Peter van Lier

Peter van Lier (1960) publiceerde in 1994 het filosofisch essay Van absurdisme tot mystiek. In 1995 debuteerde hij als dichter met de bundel Miniem gebaar, die werd bekroond met de Prijs van de Vlaamse Gids. Voor zijn bundel Gegroet o… (1998) ontving hij de Jan Campertprijs. In 2001 verscheen zijn boek Links, rechts. Twee wandelingen, dat het midden houdt tussen proza en poëzie. In het voorjaar van 2004 verscheen zijn derde bundel, Gaandeweg rustieker. Zijn laatste bundel Zes wenken voor muggen aan de deur werd in het najaar van 2007 de kwartaalkeuze van de Poëzieclub.
In 2010 verscheen de bundel Hoor.

Zie ook: de eigen site van Peter van Lier.

N.S. Ljeskov

Nikolaj Semjonovitsj Ljeskov (1831–1895) was de zoon van een ambtenaar. Na zijn gymnasiumopleiding was hij zelf ook enige tijd ambtenaar, vervolgens maakte hij in dienst van een Engelse zakenman reizen door Zuid-Rusland en het Wolgagebied. In 1861 vestigde hij zich in Petersburg als medewerker aan verschillende kranten en tijdschriften, waarin hij onder het pseudoniem Stebnitski recensies, verhalen en reisschetsen publiceerde. De publicatie van ondermeer een tweetal romans, waarin de ‘nihilisten’ niet onverdeeld gunstig werden voorgesteld, werd hem van linkse zijde zeer kwalijk genomen.
Ljeskovs nuchtere kijk op het volksleven en zijn ironische houding ten aanzien van de ‘populisten’ maakten dat deze hem voor reactionair versleten, terwijl de conservatieven geen weg wisten met zijn originaliteit en gebrek aan eerbied voor de bestaande orde. In 1872 verscheen Het kapittel, dat als een unicum in de Russische literatuur kan worden beschouwd, omdat hier voor het eerst een literair werk geheel aan de geestelijkheid was gewijd.
Tijdens zijn leven werd Ljeskov overschaduwd door zijn illustere tijdgenoten Toergenjev, Dostojevski en Tolstoj, pas in de twintigste eeuw vond hij opnieuw waardering, onder andere bij Gorki. Zijn bekendste verhaal is een drama van liefde en misdaad De lady Macbeth uit het district Mtsensk.

Herman Gorter

Herman Gorter (1864–1927) studeerde klassieke talen aan de Universiteit van Amsterdam en raakte al jong bekend met de dichters uit de kring van de Tachtigers. In 1889 verscheen zijn lange gedicht Mei dat hem onmiddellijk grote bekendheid bezorgde, en een jaar later de bundel Verzen. In 1912 verscheen zijn tweede lange gedicht, Pan.

In 1897 werd Gorter lid van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), waarna hij zijn hele verdere leven zijn socialistische idealen uitdroeg, zowel in zijn poëzie als in zijn actief politieke optreden. Hij was een van de oprichters van de SDP, de voorloper van de CPN en sloot zich later aan bij de Duitse arbeidersbeweging en werd één van de belangrijkste woordvoerders van de Kommunistische Arbeiter-Partei Deutschland.

‘Hij is de hopende, vertrouwende mens, dingen verbeidend die hij nog niet ziet maar reeds naderen hoort. Zo hij ooit in één versregel al zijn werken en leven heeft samengevat, dan is het deze: De lente komt van ver, ik hoor hem komen…’ Martinus Nijhoff, 1953

Zie ook deze website over Herman Gorter.

Willem Jan Otten

Willem Jan Otten (1951) heeft een veelzijdig oeuvre op zijn naam staan: hij schrijft poëzie, verhalend proza, toneel, kritieken en essays. Hij debuteerde als dichter met de bundel Een zwaluw vol zaagsel (1973); zijn meest recente bundel is Gerichte gedichten, uit 2011. Voor zijn bundel Paviljoenen ontving hij de Jan Campertprijs 1992; Eindaugustuswind werd genomineerd voor de VSB-Poëzieprijs 1999.
Behalve poëzie schreef Otten jarenlang artikelen en beschouwingen, die verschenen in uiteenlopende tijdschriften en was hij van 1989 tot 1996 redacteur van Tirade. Verder was hij een tijdlang als toneel- en muziekcriticus verbonden aan Vrij Nederland. Vanaf zijn bundel Paviljoenen (1991) neemt Ottens literaire productie een hoge vlucht. Binnen enkele jaren verschijnen een essaybundel, twee romans en twee toneelstukken. Door de verschijning van de roman Ons mankeert niets raakte Otten actief betrokken in de discussie over het euthanasie-vraagstuk en schreef hij een bijdrage voor de bundel Als de dood voor het leven. Naar aanleiding van zijn bekering tot het katholieke geloof publiceerde hij in 1999 Het wonder van de losse olifanten, een rede tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie.
Dat de belangstelling voor Ottens werk niet alleen in Nederland aanzienlijk toegenomen is, blijkt uit de Duitse vertalingen die inmiddels van zijn werk verschenen. In 1999 ontving Willem Jan Otten de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. In 2004 verscheen zijn roman Specht en zoon, die na een warm onthaal in de pers tevens werd bekroond met de Libris Literatuurprijs 2005. De roman werd tevens bekroond met de Inktaap 2006, een prijs die wordt toegekend door middelbareschoolleerlingen uit Nederland en België. Specht en zoon werd inmiddels verkocht aan Italië (Iperborea), Frankrijk (Gallimard), Duitsland (Fischer Verlag) en Zweden (Bonniers).
In het voorjaar van 2006 verscheen Een sneeuw en meer toneel, zijn verzamelde toneelwerken; in november 2006 verscheen de bundeling van zijn bijdragen aan het magazine M van NRC Handelsblad: Waarom komt U ons hinderen, met vierkleurencollages van Marc Mulders. In het najaar van 2008 verscheen zijn dichtbundel Welkom.
In 2009 verscheen zijn essaybundel Onze Lieve Vrouwe van de Schemering, die in 2010 genomineerd werd voor de AKO-literatuurprijs.
In 2011 verscheen het lange gedicht De vlek, in 2017 gevolgd door De genadeklap, waarvoor Otten genomineerd werd voor de Grote Poëzieprijs. Zijn romans werden in 2018 gebundeld onder de titel Vier bekentenissen.
In 2014 werd de P.C. Hooftprijs aan Willem Jan Otten toegekend voor zijn beschouwend proza.

Karel van het Reve

Karel van het Reve (1921–1999) was van 1957 tot 1983 hoogleraar Slavische Letterkunde aan de universiteit van Leiden. Hij vertaalde talloze Russische auteurs in het Nederlands en ontving daarvoor de Martinus Nijhoff Prijs. Ook was hij correspondent in Moskou voor Het Parool.
Van het Reve publiceerde twee romans en talloze essays, waaronder Rusland voor beginners (1962), Uren met Henk Broekhuis (1978) en De ondergang van het morgenland (1990). In 1985 verscheen zijn Geschiedenis van de Russische literatuur, een boek dat uitgroeide tot een standaardwerk voor eenieder die geïnteresseerd is in de Russische literatuur. In 1981 ontving Van het Reve de P.C. Hooftprijs. Hij overleed in maart 1999.
Tussen 2008 en 2011 verscheen Van het Reves Verzameld werk in zeven delen dundruk, 6860 bladzijden, op zuurvrij papier, genaaid gebonden met stofomslagen en leeslinten.
In 2015 verscheen een bescheiden keuze uit het werk onder de titel Karel van het Reve voor beginners, in het najaar van 2019 zal een veel ruimere keuze verschijnen: Karel van het Reve voor gevorderden.
Voor meer informatie over Karel van het Reve: http://www.karelvanhetreve.nl/

Gerard Reve

Gerard Reve werd in 1923 geboren in Amsterdam. Hij debuteerde in 1946 met de aangrijpende novelle De ondergang van de familie Boslowits in het tijdschrift ‘Criterium’. Zijn in 1947 bij uitgeverij De Bezige Bij verschenen romandebuut De avonden – het enige werk ooit, waarvoor hij de exploitatierechten voor de duur van het auteursrecht zou afstaan – riep sterk uiteenlopende reacties op. Met de novelle Werther Nieland die in 1949 verscheen in Geert van Oorschots reeks ‘De vrije bladen’, begon een langdurige verstandhouding tussen de schrijver en de uitgever, die, compleet met zakelijke en vriendschappelijke breuk én het herstel daarvan, zou duren tot Van Oorschots dood in 1987.

Tijdens zijn huwelijk met de dichteres Hanny Michaelis, van 1948 tot 1959, verbleef Reve met enige regelmaat in Engeland. In 1956 publiceerde hij de rechtstreeks in het Engels geschreven bundel The acrobat and other stories maar voor het overige bevond Reve zich literair in een impasse. Wel maakte hij in die tijd zowel zijn ontwikkeling naar het rooms-katholicisme als naar een openlijke beleving van zijn homoseksualiteit door. In 1957 trad hij toe tot de redactie van het een jaar tevoren door Van Oorschot opgerichte tijdschrift ‘Tirade’. Gaandeweg zijn redacteurschap, dat tien jaar zou duren, kwam zijn productie weer op gang: in 1961 verscheen Tien vrolijke verhalen, in 1963 Vier wintervertellingen, de geautoriseerde vertaling door Michaelis van The acrobat and other stories. Met Op weg naar het einde, de bundeling van zes in ‘Tirade’ voorgepubliceerde ‘reisbrieven’ waarin religie en homoseksualiteit elkaar vinden in het zogenaamde ‘revisme’, brak Reve door naar het grote publiek. ‘Brief uit het huis genaamd “Het Gras”’, opgenomen in het tweede brievenboek, Nader tot U (1966) verwekte een schandaal. Reve werd vervolgd wegens godslastering maar na een slepend proces in 1968 door de Hoge Raad van alle aanklachten vrijgesproken.

In 1969 ontving Reve de P.C.Hooftprijs, Nederlands belangrijkste literaire (toen nog staats-) prijs voor letterkunde. Dat najaar verwekte (het tv-verslag van) een huldiging in de Amsterdamse Heilig Hartkerk opschudding, niet in de laatste plaats omdat hij de kerk arm in arm met zijn toenmalige liefdesvriend Willem van Albada (‘Teigetje’) binnenschreed, waardoor de bijeenkomst tevens de indruk wekte van een kerkelijke huwelijksinzegening. Beide gebeurtenissen in dat jaar symboliseerden zowel de algemene waardering voor zijn schrijverschap als de sterk toegenomen maatschappelijke acceptatie van het verschijnsel homoseksualiteit, waarvan hij zich een voorvechter op de eerste rang had getoond.

Hoewel Reve ook nadien een fijne neus bleef tonen voor publiciteit, trok hij zich niettemin grotendeels daaruit terug. Omstreeks 1970 verbrak hij de zakelijke en vriendschappelijke band met Geert van Oorschot. In diezelfde tijd verwierf hij een lapje grond in een afgelegen vallei in Zuid-Frankrijk en bouwde daar een ‘kazemat’ (echo’s hiervan zijn terug te vinden in Een eigen huis uit 1979). In de vijf volgende jaren veranderde zijn privéleven aanzienlijk; eerst door het aangaan van een ménage à trois met een vriend van Van Albada, Henk van Manen, en na een breuk met deze beiden enkele jaren later het aantreden, in 1975, van Joop Schafthuizen, die zijn levenspartner zou worden en blijven.

Achteraf bezien kan Reves literaire productie tot 1976, door een steeds verdere verfijning en versmalling van het ‘revisme’, vermoedelijk het best worden omschreven als ‘camp’. Hieronder vallen de bij uitgeverij Athenaeum–Polak & Van Gennep verschenen boeken De taal der liefde (1972), Lieve jongens, Het zingend hart (gedichten, 1973), Het lieve leven (1974) en, na een volgende overstap naar uitgeverij Elsevier, Ik had hem lief (1975) en Een circusjongen (1975). Het werk uit deze periode leek een kentering in de waardering te veroorzaken. Reve werd ondermeer een teveel aan in strakgespannen fluwelen broeken gestoken jongemannen verweten, alsook dat hij ‘in herhaling’ verviel, wat hem de tegenwerping ‘Wie moet ik anders herhalen?’ ontlokte.

De onverhulde eerlijkheid in de ‘romans’ Oud en eenzaam (1978) en Moeder en Zoon (1980) wekte echter weer alom bewondering. Dit zal hebben bijgedragen tot de opdracht van de stichting Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek (CPNB) om voor 1981 het Boekenweekgeschenk te schrijven. Het script werd evenwel afgekeurd omdat het te seksueel expliciet werd bevonden. Mede door de ophef die dit veroorzaakte, werd De vierde man als reguliere uitgave een doorslaand succes. Hierop volgden bij Elsevier nog de roman Wolf (1983) en Roomse heisa (1985), een verslag over het bezoek van paus Johannes Pasulus II aan Nederland. Toen bekend werd dat Elsevier zijn literaire activiteiten overhevelde naar een andere uitgeverij waarvan hij niet gediend was, stapte Reve over naar uitgeverij Veen, waar sindsdien op drie uitzonderingen na zijn overige werk zou verschijnen.

In verschillende bewoordingen heeft Reve in de loop der jaren meer dan eens gezegd dat Geert van Oorschot geen man was op wie men kwaad kon blijven. Na een voorzichtig contactherstel tussen beide mannen in 1979 kwam het zelfs tot drie nieuwe uitgaven bij Van Oorschot, Brieven aan Josine M. (1981), Brieven aan Ludo P. (1986) en, in het jaar van Van Oorschots dood, Verzamelde gedichten (1987).

In het begin van de jaren ’90 verlieten Reve en Schafthuizen Frankrijk en vestigden zich in België. Reve zou, naast een aantal andere brievenboeken en gelegenheidsuitgaven, nog drie romans publiceren: Bezorgde Ouders (1988), Het boek van violet en dood (1996) en ten slotte Het hijgend hert (1998). In laatstgenoemd jaar werd een aanvang gemaakt met de publicatie van een Verzameld werk-uitgave, die zes delen dundruk zou omvatten. Ten slotte keerde de schrijver, met medeneming van de uitgaverechten op al zijn boeken, terug bij De Bezige Bij, waar hij ooit met De avonden was gedebuteerd. Wel vervulde hij nog een lang door hemzelf en de opvolgers van Geert van Oorschot gekoesterde wens door het sluiten van een overeenkomst voor de uitgave van de integrale briefwisseling tussen Van Oorschot en hemzelf, die de periode 1951–1987 omspant.

De verschijning bij Van Oorschot van dit lijvige boekwerk (ruim 800 bladzijden) op 12 september 2005 zou Reve helaas niet meer bewust meemaken. Omstreeks 2003 kreeg de ziekte van Alzheimer, waarvan de eerste tekenen zich kort tevoren bij hem hadden geopenbaard, hem steeds vaster in haar greep. Liefdevol thuis verzorgd door Schafthuizen zo lang het nog kon, verbleef Reve de laatste anderhalf jaar van zijn leven in een verzorgingstehuis in de buurt van zijn huis, waar Schafthuizen hem iedere dag bezocht.

Zijn dood, op 8 april 2006, en zijn uitvaart een week later, leidden tot een voor kunstenaars ongekende media-aandacht. Gerard Reve is ter aarde besteld op de begraafplaats van de Belgische gemeente Machelen aan de Leie, zijn laatste woonplaats.

Pascal Quignard

Pascal Quignard (1948) studeerde filosofie in Nanterre en aan de universiteit van Vincennes. Zijn eerste publicatie stamt uit 1969, maar pas met Le Salon du Wurtemberg (1986) en Les Escaliers de Chambord (1989) vestigt hij zijn naam als schrijver. Na jarenlang gewerkt te hebben bij uitgeverij Gallimard, besloot hij in 1994 zich geheel aan het schrijven te wijden. In 2002 ontving hij de Prix Goncourt voor zijn boek Ombres errantes.

A.S. Poesjkin

Aleksandr Sergejewitsj Poesjkin (1799–1837) was van adellijke afkomst en groeide op in een mondaine omgeving. Vanaf zijn twaalfde jaar bezocht hij de pas opgerichte school voor begaafde adellijke jongens in Tsarskoje Selo. De studie bestond vooral uit Russische en Franse literatuur, filosofie en economie. Na zijn schooltijd stortte hij zich in het mondaine leven van Petersburg. De verschijning van het lange gedicht Roeslan en Ljoedmila (1820) maakte hem beroemd. Door de publicatie van een aantal epigrammen, gericht tegen hooggeplaatste personages, en van enkele gedichten waaruit zijn vrijheidsverlangen sprak, werd Poesjkin in mei 1820 naar het zuiden verbannen. In de herfst van 1830 beleefde Poesjkin een van de meest vruchtbare periodes van zijn leven. Hij voltooide zijn roman in verzen Jewgeni Onegin en de vijf Verhalen van wijlen Iwan Petrowitsj Bjelkin.
Tegen het eind van zijn leven werd Poesjkins positie steeds moeilijker. Zich bewust van zijn waarde als dichter verachtte hij de verwaande parvenu’s aan het hof die dongen naar de gunst van de tsaar. Hij werd het mikpunt van lasterpraat en van een vulgaire grap, die de eer van zijn vrouw en zijn waardigheid in opspraak brachten. Tenslotte daagde hij baron d’Anthès, een Franse emigrant, uit tot een duel op het pistool, en stierf aan zijn verwondingen.

R.J. Peskens

Karel Blomkvist, Mozes Cohen, Kees Milot, Gerrit Smallegange. Onder al deze pseudoniemen publiceerde uitgever Geert van Oorschot (1909–1987). Van Oorschot debuteerde als dichter onder eigen naam in Links Richten met socialistische verzen. Zijn poëzie werd gebundeld in De turfgravers (1930) en Gevangenis (1932). Proza schreef hij onder verschillende namen, tot zijn definitieve ‘nom de plume’ R.J. Peskens kwam hij pas bij de verschijning van zijn eerste uitgave in boekvorm: de bundel Uitgestelde vragen die hij in 1964 in eigen beheer liet verschijnen in de Witte Olifant-reeks. Peskens was, aldus Van Oorschot, een oude anarchist uit Vlissingen geweest en de initialen stonden voor de voornamen van twee van zijn geliefdste dichters: de R. van Richard Minne en de J. van Jan van Nijlen.

R.J. Peskens publiceerde de romans Twee vorstinnen en een vorst (1975) en Mijn tante Coleta (1976) (die tezamen verfilmd werden door Otto Jongerius), en de verhalenbundels Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse (1977, een uitgebreide versie van Uitgestelde vragen) en De man met de urn (1981).

E. du Perron

E. (Eduard) du Perron (1899–1940) stamde uit een adellijk Frans geslacht dat generaties lang in Nederlands-Indië gevestigd was. Hij groeide op op Java en verhuisde na de Eerste Wereldoorlog naar Europa, waar hij verbleef in Parijs en Brussel. In 1922 trok Du Perron naar Montmartre waar hij een tamelijk bohémien bestaan leidde en kennismaakte met schilders en schrijvers van dat moment. In 1923 verscheen zijn eerste boek, Manuscrit trouvé dans une poche (1923). In Antwerpen ontmoette hij Paul van Ostaijen, Gaston Burssens en de schilder Willink, en was hij een van de oprichters van het tijdschrift De Driehoek. Hij raakte meer en meer georiënteerd op de Nederlandse literatuur en in 1931 schreef hij het geruchtmakende essay Uren met Dirk Coster. Hij richtte het tijdschrift Forum op, dat door zijn invloed en die van Menno ter Braak toonaangevend werd in de Nederlandse literatuur van voor én na de Tweede Wereldoorlog. In 1932 trouwde hij met Elizabeth de Roos aan wie hij zijn grote roman Het land van herkomst (1935) opdroeg.

Als dichter publiceerde Du Perron verscheidene bundels, waarvan Parlando (1930) de bekendste werd. Zijn poëzie en poëzieopvattingen inspireerden een hele generatie, zoals de hele latere Criterium-groep waaronder Gerard den Brabander, Jac. van Hattum en Ed. Hoornik.

Zie ook de website van het E. du Perron Genootschap.

Ester Naomi Perquin

Ester Naomi Perquin (Utrecht, 1980) groeide op in Zierikzee en is sinds tien jaar woonachtig te Rotterdam. Ze werkte enkele jaren als bewaarder in de gevangenis om haar studie aan de Schrijversvakschool in Amsterdam te kunnen betalen.

Ze debuteerde in het voorjaar van 2007 met de bundel Servetten halfstok. Voor deze bundel ontving ze de eerste debuutprijs Het Liegend Konijn. Haar tweede bundel, verschenen in 2009, is getiteld Namens de ander. Zij ontving daarvoor onder meer de Anna Blamanprijs, de J.C. Bloemprijs, de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, en de Jo Petersprijs. Haar derde bundel Celinspecties verscheen in april 2012. Voor deze bundel ontving Perquin de VSB Poëzieprijs.

In 2014 werden haar columns gebundeld in Binnenkort in dit theater; in 2016 verscheen een verzamelbundel van haar poëzie: Jij bent de verkeerde en alle andere gedichten tot nu toe, in 2017 gevolgd door de bundel Meervoudig afwezig.

In 2017-2018 was Perquin de Dichter des Vaderlands.

Zie ook www.esternaomiperquin.nl

David Pefko

David Pefko (1983) is schrijver en was vroeger handelaar in vodden en lappen. Hij debuteerde in Tirade en publiceerde in  verschillende andere literaire tijdschriften. Op zijn website plaatst hij regelmatig nieuwe verhalen. Hij woont afwisselend in Amsterdam en Athene.

Levi Andreas
is een boek over vluchten, leugens en bedrog. Rosa, een van de twee hoofdpersonages, werkt in een stomerij in Oud-Zuid. Ze ervaart een grote leegte. Haar moeder heeft een fles gootsteenontstopper  leeggedronken, haar broertje is naar Amerika vertrokken en haar vader kijkt avondenlang naar een spijkertje in de muur. Ooit studeerde ze psychologie, nu slijt ze haar dagen strijkend in gezelschap van de ‘overhemdengodin’ Angelica. ‘s Avonds zit ze alleen thuis. Haar leven neemt een wending wanneer ze in het borstzakje van overhemd nummer 217 een briefje vindt.

Terwijl de stomerij het podium wordt van een misdrijf, gaat Rosa op zoek naar de eigenaar van het overhemd. Als ze hem eenmaal op het spoor is, reist ze hem achterna via Brussel naar New York,  Zuid-Amerika en uiteindelijk, in de woorden van de grootvader van Levi Andreas, ‘een soort einde van de wereld’.