Vanaf het platteland

1.

Hoewel het elf uur in de nacht is, of daaromtrent, komt er een meisje voorbijgefietst. Alleen, neuriënd. Aan de rand van het dorp, in een van die schaars verlichte straten.

            Uit geweest in het centrum, natuurlijk.

            Met een vriend die hier woont, waarschijnlijk. Prettig verlopen.

            En nu fietst ze goedgeluimd naar huis, naar het aangrenzende gehucht een paar kilometer verderop, waar haar ouders haar liefdevol zullen opwachten, pa wel wat slaperig. Nadat wordt gevraagd ‘Hoe was het?’ en zij volkomen oprecht ‘Goed’ kan antwoorden (haar vriend, zoon van een goede bekende van haar vader, zo bleek, werkt zelfs al) en iedereen vervolgens zwijgend zich gereedmaakt om naar bed te gaan (morgen inderdaad weer een dag), vult haar hoofd zich weldadig met geliefde gedachten in verband met nageslacht,

liever te veel dan te weinig.

Uit: Peter van Lier, Gaandeweg rustieker