De bekende weg

Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en de kwee.

B’s oom maait het gras niet in de zomer, waardoor er veel insecten zijn en het koeler aandoet in de tuin – ook op de warmste dagen lijkt het fris.

Ik hoef er niet eens te zijn om het graan te zien, de uien in het veld te ruiken. Toen onze zoon Nadim nog klein was waren hij en ik een paar keer per jaar in Zuidzande, nu kan ik er nog af en toe met Ada (8) heen. Afgelopen week had ze vrij van school en gingen we weer eens die kant op.

De rit duurt bijna drie uur. Je moet eerst door de hele randstad. Bij elk knooppunt vertelde ik Ada dat er weer auto’s afsloegen, dat het minder druk zou worden. Zelf sloegen we af na Bergen op Zoom, we doken de tunnel in na Goes en het werd almaar stiller, tot we bij Oostburg kwamen, afsloegen naar Zuidzande.

‘Kijk,’ zei ik. ‘Nu zijn wij de enigen. Zie jij het huisje al?’

Dit spel is er altijd geweest: na Oostburg doen we wie het eerst het huisje ziet. Ada ontwikkelt zich er niet echt in, ze blijft de verkeerde kant op kijken, verkeerde huisjes aanwijzen. Pas als we de laatste afslag genomen hebben en recht op ons doel afrijden roept ze heel hard dat het dáár is.

‘Dáár!’ riep Aad. ‘Daar is het huisje!’

Wat het is aan die kleine boerenwoning dat mijn kinderen zo gelukkig maakt blijkt moeilijk te benoemen. Het stikt er van de boekjes, speelgoedjes en tekenmaterialen, maar dat hebben ze thuis ook. Verder is er niet heel veel te doen. We gaan naar het strand, de speeltuin, een vast cafeetje. Als we er wat langer zijn dan lunchen we een keertje bij een restaurant over de grens met geblokte tafellakens en obers in uniform.

Maar misschien ligt de kracht van het huisje meer in lijn met iets wat ik als jonge vader merkte: als je die baby rustig wilt krijgen, moet je eerst zelf rustig zijn.

Ik zette een strandstoel in het hoge gras onder de wilg en rolde een kleedje uit voor Aad. B’s tante had een paar bouwpakketten van het muizenhuis gekocht en voor ons achtergelaten. Urenlang knutselde mijn kind met een glimlach op haar gezichtje – hoe moeilijk het ook werd, ze verloor nergens haar geduld.

Ik zat in mijn stoel, las. Als ze er niet uitkwam met een bouwsel dan gaf ze het aan mij en hielp ik haar een beetje. Een hele uitzet groeide op het kleedje om haar heen.

In de schemering besloten we een wandeling te maken op de dijk, waar ik een foto van haar maakte. Ada rende voor me uit en ik besefte dat ik hier al zo lang kom, dat ik zo vaak in mijn leven naar deze plek heb kunnen gaan dat ik hem overal ter wereld op zou kunnen roepen.

Dat ik me er thuis zou kunnen blijven voelen, ook als hij al lang niet meer bestond.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Zo alleen… Zo alleen 

(beeld: Don Duyns)

Uit de hengstebron gedronken hebben.  

Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden. 

Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en  

klokjes die tikken. 

Had het meisje geantwoord. 

Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen. 

Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd. 

Aan de greep van zijn bek zou ze niet meer ontkomen. 

Je bent een kind zonder moeder, zei de wolf. 

Liefde is niet blind  

Ik schrijf ook gedichten zei de prins:  

‘’Ik ben geboren met een kroon op m’n kop 

Een gouden lepel in mijn bek 

En een neus vol met boter 

Ik zit stevig in het zadel 

Mijn bloed is van adel 

Wil je met me trouwen? 

Ik blijf voor altijd de jouwe” 

De prinses boog zich voorover en fluisterde zacht:  

Er hangt een snotje uit je neus… 

Ruw laten stikken 

Maar er kwam niemand thuis, er kwam nooit iemand meer thuis.  

Er was geen oost west best meer, 

De kindjes, op blote voeten en kapotte kleding, uit het zoete huis ontsnapt. Verslagen stonden zij in de lege kille ruimte, beduusd starend naar wat ooit hun woonkamer was geweest. 

Maar er kwam niemand thuis, er kwam nooit iemand meer thuis.  

Er was geen west oost best meer, 

Een tante kwam langs, van horen zeggen.  

In de woonkamer twee kinderlijkjes, natte oogjes, handjes vast.  

Zij waren opgegeten door het leven. 

Heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog 

Ze had vogels die haar wekte, 

Muizen die haar hielpen. 

Taken te doen en ze miste één schoen. 

Wankel als een pasgeboren veulen, bood zij zich aan bij de prins. 

Ziet u? De prinses was ook maar een ongeliefd kind… 

Dus danste ze, 

naar zijn pijpen, verkocht ziel, zaligheid, zette zelfs de bramzeilen bij 

De prins was te druk met duivels op zijn kussen binden, 

vergat zijn kinderen en verachten zijn vrouw. 

Op hoge poten liep zij de ballroom binnen 

Sleurde de prins mee aan zijn haren, 

schold hem de huid vol, 

spuugde in zijn gezicht en 

zette haar nagels diep in zijn huid. 

En toen hij smeekte om vergeving, haar beloofde nu trouw te zijn 

Stak zij met haar hak, 

Recht door zijn hart. 

                                En ze leefde nog lang en gelukkig 

Foto van Dünya Calikci
Dünya Calikci

Dünya Calikci (28) is een echte Amsterdammer en schrijver pur sang. Als student aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU schrijft ze rauw, eerlijk en realistisch – altijd dicht op de huid. Haar werk draait om echte mensen en hun verhalen, zonder opsmuk of filter. Dünya zoekt de kwetsbaarheid op en vangt het alledaagse in woorden die blijven hangen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Geen weer

Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief.

We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren in de nacht.

Ik kijk nooit naar weersvoorspellingen omdat ze je humeur beïnvloeden met onbetrouwbare wetenschappelijkheid, maar de anderen keken wél: een week tevoren werd duidelijk dat het hoogstwaarschijnlijk zou gaan gieren van de regen.

Als vrienden zijn wij niet voor één gat te vangen. Er was open vuur, er was een droge loods, er was een houtgestookte hottub. Er was veel meer wijn mee dan er ooit regen zou kunnen vallen.

Aan het einde van de eerste avond, toen onze mensensoep klaar was, de hottub weer leegliep en iedereen zich had afgedroogd, trok men zich voor de nacht terug in tenten en woonwagens.

De wind zette er nog een tandje bij en de woonwagen waar B en ik in lagen leek wel een bootje op woelige baren, maar al snel sliep iedereen.

In het holst van de nacht werd ik wakker van B’s onrust.

‘Moeten we niet naar buiten,’ zei ze. ‘Kijken hoe het met die jongens in de tent gaat?’

‘Maak je niet druk,’ zei ik. ‘Nadim en zijn maat vinden dat alleen maar spannend. Plus die tent staat achter de heg.’

Toen ik bijna weer in slaap gevallen was landde er een druppel op mijn schouder. Ik wachtte een klein uur tot de tweede zou vallen en ik een emmer voor deze lekkage zou moeten zoeken, maar een tweede druppel kwam heel lang niet – pas toen ik net weer droomde petste er eentje op mijn kin.

Na een gebroken nacht bleek dat de tent van de jongens was weggewaaid. S en L waren om vier uur ‘s ochtends opgestaan om hen naar binnen te halen en in het bed van een van hun eigen kinderen te leggen.

Gelukkig leken Nadim (13) en zijn vriend het allemaal als een avontuur te hebben ervaren. In de verwarring hadden ze hun tassen wél buiten laten staan, waardoor ze verder moesten met de kleren die ze aanhadden.

We ontbeten, keken vanonder een afdakje naar de regen. In de middag reden we met bakbrommers naar het strand; er werd geracet op een zanderige bouwplaats. Ik hield mijn hart vast toen Ada (8) voorop de opgevoerde bak van L tegenhing terwijl hij ermee driftte en donuts draaide.

Mijn broer P kwam – zoals te doen gebruikelijk – een dagje later aan met uitstekende zin en een blokkie hasj om te delen. In de middag maakte ik een gigapan curry op het houtvuur, bakte daar boternaan bij en grillde kip voor de kinderen.

Van lange reizen herinner je je de files meestal niet, van weekends weg verdwijnen met de jaren wind en regen.

Wat van ons pinksterweekend in Wardoe zal overblijven: al die kinderen, over het erf razend in een stoet van skelters en driewielers; B die huilend van het lachen over de rand van de hottub hangt; de lange tafel in de loods vol vrienden.

Hoe de kleinste kinderen mijn nog dampende brood met grote ogen vasthielden voor ze er een hap van namen.

De wind ging liggen en het regende iets minder hard. We zaten nog een tijdje in de hottub en gingen daarna vrij vroeg naar bed. Iedereen sliep diep, zelfs de kinderen met slaapproblemen.

Op de laatste ochtend was het zonnig. Ik bedacht dat in de zon zitten hetzelfde werkt als het inhalen van slaap: hoeveel dagen en nachten het ook geregend heeft, één warm uurtje en het lijkt allemaal best mee te zijn gevallen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Tenta

(beeld: Don Duyns – naar Hokusai)

Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte topje half afgezakt. 

Ze had zichzelf beloofd dat ze hier, in een willekeurig betaalbaar kustplaatsje, weer tot zichzelf zou komen. Dat wil zeggen, herontdekken wie ze is. Waarmee ze vooral wil bewijzen dat ze Omar niet nodig heeft. 

Omar. Omar, Omar, Omar. Cleo viel voor hem omdat hij niet dronk. Of, nouja, weinig. Minder dan zij. De eerste nacht dat ze hem had ontmoet liet hij haar zo hard lachen dat ze niet wist of hij haar nat maakte of ze in haar boek had gepist. Hij keek haar recht aan terwijl hij het zout van de rug van haar hand likte. Zijn tong een dikke, vochtige spier. Ze bleef shotjes nemen omdat ze daar maar niet genoeg van kon krijgen, die tong, daar, precies op dat plekje tussen haar wijsvinger en duim. Het was beter dan beffen. Hij smaakte naar verse peper en zoethout. 

De eerste keer dat ze seks met hem had deed hij haar denken aan een loopse Chihuahua hangend aan haar been. Het was op de bank van haar beste vriendin, het huis rook naar zweet, oude sla en luchtverfrisser. 

De avond is een mistige montage van schreeuwerige gesprekken met vrienden in de keuken, peuken op de veranda, iemand die van de trap viel en daar niets van voelde en iemand die moest kotsen in een plantenbak en daarom moest huilen. Maar het branden, het droge branden tussen haar benen en zijn korte, gespannen bewegingen zijn haarscherp. Ineens voelde ze hoe groot ze eigenlijk was, hoeveel ruimte ze in nam, hoeveel huid ze heeft. En hoe hij alleen maar haar tepels, haar mond, haar vulva, en heel af en toe haar nek aanraakte, greep of likte. Haar lichaam was gefragmenteerd. Een reflectie in een gebroken spiegel. Terwijl hij in haar kwam dacht ze aan de huid achter haar oren, haar knieholtes, de gigantische hoeveelheden huid tussen haar kin en voetzool en probeerde die allemaal tegelijk te voelen. Het lukte niet. Ze bleef een mens van tepels, mond en droge vulva. 

Daarna was elke vrijdag hetzelfde. Om een uur of tien stond ze voor zijn deur en hij, vettig haar, ongewassen lakens, drie bier en twee joints in, begon haar tijdens het zoenen te vingeren. Ze voelt het nog, het kleffe ritme van vieze nagels, stroever dan een tampon op de laatste dag. 

Als hij tussen haar benen lag, hijgend en sissend alsof je een beker heet water over zijn hand goot, bleef haar lichaam overbodig en incompleet, haar ledematen lang en ver weg. Ze kuste zijn oorschelp. Waar laat je je benen tijdens seks? Je schouderbladen, polsen, de kuiltjes in je onderrug? 

Tot nu toe heeft Spanje haar geleerd hoe ze danst met Chinese expats op hits uit 2010, hoe ze krab eet met haar handen en elke ochtend opnieuw alleen wakker kan worden om de dag voorbij te laten kruipen als een kever in het zand. Een vrouw buiten de supermarkt met gouden oorringen vertelde haar hoe je om een sigaret vraagt – “Cariño, ¿me puedes dar un cigarrillo por favor?” – en complimenteerde haar op haar zomerjurk. Cleo probeerde uit te leggen dat het niets was, een H&M’etje uit de Coachella Collectie drie jaar geleden, maar de vrouw wist niet wat Coachella was. 

Er kraait een meeuw. Waarom luisteren mensen naar de zee om rustig te worden? Als je er echt voor gaat zitten klinkt het niet anders dan een snelweg, viaduct of vaatwasmachine. 

Ongeveer 10 meter bij haar vandaan, op de grens tussen water en land, ligt een donkergrijs glimmende bol. Oh gatver. Het stikt hier van de kwallen. Gisteren avond liet een van de jongens in het licht van het kampvuur een litteken van een kwallenbeet zien dat over zijn hele dij spande. Trots hield hij zijn short omhoog, tot een van zijn vrienden hem corrigeerde. Het bleek een brandwond van frituurvet te zijn. 

Cleo staat op, slaat het zand van haar korte denim broekje en loopt, terwijl het water tegen haar enkels slaat, naar het gladde dier. Hoe dichterbij ze komt, hoe groter hij blijkt.

Pas als ze ongeveer een meter bij de grijze bol vandaan is ziet ze dat het geen kwal is. Het dier heeft twee kleine, zwarte, glimmende, wimperloze ogen. Op de plek waar een snotterige kluwen aan draden zou moeten zitten heeft het acht dikke, grijs witte tentakels die als de voelsprieten van een insect traag door het zand bewegen. Een octopus. Fack. 

Cleo gooit het laatste stompje van haar peuk weg en trapt er wat zand overheen. Het beest knippert traag als een panter. Voorzichtig trekt hij zichzelf iets verder het strand op, zijn armen verdwijnend in het natte zand. 

Cleo kijkt om zich heen; niemand. Met de vriendelijke voorzichtigheid van een oude hond en de zelfverzekerdheid van een kat tast hij het strand af, de golven van de branding opvangend door zijn ogen te sluiten en tentakels aan te spannen. 

Cleo’s mond is een stukje open gevallen. Ze ademt zwaar door haar droge lippen en blijft naar het beest aan haar voeten staren. Op foto’s leek een octopus slijmerig en loch, maar hier, zo, op een donderdag ochtend heeft het eerder iets buitenaards. Als een kleine zoutwater alien. Iets wat eigenlijk niet kan bestaan, zo vreemd. Een van zijn tentakels glijdt koud en glad over haar tenen, dan langs de rug van haar voet, om haar enkel. Het dier trekt zich langzaam naar haar toe, wikkelt een tentakel om haar kuit, haar knie en nog een om haar enkel.  

Hij is teder maar brutaal. Als Cleo hem voorzichtig optilt uit het zand slaat hij meteen zijn tentakels om haar arm. Met zijn kop losjes in haar handpalm tegen haar borstbeen gedrukt draait ze om en loopt in de richting van de trap die uitkomt op de parkeerplaats van het hotel. 

In de badkamer legt ze het dier op de koude gietijzeren bodem van het bad. Even wil het dier haar niet los laten maar als Cleo de kraan open draait en hij het water voelt wikkelt hij zijn armen los. Terwijl hij voorzichtig de grenzen van de badkuip af tast, zijn tentakels over de rand laat hangen trekt Cleo de kastjes open. Pas nu ziet ze de kleine cirkels die hij heeft achtergelaten op haar hand, pols en onderarm. Precieze, paars rode kringen die zich in lijnen over haar huid uittrekken. Naast de badmuts en shampoo- en conditionerflesjes vind ze een klein plastic potje badzout; mandarijn en bergamot. Het dier zal het er mee moeten doen. 

Als de badkuip ongeveer half vol is en de badkamer naar mild chemische citrus ruikt trekt Cleo haar kleren uit en gaat naast het bad op de nep-marmeren tegels zitten. Haar hielen schurend van het zand tegen haar billen. Het dier drijft en zwemt alsof het vliegt. Langzaam, gewichtloos en gecontroleerd tast het de badranden af, reikt naar de kraan, wikkelt een tentakel om de warme knop, kijkt Cleo aan. Knippert. Knippert nog eens. 

Voorzichtig laat ze haar hand in het lauwe water zakken. De ogen van het dier blijven open terwijl hij langzaam twee armen om haar hand wikkelt en in haar huid plant. Met kracht deze keer. De zuignappen voelen als tientallen kleine monden. Ze aait met haar vingers over de kop van het beest en het laat haar langzaam los. 

Oké. denkt ze. Wakker, glad en nat. Oké.

Het water golft licht als ze eerst haar tenen, dan haar dijen en torso, schouders, kin en mond in het bad laat zakken. Haar ogen net boven de waterrand. Ze rilt. De octopus, stil en half boven water, drijft rustig aan de andere kant van de kuip. Cleo laat haar knie tegen de badranden vallen. Haar haar zwevend om haar schouders als een anemoon. 

Geluidloos trekt de octopus zichzelf van haar heup, op naar haar borstbeen, over haar schouder weer het badwater in. Overal kleine cirkels achterlatend, overal even stil en sterk en koud.

Nieuwsgierig tast hij haar af, zijn tentakels langzaam om haar polsen en bovenbenen wikkelend. Hij is traag, kruipt over haar enkels, bovenbenen, knieën, dijen, onderbuik. Het heeft iets teders, dat koude lichaam met drie harten en negen breinen. Die armen die zich om haar pols wikkelen. Zijn zuignappen klemmen zich vast op haar armen, ellebogen en knieën, wikkelen zich zachtjes om haar borsten heen maar blijven bij haar tepels weg. 

Cleo’s adem hapert. Haar mond valt open. Als ze haar ogen sluit voelt ze hoe een tentakel langzaam haar keel in glijdt. 

Foto van Anna op de Weegh
Anna op de Weegh

Anna op de Weegh schrijft experimenteel theater over honger, onhoudbare transformatie en de (her)ontdekking van een lichaam. Haar teksten zijn vlezig, tactiel en poëtisch. In de afgelopen vier jaar werkte ze o.a. als dramaturg, liep ze stage bij Theater Utrecht als regieassistent voor de voorstelling Panic Room en zette ze samen met Maggie Thedinga het tweekoppige collectief Disgusted & Horny op.

Vaart

Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant.

Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna is hij naar een plank boven de wasmachine verhuisd – die dozen lijken erg op waspoederdozen. Toch vergat ik nooit dat ze er was.

Alsof ik steeds kon voelen dat mijn moeder het prettig vond om bij ons thuis te hangen.

Voor haar dood was ze nergens meer tevreden geweest dan in onze woonkamer op de bank: de kinderen om naar te kijken, gesprekken om op te reageren, al dat leven om haar heen zonder dat er van haar iets gevraagd werd.

Ik had het daar vaak moeilijk mee.

Die arme vrouw, zou je zeggen. Kanker overal, haar man net overleden – fijn toch, dat ze even helemaal niks hoeft.

En je zou gelijk hebben, maar daarbij overslaan dat mijn moeder de laatste veertig jaar van haar leven tot heel weinig gekomen is. Dat ze haar wereld steeds verder liet krimpen wegens fysiek ongemak, maar ook door faalangst, een hang naar afhankelijkheid waartegen ze zich niet verzette, een verzet tegen het leven als geheel waarvan ze zich niet bewust was en een neerwaartse spiraal van inertie.

Waar haar asdoos in de eerste weken vaak herinneringen bovenhaalde aan hoe graag ze zich had laten verzorgen en hoe prettig ze zich voelde bij ledigheid – dat ding dat stond daar maar – ging ik haar die tijd bij ons in huis steeds makkelijker gunnen. Ze had weinig nodig, vond het heerlijk om niet alleen te zijn, al dat leven om haar heen te voelen.

De wasmachine staat in de werkkamer van ons huis, en als ik zat te schrijven stond die as vlak achter me. Ik ben bezig met een roman over een liefde in het Brabant van de late jaren ’60 – de relatie die mijn ouders hadden staat daarvoor model. De hele periode die ik nodig had om van de kindertijd van die twee personages tot hun ontmoeting te komen, las mijn moeder over mijn schouder mee.

Betere herinneringen aan haar namen langzaamaan de overhand; de ellendige laatste jaren werden overschreven door gedachten aan de periode waarin ze een ook sterke moeder voor me was.

Niet ver van het huis in Hilversum waar mijn ouders woonden loopt een bospad met een stokoud bankje eraan. Wie daar gaat zitten kijkt uit over weilanden van Natuurmonumenten met meer bos aan de horizon. Er lopen paarden rond; de zon gaat onder aan het einde van een lange vaart. Omdat het allemaal beschermd gebied is, zal er nooit gebouwd worden, nooit meer iets veranderen.

Toen mijn ouders nog goed ter been waren, liepen ze vaak naar dat bankje om er bij zonsondergang te zijn. Na mijn vaders dood zat ik er regelmatig met mijn moeder en nu was ik terug met B en de kinderen; met mijn moeders as.

Het miezerde en het was daardoor erg rustig. We zaten even, turend over het veld. Verderop scholen de paarden onder een stokoude eik, geleidelijk hun interesse in ons verliezend.

Toen ik voelde dat het tijd was, groef ik een bescheiden kuil met het schepje dat B altijd voor de plantenbakken op ons Amsterdamse dakterras gebruikt. Uit de non-descripte tas die ik voor dit doel had meegenomen tilde ik de doos met Ines as en een stijfbevroren sluierstaartgoudvis in een plasticbakje.

Goldie was tot zijn overlijden een huisdier van onze kinderen, en had daarna meer dan een jaar in onze vriezer doorgebracht terwijl we wachtten op een goed moment om hem te begraven.

Door de wat meer heftige overlijdens in onze omgeving (mijn ouders, onze hond, B’s oma) was die plechtigheid steeds uitgesteld. Twee vliegen in één klap: omdat mijn moeder heel haar leven huisdieren had, vond ik het gepast om haar er eentje mee te geven in de dood.

Ik legde Goldie in de kuil en schudde de doos daarboven leeg – mijn moeders as leek sterk op zeezand, de bodem van een tropisch aquarium. Ik bedacht dat het alleen maar kon helpen dat we Ine en Goldie begroeven op hemelvaart, en stelde me voor hoe ze straks rond zou lopen in de dodenwereld, met een hondgrote goudvis zwemmend aan haar zij.

‘Het was goed om je in huis te hebben,’ zei ik, ‘maar nu is het tijd dat je verder gaat. Goldie gaat met je mee.’

Ik dichtte de kuil en de kinderen verzamelden bloemetjes voor oma, legden die op het nu ontstane minigraf. Daarna zaten we nog een paar minuten op het bankje van mijn ouders.

Ik stond als eerste op en merkte dat ik het niet moeilijk vond om weg te lopen, dat de plek die ik voor Ine bedacht had helemaal de juiste was en dat je met een hondgrote sluierstaartgoudvis nooit alleen kon zijn.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de morele impact – wapens – van hun vindingen.

Watson en Crick kregen in 1962 de Nobelprijs voor hun ontrafeling van de DNA-structuur. Dat was een fenomenale prestatie. Een essentiële bijdrage leverde collega natuurkundige Rosalind Franklin. Haar aandeel werd door de heren verzwegen, kwam toch aan het licht en zal de triomf van Watson en Crick voor altijd overschaduwen.

Wiskundig genie Alan Turing decodeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog transcripties van Duitse aanvalsplannen. Engeland was Turing dankbaar, maar hij werd chemisch gecastreerd, want homoseksueel. Zijn treurig leven verscheen zowel in film als op toneel.

Naar film ‘Oppenheimer’ van regisseur Christopher Nolan was ik buitengewoon nieuwsgierig. Ik zag ‘m op het grootst mogelijke bioscoopscherm en vond dat een gebeurtenis. Onlangs bekeek ik ‘m nog eens via Netflix.

‘Oppenheimer’ is nog steeds indrukwekkend qua tijd en onderwerp maar wordt als geheel slecht verteld. Het probleem is dat er aan de uitvinding zelf – de bom – niets te beleven valt. Van de eerste proefexplosie in de woestijn van Los Alamos zien we een lichtflits, een opstijgende paddenstoel en we horen een grote boem.

De makers van ‘Oppenheimer’ begrepen natuurlijk ook wel dat een film lang kijken naar denkende en calculerende mannen saai is. Ze bedachten vier oplossingen voor dit probleem

1.Een raamvertelling. We zien hoe Robert Oppenheimer – Oppie voor intimi – ondervraagd wordt door de Atomic Energy Commisison over spionage tijdens het maken van de bom. Maar belangrijker: Oppenheimers vermeende politieke voorkeur. Zijn broer was communist en zijn vrouw Kitty Vissering-Puening vertoefde in ‘bepaalde kringen’. Zo’n raamvertelling werkt meestal goed, maar deze AEC-hoorzittingen blijven ondanks indringende close-ups oninteressant en verwarrend. Who is who?

2.In de film zien we beroemde wetenschappers voorbijkomen: Albert Einstein natuurlijk, Enrico Fermi, Edward Teller, Werner Heisenberg en Niels Bohr. Ook is er een scene tussen Oppenheimer en Henry Truman. De president van Amerika noemt na dat gesprek zijn gast – vrij vertaald – een oetlul. Oppenheimer had namelijk geëist dat de atoombommen op Japan de enige en allerlaatste zouden zijn.

3.Liefde en erotiek. Daar was Robert Oppenheimer, althans in de film, niet goed in. Naast echtgenote Kitty is er vriendin Jean Tattlock die zelfmoord zal plegen. De intieme scenes tussen hen lijken slechts gedraaid omwille van een vette trailer in de publiciteitscampagne. Oppie en Jean zitten naakt bij een open haard.

4.Onbenullige meningsverschillen uitvergroten tot nietsontziende ruzies is een bekende verteltruc, want met een opgeklopt conflict schep je ruimte voor verzoening in komende scenes. De film zit dus vol slaande deuren en dreigementen die later worden bijgelegd, zoals de kwestie over Oppenheimers uraniumbom of Edward Tellers waterstofbom.

Op 12 april 1990 werd bekend dat er eindelijk een medicijn tegen Aids was gevonden en wel door de Nederlandse professor organische chemie Henk Buck en diens medewerkers van de Technische Universiteit Eindhoven. Het betrof gemethyleerd DNA, een product dat in staat zou zijn om de ‘moderne pest’ uit te bannen. De Nobelprijs lonkte.

Zou je over dit succes een film kunnen maken, een film vol reageerbuizen, microscopen en zuurkasten? Nee.

Gelukkig verstomde het applaus al gauw. Collega’s en medewerkers van Buck begonnen te twijfelen of tikten op hun voorhoofd. Droevig nieuws voor aids-patiënten, maar een dramatisering lag voor ‘t oprapen. Ik schreef over de val van Henk Buck.

Op 10 december 1991 werd ‘De Dagen van Josephine’ uitgezonden. Ik bedacht die titel omdat de dagen van het aidsmedicijn geteld waren en ‘Josephine’ omdat wetenschappers vaak hun onderzoeksobject een troetelnaam geven. Spreek Josephine dus uit als Aspirine of Insuline.

Henk Buck noemde ik Wienand en ook plaatsen van handeling werden veranderd, alles in een hotel. De rel rond het aidsmedicijn bleef natuurlijk overeind.

Ik gaf in mijn scenario professor Wienand een eigen Rosalind Franklin. Dat werd Irma, een hoogleraar virologie die zich, net als Rosalind, opzij geschoven voelt. Live voor draaiende camera’s zegt zij over de werking van Josephine:

‘Mijn collega heeft een troebele soep geleverd in plaats een messcherpe virus-doder. Hij schoot met een kanon op een mug. Jazeker hij vond een nieuwe virus-killer, maar dat is een druppel wc-reiniger ook.’

Met die woorden van viroloog Irma valt de bijl, loopt de ballon leeg, vervliegt de hoop. En dat allemaal in de lobby van het hotel waar tegelijkertijd het glas wordt geheven op het levensreddend wetenschappelijk succes van de TU Eindhoven. De catastrofe is compleet. Mooi dramatisch materiaal.

De affaire Buck werd behandeld in het programma Andere Tijden van 29 november 2005.

Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Repelsteeltje

    Repelsteeltje

    (beeld: Don Duyns) Je kijkt naar je handen, die een met melk gevulde koehoorn vasthebben. Ze ogen rustig, kalm, in harmonie. Ze hebben de hoorn stevig vast, de melk zal niet over de rand klotsen. Koemelk, daar zou het maar genoegen mee moeten nemen, voor nu. Tot dusver lijkt de koemelk het ding niet goed...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Bibi Roos
    Bibi Roos

    Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten.
    (portret: Lin Woldendorp)