Wij hebben het vuur gezien.
Waarin onze toekomst: het gebouw
 van de toekomst en het vuur
 als het gereedschap van de toekomst.
 Het trekt ons aan als waren wij
 kleine insecten. Wij vermoeden dat in
 en rond het vuur de taal wordt
 gesmeed waarin de wereld een verhaal
 wordt met een kop en een staart. En wij,
 die nu nog op de rokken van de wind
 worden opgetild en weer neergesmeten,
zullen daarin een kamer betrekken
waarvan wij de ramen naar believen
kunnen openen en sluiten:
een tochtvrij bestaan.
 In zijn tuin verzamelen wij ons.
Het is tienduizend zoveel voor Christus.
Maar binnenkort zullen de eeuwen
op onze schoot zitten en ademloos
luisteren naar ons verhaal.
Uit: L.F. Rosen, Brandhaarden
