Zondag 29 maart vond onder grote belangstelling de presentatie van Tirade 458 plaats, dat geheel gewijd is aan dichter en schrijver Erik Menkveld (1959-2014). Het nummer kreeg het thema ‘Meester en leerling’ mee, dat zowel in zijn roman Het grote zwijgen als in zijn poëzie een grote rol speelt. De meeste bijdragen – verhalen en essays – sluiten op uiteenlopende wijze aan bij dit thema. Daarnaast bevat het nummer veel nieuwe gedichten, van veel verschillende dichters.
Tijdens de presentatie droegen onder anderen hun gedicht voor: Jan-Willem Anker, Robert Anker, Jan Baeke, Jan Kuijper, K. Michel en Neeltje Maria Min. De dochter van Erik Menkveld, Darja, las diens nagelaten eerste hoofdstuk van de onvoltooid gebleven roman Aline, dat ook in Tirade 458 is opgenomen.
Maria Vlaar en Emilia Menkveld versterkten de Tirade-redactie bij de totstandkoming van dit nummer. Katja Stam verzorgde de illustraties. Meer informatie over Tirade 458 vindt u hier.
Zwamborn in Gemeentemuseum Den Haag
Miek Zwamborn (1974) is ‘schrijver-in-de-residentie’in het Gemeentemuseum in Den Haag. Haar aanwezigheid daar heeft geleid tot een tentoonstelling die nu te bezichtigen is en die ‘Getemde Hemel’ heet. Ze zocht in het depot en vond werken die ergens raken aan het weer, landschap en natuur. Vanuit haar fascinatie voor oerlandschappen (Zie ook De duimsprong) en bijzondere weeromstandigheden ging zij in het museum op zoek naar ‘opgesloten natuur’. Maar ook het museum zelf speelt een bijzondere rol, en hoe natuur het museum in kwam.
Schetsboeken, die vielen schrijfster Miek Zwamborn meteen op in het depot van het Gemeentemuseum. Prachtige boeken van onder andere Jacob Maris en Isaac Israëls vol aantekeningen, schetsen en tekeningen. Zwamborn: ‘Schetsboeken laten je over de schouder van hun makers meekijken, ze lenen hun blik uit. Het zijn hele levendige boeken, waarin je de kunstenaar ziet zoeken, de ene keer behendig, de andere keer twijfelend. Veelal liggen tekeningen over elkaar heen, dan staat er in een hoekje een koe bovenop een zee aan de andere kant van het blad.’ Het inspireerde haar tot het maken van haar eigen schetsboek. Vanaf 21 maart t/m 21 juni ligt het in het Berlagekabinet te midden van haar selectie van werken uit de collectie en werkt Zwamborn eraan door.
Het schetsboek komt tot stand in samenwerking met de Jan van Eyck academie. Op 21 juni presenteert ze daar de definitieve versie van het schetsboek. Het is dan (en nu al per intekening) in een zeer beperkte oplage (75 exx) te koop.
Rode kornoeljes
1. De vijftienjarige ik-verteller wordt hopeloos verliefd op zijn buurvrouw Gülbahar. Andersom is het maar de vraag wat Gülbahar precies van hem vindt. Gebruikt ze hem alleen maar, vindt u, of voelt zij wel degelijk ook genegenheid voor hem? Licht uw antwoord toe en betrek daarbij het karakter van Gülbahar.
2. Wat vindt Caner van Hasan? En verandert er gaandeweg iets in hun verhouding? Zou u die als vriendschap typeren?
3. Hoe zou u de band tussen Caner en zijn vader karakteriseren? Kunt u de vader van Caner als een archetype bestempelen? Licht uw antwoord toe door zijn karakter te contrasteren met dat van zijn studievriend.
4. Vindt u Cemal een sympathiek personage of juist niet?
5. Hang naar onbegrensde vrijheid is het hoofdthema van Rode kornoeljes. Valt er in dit opzicht een parallel te ontdekken tussen de gebeurtenissen in de roman en de meer op de achtergrond aanwezige politieke ontwikkelingen? Kunt u op basis van uw antwoord zeggen of de roman een conservatieve moraal heeft?
6. Rode kornoeljes is in zekere zin een roman over de confrontatie tussen moderne en traditionele levenswijzen, maar beschrijft ook de botsing tussen nieuwkomers/buitenstaanders en gevestigden. Aan het eind van het verhaal vertrekken Gülbahar en haar man hals over kop. Kunt u daaruit concluderen dat moderniteit het aflegt tegen de traditie? Vindt u het einde van het verhaal typisch Turks of zou het zich ook in een totaal andere tijd en in een ander land kunnen afspelen?
7. In welke periode in de Turkse politieke geschiedenis speelt Rode kornoeljes zich af? Wat is de relevantie ervan voor het verhaal?
8. De roman wordt ingeleid met een proloog en eindigt met een epiloog. Wat kan de reden daarvoor zijn geweest? Denkt u dat het verhaal hierdoor diepgang heeft gekregen?
9. Hoe zou u de schrijfstijl van Kerim Göçmen omschrijven?
10. Welke symbolische functie vervullen de rode kornoeljes in de roman?
De duimsprong
- Waarom is de ik-figuur zo gedreven om haar klimmaatje Jens op te sporen? Wat vindt u van die gedrevenheid?
- Wat betekent bergklimmen voor de ik-figuur en hoe beoordeelt u dat verlangen?
- Wat is er volgens u met Jens gebeurd? Waarom denkt u dat?
- ‘Uiteindelijk worden alle bergen vlak,’ zegt Jens. Wat bedoelt hij daar volgens u mee?
- Wat is uw mening over het wetenschappelijke stuk Töne der Wasserfälle van de geoloog Albert Heim, over de noten die hij hoort in watervallen?
- In hoeverre schetst de ik-figuur volgens u een betrouwbaar beeld van de geoloog Albert Heim? Hoe kijkt u aan tegen zijn passie?
- ‘Geologie is het oog van de geschiedenis. Het landschap heeft alles gezien,’ leest de ik-figuur bij Heim. Hoe verklaart u deze uitspraak?
- Welke functie hebben de zijpaadjes over de waaghalzerij van Maria Spelterini in de roman volgens u?
- In de roman staan vele natuurbeschrijvingen. Hoe waardeert u ze? Welke heeft u speciaal getroffen en waarom?
- ‘Jens voelde niet langer kwijt’ (p. 246). Hoe interpreteert u deze zin?
- Volgens de achterflap van de roman ontrafelt de ik-figuur via haar onderzoek naar Jens en Heim ‘haar eigen geschiedenis’. Is dat volgens u gelukt? Welk beeld heeft u van haar gekregen?
- De duimsprong is behalve een mix van wetenschap, romankunst en rouwverwerking, ook een mix van autobiografisch reisverslag, historisch onderzoek en historische roman. Hoe heeft u de combinatie van tekstsoorten en genres ervaren?
- In hoeverre hebben de vele zwart-witfoto’s meerwaarde voor het boek?
- Wat is volgens u de verhouding tussen feit en fictie in de roman?
- ‘Eigenlijk is alles in deze roman overblijfsel,’ oordeelt Arjen Fortuin (NRC Handelsblad, 29 november 2013). Hoe interpreteert u deze stelling?
- ‘Een queeste naar schoonheid’ noemt de jury van de Opzij Literatuurprijs het boek. Hoe denkt u over deze typering? Wat zou uw karakterisering van het boek zijn?
© vragen NBD Biblion.
Oud-Loosdrecht
1. Welke rol spelen de opvattingen van Abe Stam en Wijnand Visser over de filosofie, met name die van Stoa en Seneca?
2. Hoe denkt u over Diogenes’ uitspraak over liefde (p. 13)?
3. Hoe beoordeelt u de vriendschap tussen Abe Stam en Wijnand Brandt: vroeger en nu, in Brandts roman (als personages) en in werkelijkheid? Welke invloed hebben filosofie en klassieke literatuur op hen en hun vriendschap?
4. Waarom is de relatie tussen Wijnand en zijn vriend Eric beëindigd? Wat vindt u van die reden(en)?
5. Waarom hebben Brandts romans volgens u zo weinig succes?
6. Hoe beoordeelt u de opvatting van redacteur Duco Deen over ‘gemankeerde lovers’ in Brandts romans? Vindt u het terecht dat hij Brandt adviseert eens iets anders te proberen? Waarom wel of niet?
7. ‘Is niet ieder liefdesverhaal een misdaadverhaal?’ (p. 59). Wat vindt u van die bewering?
8. ‘(…) wat we niet hebben gedaan, maar wel overwogen of gewild, zegt veel meer over ons dan wat we wel hebben gedaan’ (p. 60). In hoeverre bent u het hiermee eens?
9. ‘Voor wie schrijf je eigenlijk?’ (p. 124). Hoe beantwoorden Brandt, Abe en Duco Deen deze vraag?
10. Kenmerken van de opbouw van de roman zijn de overgangen in tijd en de constructie van een roman in een roman. Hoe heeft u deze zaken als lezer ervaren?
11. In hoofdstuk 21 gaat Wijnand Brandt in een brief uitgebreid in op het begrip ‘liefde’. Hoe denkt u over zijn visie?
12. ‘Anna Karenina, c’est moi,’ bedenkt Brandt op zeker moment. Wat brengt hem tot die verzuchting en in hoeverre vindt u deze terecht?
13. Hoe heeft u het slot van de roman ervaren? Wat vindt u van het besluit van Wijnand Brandt?
14. Recensent Janet Luis (NRC Handelsblad, 12 december 2014) stelt dat de uitgever van Melissen zijn auteur hetzelfde advies moet geven voor een volgende roman als Wijnand Brandt krijgt van zijn redacteur: ‘minder gepraat, meer seks’. Hoe denkt u hierover?
15. Wat is uw mening over de balans tussen verhaal en beschouwing in deze roman?
16. Hoe typeert u Melissens stijl?
© vragen NBD Biblion
Stadium IV
1. Wat is de functie van het verhaal over Nils Holgersson in deze roman?
2. In het boek zijn zakelijk geformuleerde passages opgenomen over kanker. Welk effect hadden deze passages op u?
3. Hoe zou u Kollaards stijl typeren? Zijn er terugkerende stijlkenmerken te benoemen?
4. Welke functie vervult Olof Palme in deze roman?
5. Sarie en Barend kijken op verschillende manieren tegen de dood aan, en ook tegen het leven. Waarin verschillen zij?
6. Lichamelijkheid speelt op allerlei manieren een rol in deze roman. Welke?
7. Wat kunt u zeggen over de compositie en de indeling van de roman?
8. Wat zijn de beroepen van Sarie en Barend en waarom zou de schrijver zijn personages deze beroepen hebben gegeven?
9. Hoe heeft u het slot van de roman ervaren?
10. Janet Luis schreef in NRC Handelsblad (27 februari 2015) dat ze het vreemd vond dat er aan het einde helemaal geen informatie wordt gegeven over de lijkschouwing en de juridische consequenties. Hoe denkt u over deze kritiek?
11. Bepaalde thema’s en motieven in Stadium IV waren ook al te vinden in Kollaards vorige boek, de verhalenbundel Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde. Indien u dit boek heeft gelezen: welke overeenkomsten ziet u?
Mensenkinderen
J.J. Voskuil schreef behalve de grootste roman uit de Nederlandse geschiedenis ook een kort toneelstuk: Mensenkinderen. Het verscheen nooit eerder in boekvorm.
Een Amsterdamse huiskamer is het voor Voskuilliefhebbers vertrouwde decor van dit hilarische toneelstuk. Karel en Klaartje brengen de tijd kibbelend door. Als een bevriend echtpaar op bezoek komt, loopt de boel uit de hand:
‘Klaartje: Je bent over je toeren!
Karel: Wat dacht je dan? Dacht je dat je de enige bent die recht heeft over haar toeren te zijn? Geen wonder dat ik over mijn toeren ben! Ieder ander zou van minder over zijn toeren raken! Waar is een haak? Waarom zitten er in deze huizen geen haken aan het plafond! Je mag je toch zeker nog wel ophangen als je er genoeg van hebt?’
Mensenkinderen werd in 2010 opgevoerd door Bureau Babel, met Els Ingeborg Smits en Kees Hulst in de hoofdrollen.
Max de Jong – Dagboek
‘Ik reken’, aldus uitgever Geert van Oorschot in mei 1985 voor de VPRO-radio, ‘het Dagboek van Max de Jong met De avonden van Van het Reve en Bij nader inzien van Voskuil tot de drie grote monumenten van de literatuur omstreeks het midden van de eeuw.’
Max de Jong (1917-1951), schrijver van onder meer het fameuze lange gedicht Heet van de naald, waarvan in 1947 bij uitgeverij Van Oorschot de eerste druk verscheen, hield vanaf datzelfde jaar tot kort voor zijn dood een dagboek bij. Getuige een korte schriftelijke verklaring zag hij dit niet voor publicatie bestemd. Deze wens werd door zijn zuster en enige rechtstreekse erfgenaam Lidi Bool-de Jong gerespecteerd – een besluit waarop niets viel af te dingen. Niettemin moet in De Jongs vriendenkring een kopie van het handschrift hebben gecirculeerd want al vroeg bestond er een getypte weergave van. In 1990 verscheen in een oplage van 51 exemplaren een roofdruk in vier delen. Het was daarmee een boek voor een ‘inner circle’ geworden, hetgeen menige rechtgeaarde belangstellende een doorn in het oog was. Het bleef een van de meest besproken en minst gelezen literaire documenten uit de naoorlogse literaire geschiedenis.
De zuster van Max de Jong overleed in 2013. Na rijp beraad hebben haar kinderen nu besloten het dagboek van hun oom vrij te geven voor publicatie. Tot onze vreugde gunden ze verschijning aan de uitgeverij die Heet van de naald 67 jaar lang met een gezamenlijke verkochte oplage van 2.500 exemplaren als een van de mooiste na-oorlogse dichtwerken koppig in druk hield.
Het Dagboek van Max de Jong beslaat circa 800 bladzijden. Het zal in november 2015 verschijnen als Van Oorschot-dundruk. De bezorging is in handen van literair historica Marsha Keja, die in 2014 tevens Heet van de naald en andere gedichten bezorgde.
Max Jelle de Jong (Wageningen, 25 december 1917 – Amsterdam, 10 juni 1951) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Utrecht, waar hij tot de vrienden en kennissen van Theo van Baaren, Gertrude Pape, Ad den Besten, Louis Lehmann en Leo Vroman behoorde. Hij werkte mee aan de literaire tijdschriften Groot Nederland – waarin hij in 1938 als dichter debuteerde -, De Gemeenschap, De Schoone Zakdoek en Libertinage. Na de Tweede Wereldoorlog was hij bevriend met uitgever Geert van Oorschot – bij wie in 1947 zijn lange autobiografische prozagedicht Heet van de naald verscheen – en de schrijvers Adriaan Morriën en Gerard Reve.