Anna Achmatova: ‘Gedichten’

Anna Achmatova (1889–1966) publiceerde aan het begin van haar carrière succesvolle bundels, vol poëzie van lief en leed, maar door toedoen van Stalins censuur bleef ze daarna zwijgen. Toch schreef ze in stilte verder, getekend door de revolutie, terreur en oorlog die tijdens haar leven plaatshadden.

Ook haar persoonlijke leven was turbulent: haar eerste man werd gefusilleerd, haar laatste stierf in een strafkamp en haar zoon werd decennialang gevangengehouden. Zelf werd ze verstoten uit de Schrijversbond. In haar gedichten verbindt ze de Russische geschiedenis met haar persoonlijke leed. Toen ze in de jaren vijftig weer vrijelijk kon publiceren werd ze geprezen als heldin van het onderdrukte volk.

Dwars door de tijd heen klinkt Achmatova’s stem onverzettelijk, warm en scherp. Dankzij de onvolprezen vertaling van Margriet Berg en Marja Wiebes komen haar gedichten ook in het Nederlands tot hun recht. Gedichten bevat ruim driehonderd gedichten uit Achmatova’s oeuvre, waaronder behalve de bundels ook de beroemde poëmen Requiem, De zee en Gedicht zonder held.

De hemelvaart van Keizer Eikel

‘De keizer is dood, lange leve de keizer.’ Zo voelde het waarschijnlijk ook in 54, na de moord op de Romeinse keizer Claudius. De nieuwe keizer, Nero, leek een verademing. Zijn leraar, de filosoof Seneca, schreef nog wel een lovende grafrede over Claudius, waarmee Nero goede sier kon maken. Maar voor gebruik in kleine kring aan het hof schreef
Seneca ook een bijtende satire op de gestorven vorst.
Daarin probeert de arme Claudius verwoed een plekje te krijgen tussen de goden. Tevergeefs. Hij wordt uit de hemel verjaagd en krijgt ten slotte zelfs een vernederende straf opgelegd. Hij is dan al uitgelachen om een reeks van slechte eigenschappen: van domheid en wreedheid, via een hang naar dobbelen en nutteloze kennis, naar diverse lichamelijke
gebreken. Zijn manke been, zijn gestotter, zijn winderigheid. Het kan niet smalend genoeg, zo lijkt het.
In dit rancuneuze maar ook vermakelijke geschrift zien we Seneca van een verrassende kant. De anders zo serieuze filosoof gaat even helemaal los en doet alles wat hij normaal zelf verbiedt en verfoeit. Maar wel met elan en stijl.

Gripsholm: een kasteelroman

Gripsholm, een kasteelroman (1931) doet zich voor als een quasi-zorgeloos vakantieboek, dat zich afspeelt in Zweden. Er is een bijna onbekommerde rol weggelegd voor vriendschap, verliefdheid, geflirt in een spontane driehoeksverhouding, goed eten en drinken, en wandelingen in de natuur.
Deze idylle wordt verstoord door een briefje van een kind dat op een meisjesinternaat verblijft, met een noodkreet. De directrice van het internaat, de enige andere Duitse in de buurt van kasteel Gripsholm, misbruikt op een regelrecht sadistische manier haar macht. Wat volgt is een visioen van een wrede gladiatorenstrijd op leven en dood. Het lijkt ogenschijnlijk nauwelijks iets met elkaar te maken te hebben, maar de huidige lezer weet wel beter.\

Het sfeervolle Gripsholm, een kasteelroman inspireerde generaties schrijvers en lezers vanwege de prachtige combinatie van luchtigheid, menselijkheid en zorgeloosheid, tegen een decor van een snel grimmiger wordend wereldtoneel.

Kurt Tucholsky (1890–1935) was een van de beroemdste schrijvers van de Weimarrepubliek, volgens collega-schrijver Erich Kästner ‘een kleine dikke Berlijner die met zijn schrijfmachine een catastrofe wilde voorkomen’. Vanwege Tucholsky’s scherpe kritiek op de Duitse maatschappij werden zijn boeken door de nazi’s verboden; zelf week hij uit naar Zweden.