1950-1960

Naast op zichzelf staande uitgaven – romans, gedichten- en essaybundels – werd vanaf 1950 langs drie hoofdlijnen ingezet op reeksen. Onmiskenbaar weerspiegelden zich daarin vooral Geerts literaire en politieke jeugdidealen én alles wat hij bij zijn leermeester Stols over boekverzorging had opgestoken. Alle reeksen werden vormgegeven door de van oorsprong Duitse typograaf en letterkunstenaar Helmut Salden (1910-1996) waardoor het nu snel groeiende fonds bij het publiek een steeds duidelijker gezicht kreeg en zich onderscheidde van dat van andere uitgeverijen. Om te beginnen was er de serie die bekend zou worden als vignettenreeks: twintig elegante, niet te dikke en alleen gebonden dichtbundels van naoorlogse dichters als Elisabeth Eybers, Hans Lodeizen en M. Vasalis, afgewisseld met bloemlezingen uit het werk van ‘onterecht vergeten’ voorgangers als Boutens, Van Collem en Dér Mouw.

Dan waren er de Nederlandse klassieken: er zouden in de loop der jaren meer dan 135 dundrukdelen verschijnen met de Verzamelde Werken en Brieven van modern-klassieke Nederlandse schrijvers als Ter Braak (7 delen plus 4 delen briefwisseling met Du Perron), Den Brabander, Brouwer (3), Coenen, Couperus (12), Emmens (4), Eybers, Van Eyck (7), Van Geel, Van Groeningen, De Haan (2), Hanlo (2), Van Hattum (2), Heijermans (3), Hillenius, De Kadt, Kemp (3), Lodeizen, Leopold (2), Morriën (3), Dèr Mouw, Multatuli (25), Nescio (2), Nijhoff (4), Van Nijlen, Van Ostayen (4), Du Perron (16), Roland Holst, Walraven (2) en Belle van Zuylen (10). Alleen al tussen tussen 1950 en 1960 verschenen er gemiddeld vijf per jaar.

Tenslotte werd de Russische Bibliotheek in het leven geroepen: de verschijning van Tsjechov Verzamelde werken deel 1 in het najaar van 1953 betekende het startschot voor een uitermate gezichtsbepalende dundrukserie. De samenwerking met Helmut Salden, hoofdredacteur Charles B. Timmer en een groep jonge, talentvolle vertalers maakte de Russische Bibliotheek in de loop der jaren tot een begrip bij het publiek. Dat kwam niet in de laatste plaats omdat alle erin opgenomen werken van ‘deze grote jongens’, zoals Geert hen bijna liefkozend noemde, voor het eerst rechtstreeks en onverkort uit het Russisch werden vertaald – tot dan toe had de Nederlandse lezer het veelal moeten stellen met soms sterk ingekorte versies en afgeleide vertalingen uit het Duits, Engels en Frans. Binnen twintig jaar zouden de verzamelde werken het licht zien van Dostojevski (10), Gogol (3), Ljeskov, Poesjkin, Toergenjev (4), Tolstoj (8), Tsjechov (7) en afzonderlijke werken van Garsjin, Gontsjarov, Herzen, Korolenko, Lermontov, Pisemski en Saltykov. Ook hier lag de productie hoog: tussen 1955 en 1960 verschenen vier delen per jaar.

Tussen 1950 en 1960 debuteerden A. Alberts, Jan Emmens, Elisabeth Eybers, Chr. J. van Geel, Jan Hanlo, A. Koolhaas en Karel van het Reve in boekvorm. Er verschenen nieuwe dichtbundels van L.Th. Lehmann, Hanny Michaelis, Jan van Nijlen en M. Vasalis. Het werk van in de ‘vergetelheid’ geraakte schrijvers als Marcellus Emants en J. van Oudshoorn werd opnieuw uitgebracht.

Willem Frederik Hermans publiceerde in diezelfde periode vijf titels, waaronder de geruchtmakende roman Ik heb altijd gelijk, voordat hij in 1958 met De donkere kamer van Damocles eindelijk doorbrak naar het grote publiek.

Opmerkelijk was de verschijning, in 1956, van twee boeken van Gerard (Kornelis van het) Reve: het Verzameld werk (van een 32-jarige) en The Acrobat and other stories (verschenen na het besluit dat Reve nam om alleen nog maar in het Engels te schrijven nadat de katholieke minister Cals hem een reisbeurs ontzegde vanwege het verhaal ‘Melancholia’ waar een masturbatiescène in voorkwam).

Omdat Geert hoe dan ook ‘een blaadje bij de hand’ wilde hebben richtte hij het literaire tijdschrift Tirade op, waarvan de eerste aflevering verscheen op 15 januari 1957.

Chr. J. van Geel: Het mooiste leeft in doodsgevaar

De bloemlezing van Willem Jan Otten uit het werk van Chr. J. van Geel is verschenen.
De poëzie van Van Geel (1917–1974) toont bij uitstek de frisheid van de Nederlandse taal zonder de poëtische ballast van grote woorden. Van Geel blijft dicht bij zichzelf en kan men daarom de dichter van de ontvankelijkheid noemen. Daarmee heeft hij in de Nederlandse dichtkunst een gebied opengelegd dat we nog niet kenden. Hij is als dichter zeer ‘besmettelijk’ gebleken, heeft stilistisch vele navolgers gehad maar bleef een eenzaat.
In deze bloemlezing gaat het merkbaar om gedichten van een beeldend kunstenaar: er verstrijkt in zijn gedichten weinig tijd; zijn beelden zijn niet nadrukkelijk maar ongeëvenaard in hun precisie. “Beeldspraak is wat leeft.”
Vrijdag 17 april werd in het Bergense museum Kranenburgh onder dezelfde titel als de bloemlezing een overzichtstentoonstelling van zijn grafisch werk geopend. 

Willem Jan Otten schrijft poëzie, romans, toneelkritieken en essays. Voor zijn gehele oeuvre ontving hij in 2000 de Constantijn Huygensprijs. Zijn meest recente bundel Welkom verscheen in 2008. Hij schrijft in zijn inleidende essay: “Chris van Geel was als dichter de prins die mij wakker kuste.”

Zie ook www.chrjvangeel.nl

Voorjaarsaanbieding 2009

Harde band – zachte prijs | Van Oorschot hardcovers