt dat de totale hoeveelheid energie in een systeem constant blijft – energie kan niet worden gecreëerd of vernietigd, maar alleen worden omgezet van de ene in de andere vorm.

Volgens de wet moet aanvullende liefde voor elk nieuw kind dus elders in het systeem onttrokken worden, of uit iets anders in liefde worden omgezet. Is dat niet het geval, dan komt die extra liefde van buiten, want de wet van behoud van energie gaat uit van een gesloten systeem.

Omdat Nadim (11) op kamp is bij de Waddenzee, ben ik nu elke middag alleen met Ada (6) onderweg. Na school neem ik haar mee op mijn boodschappenrondje, waarbij ze honderduit kletst met slagers, groentemannen, bekenden die we tegenkomen onderweg. We delen een Fernandes en eten kibbeling bij de vishandel van Mo. Als ik moet werken in De Druif neem ik haar mee, en loopt ze met een dienblad viltjes rond te brengen.

Ik denk veel aan toen Nadim haar leeftijd had en ik hém meenam door de hele stad. Hij zat dan op het zitje op mijn stang, Otis de Hond in een melkkrat voorop. We hadden vaste dagen voor de dingen: saoto bij Marlon op maandag, de Wijnwinkel op dinsdag, Artis op donderdag, vis bij Schilder op de vrijdagochtend, groenten bij Theo op de zaterdagse Lindengracht – altijd was er dan zo’n grote stroopwafel voor mijn jongen bij de kraam van Emre.

Bekijk ik ze apart, mijn kinderen, dan geloof ik oprecht dat ik evenveel van ze houd. En dat terwijl ze heel verschillend zijn: Naadje is gevoelig, op het neurotische af bedachtzaam, een gedreven puzzelaar. Aad is een sloopkogel van een minivrouw, kartonknutselaar en podiumbeest.

Ben ik met hen samen, dan ervaar ik mijn vaderliefde absoluut als verdeeld – ze krijgen op die momenten ieder maar de helft. Ik weet dan ook zeker dat een derde kind op uitstapjes eenderde van mijn liefde voelen zou.

Zo bezien is het niet gek te denken dat enig kinderen een beter leven hebben, maar dat weet ik niet zo net. Ik ben zelf enig kind, hoefde de liefde van mijn ouders met niemand behalve onze huisdieren te delen, en dat bereidt een mens niet heel goed op het leven voor.

Mijn ideale vorm van aandacht is er één waarbij men zich sterk van mijn bestaan bewust is, maar ik nooit het brandpunt van de aandacht ben. Vertaal ik dit gegeven naar het werk dat ik het langst gedaan heb dan wordt duidelijk hoe goed dat werk bij me past: in de bediening stond ik centraal in alle drukte zonder dat iemand écht met me bezig was. Hoewel ik als schrijver zichtbaar kan worden door mijn werk, zal een échte sterrenstatus daarbij uitblijven.

In relaties wil ik nooit het brandpunt van je aandacht zijn, maar zie je me in alle drukte even minder staan, dan maak ik me eigenlijk al klaar om op te stappen.

Neem (als dat je gegeven is) twee kinderen, zodat ze leren dat de intensiteit van een liefde kan variëren – dat er een vaste hoeveelheid van is die nu en dan gedeeld moet worden – maar dat liefde binnen een gesloten systeem altijd behouden blijft.

Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs).

Het bos van de toekomst

(De wereld in stukken 19)

Twee aan elkaar grenzende en buitengemeen fascinerende landen op deze kaart: Suriname en Brazilië. In Suriname kwam ik een man tegen die gespecialiseerd was in slangen. Hij woonde in de jungle en de wereld van deze reptielen was alles voor hem. Er is waarschijnlijk geen kaart in deze reeks van 48 waar meer oerwoud op staat. Waarom doen we in Nederland niet iets meer ons best om ons kwade verleden op te poetsen door te helpen wat we kunnen die waardevolle wereld die een groot deel van Suriname overdekt te behoeden: het bos?

Een vies verhaal

Nooit leerden ze de mensen
in zichzelf te geloven,
groot bos,
groot land.

Ze gaven het volk
geen geloof in hun land,
noch hielp men ze om
iets eigens te doen.

Suriname, mijn grond,
ik zie je met je groen,
de vette klei,
de lianen
die zich slingeren
met hun bloemen, hun vreugden,
hun zon, hun ochtenden
van gezond leven!

Nooit leerden ze de mensen
in zichzelf te geloven,
groot bos,
groot land.

Suriname,
jij bent immers ons leven!
Voorwaar, mijn land,
hoe ver mijn blik ook moge dwalen!
Ons land met onze bossen, voorwaar!

Michaël Slory

Een olifant in de kamer, dat lijkt me de jungle in Suriname te zijn. We hebben het er niet over. Het is een waanzinnig beperkende factor in de zin van mobiliteit. Feitelijk is een goed deel van bewoond Suriname aan de noordzijde te vinden, rond Paramaribo, en dus de kuststreek. De Nederlanders hebben tijdens hun verblijf het bos vooral bestreden. Nu er steeds minder van is en er dus meer redenen zijn om het bos te koesteren, schuilt er misschien een deel van de toekomst van deze landen in het bos. Maar in de landelijke politiek in Suriname gaat het er evenmin veel over. Suriname heeft te veel economische problemen om aan behoud te denken. 80% van het land is feitelijk onbegaanbaar omdat er weinig en slechte wegen zijn, omdat er illegaal goud gewonnen wordt, hardhout gekapt, gestroopt en omdat delen in het zuiden betwist gebied zijn. Het Wilde Zuiden.

Bij oppervlakkige beschouwing lijkt er weinig oriëntatie van Surinamers op Brazilië te zijn. Te ver weg, denk ik, in alle mogelijke opzichten. Een grens die waarschijnlijk de meeste Surinamers nooit gezien hebben, laat staan gepasseerd. Waarom zou je? Het is een grens tussen bos en bos. Hoe zou die eruitzien? Deze grens wordt vooral door dieren geslecht en ik. Mondiaal van intens belang, voor de twee regeringen minder interessant buitengebied. Naast steeds minder inheemsen wonen hier relatief vrij veel geldmakers voor wie het bos een wingewest is. Maar die landen delen daar een op mondiaal niveau steeds bijzonder wordend landschap. Dat toeristisch, ecologisch en economisch belang heeft. Er zou een natiestaat overstijgende bosregering moeten zijn.

Op de centrale markt in Paramaribo kun je een interessant soort souvenirs kopen. En aan souvenirs kun je aflezen wat localen denken dat toeristen boeit. De verkoopster vertelde van heel veel dingen, versierde kalebas, bekers van bitterwortel, veren van gevogelte op welke wijze ze ontsnappende slaven, de Marrons van nut waren in het bos. In het nabije bos waren de vrije marrons de slavenhouders vele stappen voor in hun kennis van het woud, dieper in het woud was de kennis van inheemsen natuurlijk nog weer veel groter. Overal in Zuid en Midden-Amerika hebben de inheemsen het moeilijk iets te behouden van wat vele nieuwkomers hen afpakten.

Er kan nog steeds ontsnapt worden naar het bos. Goed bosbeheer zal het land vooruit helpen. Het lijkt me welbegrepen eigenbelang om aan Suriname te vragen hoe Nederland daarmee zou kunnen helpen.

Lezen Suriname:

Anton de Kom Wij slaven van Suriname (en een blog erover.)
Prakseri, Tirade met Surinaamse verhalen, 2022
Bea Vianen Strafhok
Albert Helman Het eind van de kaart

Kevin Headley over de inheemse Surinamers

Brazilië

Over de inheemse wereld: Claude Levi-Strauss Het trieste der tropen

August Willemsen Braziliaanse brieven
João Guimarães Rosa Diepe wildernis, de wegen
Carlos Drummond de Andrade Gedichten

Naar kaart 20

Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • De oorspronkelijke bewoners van Suriname

    De Inheemsen, de oorspronkelijke bewoners van Suriname, hebben nog steeds te verduren als het gaat om het verwerven van een plek, letterlijk, in de multiculturele samenleving van het land. De groep is onder meer nog steeds bezig met de strijd voor hun grondenrechten, die politieke partijen gebruiken als een speelbal bij de verkiezingen in hun...
    Lees verder
  • We leven nog

    ‘Het waren mooie dagen, als ik ze had gezien,’ zei ik tegen Eef toen ze me in de namiddag belde om te vragen hoe het met me ging, omdat we elkaar al een tijdje niet meer hadden gesproken. Na een korte stilte meldde ze dat ze over een kwartier voor mijn deur zou staan om...
    Lees verder
  • Beter voor mij

    Mijn eerste weken als barman-reservist zitten er inmiddels op, en hoewel ik me voorgenomen had pas in de krant over mijn baantje bij café De Druif te schrijven, wil ik er toch het een en ander over kwijt. We moeten allemaal verdienen en wat onze levens kosten loopt misschien uiteen, maar ik kan iedereen aanraden...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

  • Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.