Woensdag

1

Dit is onze slaapkamer. Al sliepen er veel mensen voor ons,
al sliepen er veel mensen met ons – onze slaapkamer.
Een ruimte is van wie er vannacht het vaakst heeft geademd.
Iemand zegt: toen mijn vader stierf, was het huis voor altijd
van hem. Wij erfden het, maar hij had er het vaakst niet geademd.
Zijn huis. Hier kan mijn theorie niet tegenop. Stel je voor,
je hebt je mooiste jurk aangetrokken, je hebt eindelijk opgezocht
hoe je Dvorák uit moet spreken, op de radio klinkt Jens Lekman’s
Farewell Song to Rocky Dennis en het huis zal de hele dag
niet het jouwe zijn.

Uit: Lieke Marsman. Wat ik mijzelf graag voorhoud

Naar Archangel

Ik wandelde in ’t park in de lente
En het rook er naar kamelen
Er waren weliswaar veel mensen
Maar toch kwam het waarschijnlijk
Van het water in de vijvers
Ik kan
Kamelen
Uw lucht
Niet velen
Met kameelhaar wil ik vissen
Tussen lotussen en lissen
Met mijn engel
Zonder hengel
Zonder angel
In Archangel
Mijn engel ruikt naar
Korenaren
Pas gevallen sneeuw
En blaren

Uit: Jan Hanlo, Verzamelde gedichten

Herfstdraad

Het enige in deze kamer
en in het uitzicht buiten is
op het bordes tussen de spijlen
een herfstdraad waard om op te schrijven.

Maar hij is weg nog voor het werd
voltooid, de dove draad van rijm
vervuld, gebroken en verwaaid,
guirlande, uit wat spint ontstaan.

Vergankelijk rag door een
nog sterfelijker stof omwoeld,
hangt in een boog zichtbaar door rijp,
door vrieskou tot bestaan gebracht.

Uit: Chr. J. van Geel Verzamelde gedichten

Kinderen in de laatste kamer

Kinderen in de laatste kamer
horen fluisteren, horen buiten
grote vogels lopen, horen
namen en hun namen noemen
en ze lachen om wat niet waar is
en toch waar is, alleen veilig
bij elkaar.

Chr. J. van Geel