Amsterdam, 1910. Tijdens een uitvoering in het Paleis voor Volksvlijt raakt een beginnend recensent volledig buiten zichzelf door de muziek. ‘Waarom nodig je die jongen niet eens uit?’ zegt de echtgenote van de componist als ze een dag later de lyrische bespreking leest. Zo begint het verhaal van een turbulente vriendschap tussen een oudere meester en zijn leerling. En het verhaal van een huwelijk in crisis en een vrouw die haar eigen plan trekt. Mengelberg zwaait de scepter in het Concertgebouw, Mahler en Debussy komen er hun muziek dirigeren. Tegen die achtergrond speelt deze breed opgezette roman over de vriendschap tussen twee Nederlandse componisten – een vriendschap die wortelt in bewondering en verheven idealen, en die strandt in overspel, verraad en de banale en meedogenloze realiteit van de Eerste Wereldoorlog.
