Menno ter Braak (1902-1940) was een van de meest vooraanstaande intellectuelen van zijn tijd. Door zijn zelfstandig essayistisch werk en de inhoud die hij wist te geven aan zijn functie als criticus op het gebied van literatuur, geestesleven, film en toneel, behoort hij tot de prominente cultuurdragers van het Interbellum in Nederland. Hij was niet alleen mede-oprichter en redacteur van het belangrijkste literaire tijdschrift uit de jaren dertig, Forum (1932-1935), maar ook mede-oprichter en bestuurslid van de voornaamste intellectuele groepering die zich buiten het politieke partijwezen om rekenschap gaf van en verzet bood aan de extremistische tijdgeest: het Comité van waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen (1936-1939).
Ter Braak had een opleiding als historicus; hij promoveerde in 1928 te Amsterdam cum laude op een proefschrift over de middeleeuwse Duitse keizer Otto III. Tijdens zijn studie was hij van 1924 tot 1925 redacteur van het blad Propria Cures. In 1925 deed hij zijn intrede in de literaire wereld in het mede door zijn vriend H. Marsman uitgegeven tijdschrift De Vrije Bladen. Samen met de cineast Joris Ivens en de critici H. Scholte en L.J. Jordaan richtte hij in 1927 de Nederlandsche Filmliga op, waarin hij opkwam voor de film als zelfstandige kunstuiting. Zijn reputatie als gerespecteerd maar ook zeer gevreesd kunstcriticus verwierf Ter Braak vooral als redacteur van het Haagse dagblad Het Vaderland, een functie die hij van november 1933 tot zijn dood bekleedde. Als oorspronkelijk denker die invloeden van met name Hegel en Nietzsche op geheel eigen wijze verwerkte, deed Ter Braak zich vooral kennen in Het carnaval der burgers (1930), Afscheid van domineesland (1931), Demasqué der schoonheid (1932), Politicus zonder partij (1934) en Van oude en nieuwe christenen (1937). Hij schreef ook twee romans, Hampton Court (1931) en Dr. Dumay verliest… (1933), na in zijn studententijd het genre van het korte verhaal te hebben beoefend. Het Verzameld werk van Menno ter Braak verscheen in zeven delen bij Uitgeverij van Oorschot, 1980 (1949-1951). Eveneens publiceerde Van Oorschot de Briefwisseling 1930-1940 tussen Menno ter Braak en E. du Perron (vier delen. Amsterdam: G.A. van Oorschot 1962-1967).
In 2019 werd het beroemde essay Het nationaal-socialisme als rancuneleer apart heruitgegeven, met een voorwoord van Bas Heijne.
bron: www.mennoterbraak.nl
Het nationaalsocialisme als rancuneleer
Het nationaalsocialisme als rancuneleer is een van de bekendste essays van Menno ter Braak, waarin hij zijn bezorgdheid om de grondslagen van het opkomende nationaalsocialisme uit. Tachtig jaar later is zijn gedachtegoed nog steeds actueel.
Volgens Ter Braak behoort ‘de rancune (…) tot de meest essentiële verschijnselen van onze cultuur’. Onze democratie is gericht op gelijke rechten voor iedereen, maar juist dit principe ‒ dat in praktijk onhaalbaar is ‒ zorgt voor onderlinge spanningen en rancune. Deze maatschappelijke wrok leidt vervolgens tot wat Ter Braak een ‘haten om het haten’ noemt; bij het nationaalsocialisme zijn het de joden die als haatobject fungeren.
Ook in de eenentwintigste eeuw heerst er onvrede die gepaard gaat met wrok. De opkomst van het populisme, dat bij uitstek op onvrede is gebaseerd, is een goed voorbeeld van hedendaags, maatschappelijk ressentiment. Dit ressentiment is nooit te voorkomen, het is inherent aan ons menselijk bestaan, maar Ter Braak laat wel zien hoe belangrijk het is om ‘de macht van het ressentiment over onze geheele cultuur’ te erkennen, en ‘als rancune te erkennen wat uit rancune voortkomt’.