Otto de Kat

Otto de Kat is het pseudoniem van Jan Geurt Gaarlandt (Rotterdam, 1946). Hij studeerde theologie en Nederlands aan de universiteit van Leiden. Na zijn studie werd hij literair criticus van de Volkskrant en Vrij Nederland. Onder zijn eigen naam debuteerde hij bij Van Oorschot in 1975 met de dichtbundel Het ironisch handvest. In 1986 richtte hij Uitgeverij Balans op, waar hij nog steeds aan verbonden is.

Hij schreef eerder de romans Man in de verte (1998), De inscheper (2004), Julia (2008), Bericht uit Berlijn (2012), De langste nacht (2015), samengevoegd en aangevuld tot vijfluik onder de titel De eeuw van Dudok (2016), en Freetown (2018). Ze werden meermaals genomineerd voor literaire prijzen. In 2024 verscheen Autobiografie van een flat en een jaar daarna het wandelboekje Het kind en ik.

De romans zijn vertaald in het Duits, Engels, Frans, Italiaans en Zweeds.

David Koker

David Koker (1921-1944) is de auteur van het Dagboek geschreven in Vught. Hij groeide op in een vroom joods gezin in Amsterdam en bezocht daar het Vossiusgymnasium waar hij bevriend raakte met Karel van het Reve die over hem schreef: ‘Op school was hij eerzuchtig – niet wat het leren betreft, maar in het openbare schoolleven. (…) Hij wierp zich in discussies over muziek en literatuur, schreef in het schoolblad ‘Vulpes’, bemoeide zich met het schooltoneel. (…) Hij sloot zich aan bij de zionisten, leerde Hebreeuws, vertaalde psalmen, en gaf, samen met J. Melkman, aan het begin van de oorlog een bundel uit het Hebreeuws vertaalde poëzie uit.’ Koker studeerde enige tijd sociografie en daarna geschiedenis.
Op 11 februari 1943 werd hij opgepakt en via de Joodse Schouwburg naar kamp Vught gebracht. Daar schreef hij zijn dagboek. In 1944 werd hij getransporteerd naar Auschwitz. Tijdens een ziekentransport in februari 1945 kwam hij om het leven.

Rutger Kopland

Rutger Kopland (1934-2012) was de schrijversnaam van de psychiater R.H. van den Hoofdakker. Van den Hoofdakker was hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Als onderzoeker en behandelaar hield hij zich persoonlijk vooral bezig met de betekenis van de slaap en de biologische klok voor het emotionele leven van zowel gezonde als psychisch gestoorde mensen. Daarbij werkte hij ook als psychotherapeut. Behalve artikelen en hoofdstukken in wetenschappelijke tijdschriften en leerboeken schreef hij ook essays over psychiatrie in de algemene maatschappelijke context. Een aantal van deze stukken werd opgenomen in De mens als speelgoed (1995) en in Twee ambachten (2003).
Als Rutger Kopland publiceerde Van den Hoofdakker veertien gedichtenbundels. Hij debuteerde in 1966 met Onder het vee, zijn meest recente bundel is Toen ik dit zag, die verscheen in het najaar van 2008. Kopland schreef daarnaast literaire essays: Het mechaniek van de ontroering (1995) en Mooi, maar dat is het woord niet (1998). Al jaren behoort Kopland tot de meest gelezen dichters in ons land. Bloemlezingen uit zijn werk verschenen in onder meer in Engeland, Finland, Frankrijk, Ierland, Israel, Italië, Noorwegen, Polen, Zuid-Afrika  en de Verenigde Staten; bundels in het Duits en Italiaans zijn in voorbereiding.
In 1999 en in 2001 ontving Van den Hoofdakker / Kopland eredoctoraten van respectievelijk de Universiteit voor Humanistiek en de Rijksuniversiteit Utrecht, in beide gevallen voor de combinatie van zijn verdiensten op wetenschappelijk en literair gebied. In 1988 ontving de dichter de P.C. Hooftprijs voor zijn oeuvre en de VSB Poëzieprijs 1998 voor zijn bundel Tot het ons loslaat.
In 2006 verschenen zijn Verzamelde gedichten ter markering van zijn veertigjarig dichterschap. Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag verscheen het boekje met cd Aan het grensland. Geluiden uit het Noorden 2. In 2008 verscheen zijn recentste bundel Toen ik dit zag. Zijn Verzamelde gedichten werden inmiddels vele malen herdrukt

N.S. Ljeskov

Nikolaj Semjonovitsj Ljeskov (1831–1895) was de zoon van een ambtenaar. Na zijn gymnasiumopleiding was hij zelf ook enige tijd ambtenaar, vervolgens maakte hij in dienst van een Engelse zakenman reizen door Zuid-Rusland en het Wolgagebied. In 1861 vestigde hij zich in Petersburg als medewerker aan verschillende kranten en tijdschriften, waarin hij onder het pseudoniem Stebnitski recensies, verhalen en reisschetsen publiceerde. De publicatie van ondermeer een tweetal romans, waarin de ‘nihilisten’ niet onverdeeld gunstig werden voorgesteld, werd hem van linkse zijde zeer kwalijk genomen.
Ljeskovs nuchtere kijk op het volksleven en zijn ironische houding ten aanzien van de ‘populisten’ maakten dat deze hem voor reactionair versleten, terwijl de conservatieven geen weg wisten met zijn originaliteit en gebrek aan eerbied voor de bestaande orde. In 1872 verscheen Het kapittel, dat als een unicum in de Russische literatuur kan worden beschouwd, omdat hier voor het eerst een literair werk geheel aan de geestelijkheid was gewijd.
Tijdens zijn leven werd Ljeskov overschaduwd door zijn illustere tijdgenoten Toergenjev, Dostojevski en Tolstoj, pas in de twintigste eeuw vond hij opnieuw waardering, onder andere bij Gorki. Zijn bekendste verhaal is een drama van liefde en misdaad De lady Macbeth uit het district Mtsensk.

A.P. Tsjechov

Anton Pavlovitsj Tsjechov (1860–1904) werd geboren in Taganrog als zoon van een kruidenier. Hij studeerde medicijnen in Moskou en schreef in die tijd korte komische verhaaltjes, die vanaf 1880 werden gepubliceerd in enkele humoristische tijdschriften. Zijn studie oefende een beslissende invloed uit op de jonge Tsjechov. Hij zag in de wetenschap het werktuig voor de vooruitgang. Zijn artsenpraktijk bracht hem, vooral in de tweede helft van de jaren tachtig, in contact met de menselijke ellende, ziekte en dood, ervaringen die zijn kennis van de menselijke geest verrijkten.
Tsjechov verwierf zijn roem in het laatste decennium van de negentiende eeuw. Hij wordt algemeen beschouwd als de grootmeester van het korte verhaal. Ook ontwikkelde hij zich tot gevierd toneelschrijver. Zijn derde stuk De meeuw oogstte veel succes in de interpretatie van Stanislavski in 1898, gespeeld door het Moskouse Kunsttheater. Zijn volgende stukken Oom Vanja (1899), Drie zusters (1901) en De kersentuin (1904) werden door hetzelfde gezelschap opgevoerd. Zijn toneelstukken worden nog steeds overal ter wereld gespeeld.
Tsjechov is van 1901 tot aan zijn dood getrouwd geweest met de actrice Olga Knipper. Enkele jaren voor zijn dood schiftte hij zijn werk ten behoeve van een uitgave van een Verzameld werk-editie en schrapte daarbij ruim 30%. De rechten verkocht hij aan de uitgever Adolf Marx. Bij die gelegenheid merkte hij op dat hij ‘marxist’ geworden was, een opmerking die zijn goedmoedige ironie ten voeten uit weerspiegelde.
Tsjechovs werk verscheen als eerste in onze Russische Bibliotheek. Tussen 2004 en 2010 verscheen een compleet nieuwe vertaling van zijn verzamelde verhalen (vijf delen).

M.A. Tsvetajeva

Marina Ivanovna Tsvetajeva (1892–1941) geldt zonder twijfel als de meest tragische grote dichtergestalte uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Zij behoorde al vóór de Oktoberrevolutie van 1917 tot de grootsten. In 1922 verliet zij haar vaderland, waar voor haar dichterschap geen plaats meer was. In haar ballingschap leefde zij met haar gezin doorgaans in stuitende armoede. Door haar compromisloze aard werd zij in de Parijse emigrantenkringen meer en meer geschuwd en gebroodroofd, in de Sovjetunie uit de literatuurgeschiedenis verwijderd. In 1939 volgde zij haar man en dochter, die al eerder naar de Sovjetunie waren geremigreerd. In 1941 verhing zij zich in een provinciestadje.
Pas na de destalinisatie in de jaren vijftig werd er weer mondjesmaat iets van haar gepubliceerd. In de emigranten-literatuur was zij al sedert 1939 volkomen vergeten. In een autobiografisch geschrift voorspelde Pasternak dat haar de grootste herwaardering ten deel zou vallen. In Rusland is zij nu de meest gelezen dichter. Haar lyrische nalatenschap alleen al bevat een 1500 gedichten, naast twee forse delen epische werken en versdrama’s en een grote hoeveelheid proza.
Ondanks haar grote roem als dichter is er internationaal verhoudingsgewijs maar weinig van haar vertaald, omdat haar poëzie vrijwel onoverkomelijke eisen aan de vertaler stelt. Zij beheerste alle registers van het Russisch door alle eeuwen heen en creëerde daaruit een hoogst origineel persoonlijk idioom.

M. Vasalis

M. Vasalis (1909–1998) is de schrijversnaam van M. Droogleever Fortuyn-Leenmans, psychiater. In 1940 debuteerde zij met de novelle Onweer (onderdeel van het boekenweekgeschenk Drie novellen); in hetzelfde jaar verscheen haar bundel Parken en woestijnen bij Uitgeverij Stols, die bekroond werd met de Van der Hoogtprijs. Er volgden nog drie bundels: De vogel Phoenix (1947), Vergezichten en gezichten (1954) en de postuum verschenen bundel De oude kustlijn (2002).

De dichteres ontving voor haar oeuvre de Constantijn Huygensprijs in 1974 en de P.C. Hooftprijs in 1982. Hoewel zij altijd is blijven schrijven, verklaarde zij het uitblijven van nieuwe publicaties na 1954 als volgt: ‘Wat mij in en na de oorlog overkomen is komt hierop neer: een enorme relativering van mijn eigen lot… Ik moest voortdurend tot de conclusie komen dat mijn commentaar volstrekt overbodig was.’ Dit neemt niet weg dat haar werk door steeds nieuwe generaties wordt ontdekt; zij behoort dan ook to de meest gelezen dichters in Nederland.

In 2006 verscheen voor het eerst haar Verzamelde gedichten (deze werden sindsdien vele malen herdrukt) en in 2011 verscheen Maaike Meijers biografie over Vasalis.

Paul Verlaine

Paul Verlaine (1844–1896) heeft het laatste jaar van zijn leven mogen proeven van de roem. In 1894 werd hij uitgeroepen tot Prince des Poètes. Na zijn dood op 51-jarige leeftijd nam zijn populariteit alleen maar toe. Van een bloemlezing, Choix de poésies, die nog bij zijn leven verscheen, waren vijfentwintig jaar later al een kwart miljoen exemplaren verkocht en nog steeds is zijn werk in talrijke uitgaven verkrijgbaar. Vergeleken bij Rimbaud en Mallarmé, zijn tijdgenoten, is Verlaine minder bestudeerd, maar méér gelezen en door zijn lezers in het hart gesloten.

Frida Vogels

Frida Vogels (Soest, 1930) is de auteur van De harde kern. Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel bevat ‘Kanker’ en ‘De naakte waarheid’, het tweede deel bestaat volledig uit ‘Met zijn drieën’. Het derde en laatste deel bestaat uit gedichten.
In 1994 werd haar de Libris Literatuur Prijs toegekend voor het tweede deel van De harde kern. De schrijfster wilde de prijs niet zelf in ontvangst nemen. Wel achtte ze het gewenst de volgende toelichting te geven: ‘Een schrijver schrijft een boek. Als een uitgever er iets in ziet, wordt het gepubliceerd. Het wordt door litteraire critici besproken en vindt geleidelijk zijn weg naar de lezers voor wie het bestemd is. Eventueel geeft de schrijver, na verloop van tijd, een interview, compleet met portret, om aan de inmiddels ontstane belangstelling voor zijn persoon tegemoet te komen en een eigen mening over zijn werk te geven. Als het werk de schrijver overleeft, geldt wie dan leeft, wie dan zorgt.’
Naast schrijver is Frida Vogels ook vertaler van Italiaanse auteurs als Salvatore Satta, Primo Levi, Giacomo Debenedetti en Cesare Pavese. Ook bezorgde zij Onder het ijs van Bert Weijde, verschenen in 1994.
In mei 2005 verscheen het eerste deel van haar dagboek (Dagboek 1954-1957). In totaal verschenen er elf van de geplande zestien delen dagboeken, maar op verzoek van de auteur werd de publicatie ervan stopgezet.

In 2025 verscheen In den vreemde. Het boek geeft een meeslepende beschrijving van Vogels’ jeugd in Bloemendaal en Laren, bestrijkt de oorlogsjaren met hongertochten naar boerderijen in de nabije omtrek, en voert via Parijs naar Italië, waar ze zich vestigt, eerst in Milaan, later in Bologna. Elk jaar keert ze drie maanden terug naar Amsterdam om rustig te kunnen schrijven. Dit rijke, caleidoscopische boek, dat ook gaat over de Italiaanse familieleden en collega’s van Frida Vogels’ man Ennio, fungeert als waardige sluitsteen van haar oeuvre.

De drie schrijvers, Frida Vogels, J.J. Voskuil en Bert Weijde, hebben niet alleen literaire opvattingen gemeen, maar treden ook als personages op in elkaars boeken. Op verzoek van de uitgeverij heeft Frida Vogels samen met J.J. Voskuil een aantal fragmenten uit persoonlijke brieven van henzelf en van Bert Weijde gekozen, waarin zij zich over elkaars werk uitlaten:
J.J.Voskuil aan Frida Vogels
B. heeft nu die strandwandeling, die hij jou ook voorgelezen heeft, uitgetikt, en nog een wandeling, een nogal lugubere wandeling in het donker over de ringdijk, door het opgespoten land. Vooral dat eerste verhaal is meesterlijk.
Hoewel ik in mentaliteit ver van hem afsta, heb ik hier in Nederland alleen bij hem nog een gevoel van verwantschap. Als we zondagavond laat met de tram naar hem toerijden, het idee dat zijn huis en dat van ons door een door Amsterdam overkoepelde tunnel verbonden zijn, zoals ik dat vroeger had toen we nog studeerden.
Bert Weijde aan Frida Vogels
Het gedicht vind ik mieters. Het wekt de illusie een stroom van gedachten te begeleiden en in te dammen ook. Als je het de eerste keer hebt gelezen, begin je overnieuw maar nu met het beeld van de vlieger voor ogen. Je ziet dan in de verte (nabeeld in de lucht – de laatste regel op het papier) de vlieger stilstaan boven de nerveuze bewegingen. Daarna het verknoopte touw en tenslotte wordt er weer op de vlieger gewezen.
Toen ik de knoop in het touw getekend had, ben ik begonnen te schrijven.
Lousje Voskuil aan Frida Vogels
B. was enthousiast over het boek. Hij bracht het gisteravond terug en kon het vrijwel spellen. Hij had het nergens saai gevonden en absoluut niet benauwend. Hij had alles begrepen zoals het begrepen moest worden en praatte daarover op de hem eigen openhartige manier. De dromen had hij allemaal verklaard en hij had er dingen uitgehaald waar H. niet aan gedacht zou hebben. Hij had verwantschappen met H. ontdekt, die hem veel plezier hadden gedaan. Hij had ook meteen begrepen dat het boek weerstanden wekt en vond het mieters dat het zoveel selectiever is dan Bij nader inzien. ‘Wie dit niet goed vindt, kan de kast op,’ zei hij.
J.J. Voskuil aan Frida Vogels
Ik denk nu over een boek over het Bureau, omdat ik merk dat dat met toch enorm dwars zit. Voorlopig zal het wel bij denken blijven, omdat ik absoluut niet zie hoe ik zo’n vervelend onderwerp vorm kan geven.
Frida Vogels aan J.J. Voskuil
Dat je een boek over het Bureau zou schrijven, heb ik eigenlijk altijd gedacht. Je hebt er 30 jaar lang onvrijwillig een groot deel van je leven gesleten. Hoe gaan mensen in zo’n gedwongen situatie met elkaar om? Niet als mensen, maar volgens de wetten van de situatie, in dit geval het wetenschappelijke bedrijf.
De dikke bundel eigen publicaties die je bij je afscheid aangeboden kreeg, was de bekroning van een wetenschappelijke carrière. Dat al je artikelen zich tégen wie zich groot maakten in de wetenschap keerden, maakte niets uit. Als ze goed waren, en dat moesten ze zijn om vernietigend te zijn, maakten ze je ei­gen positie elke keer sterker en je kans om mensen te vinden die zich als mensen lieten aanspreken dus kleiner; met als eindresultaat, dat je hebt bijgedragen tot de opwaardering van jouw tak van wetenschap en dat de paar anderen voor wie je een mens meende te zijn ook alleen maar geïnteresseerd bleken in je status. Zo’n schimmenspel wekt wrok, en bij jou de dringende behoefte om je ware gezicht en de gezichten van al die anderen te ontbloten.
J.J. Voskuil aan Frida Vogels
Het gedrag dat jij in je boek beschrijft is voor mij een raadsel en behalve onvoorspelbaar dikwijls irritant. Mijn eerste, emotionele reactie is vaak: kan dat verdomme niet anders?
Het kan dus niet anders. Daar gaat het om, en dat maak je heel duidelijk. Daar begint voor mij ook het gevoel van verwantschap. Ik wil gekend worden zoals ik ben en niet er stiekum tussenuitknijpen met medeneming van zoveel mogelijk geheimen. Die behoefte vind ik bij jou ook.
Frida Vogels aan J.J. Voskuil
Mijn boek gaat tot op het bot zoals geen ander boek dat ik ken en dat is de kracht ervan, maar ik heb alleen mijn eigen rekening opgemaakt en ben aan de anderen niet toegekomen. Het is een asociaal boek (al komen er veel aardige mensen in voor) en dat is het jouwe nu juist niet. Jij houdt duizenden bladzijden lang en en door honderden personages heen vast aan een kriterium van menselijkheid waar je weinig concrete bevestiging voor vindt, en al die mensen zouden je, in een ogenblik van genade, zielsdankbaar moeten zijn voor het werk dat jij aan ze hebt verricht.
J.J. Voskuil aan Frida Vogels
Nu ik Het Bureau af heb, lees ik Rybakov: Stof en As. Wat mij aanspreekt, is de morele maatstaf waaraan hij mensen toetst. De situatie waarin hij zich bevindt, maakt dat hij weinig tijd nodig heeft om te oordelen. Meestal zijn een paar woorden al genoeg. Dat maakt zijn persoonsbeschrijvingen simpel. Niettemin emotioneert hij me hevig op de ogenblikken waarop een van die mensen met gevaar voor eigen leven partij durft kiezen. Het zijn er niet veel, maar ze zijn er. Kennelijk is dat wat ik zoek en het zoeken van die mensen is ook de grondslag van mijn boeken.

Marjoleine de Vos

Marjoleine de Vos (1957) is redacteur en columnist bij NRC Handelsblad. Ze schrijft over kunst, filosofie, literatuur en koken. Sinds haar eerste poëziebundel, Zeehond graag, verscheen in 2000 publiceerde ze verschillende bundels bij Uitgeverij Van Oorschot, die alle zeer goed werden ontvangen. In het voorjaar van 2018 verscheen de succesvolle essaybundel Doe je best, die meerdere malen herdrukt werd. Het wandelessay Je keek te ver, dat verscheen in de reeks Terloops, werd eveneens een succes. Haar laatste dichtbundel is Hoe verschillig (2021). In 2022 verscheen Een dolgelukkig Montessorivarken, ‘het heerlijkste, bestgevulde en aanstekelijkste boek over eten, koken en sprankelende avonden!’ In 2023 kwam En steeds is alles er. Over missen en herinneren, uit, het jaar daarop gevolgd door Zo hevig in leven. Over sterfelijkheid.

J.J. Voskuil

J.J. (Johan Jacob / Han) Voskuil (1926–2008) publiceerde in 1963 de 1207 pagina’s tellende roman Bij nader inzien. Het boek, dat zowel een roman van een generatie als een psychologische roman is, gaat over een groep vrienden, studenten Nederlands in de periode 1946–1953, die een aantal jaren samen optrekken en in de traditie van Du Perron en Ter Braak discussiëren over leven, literatuur en politiek. Aan het eind van de roman moet de hoofdpersoon Maarten Koning, Voskuils alter ego, erkennen dat de vriendschap die er leek te zijn, niet meer dan een illusie was. Bij nader inzien werd in 1991 door Frans Weisz verfilmd voor de VPRO. De serie werd met drie gouden kalveren bekroond.
In 1996 keerden Voskuil en Maarten Koning terug in de kolossale roman Het Bureau die in totaal zeven delen telt: Meneer Beerta, Vuile handen, Plankton, Het A.P. Beerta-Instituut, En ook weemoedigheid, Afgang, De dood van Maarten Koning. De roman beschrijft het leven van Maarten Koning als medewerker van het Bureau: het Amsterdamse Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde. Kern van de roman is de vraag hoe mensen die dag in dag uit met elkaar moeten samenwerken zich tot elkaar verhouden.
In 2002 verscheen Requiem voor een vriend, waarin Voskuil voor het eerst zijn alter ego Maarten Koning loslaat. De hoofdpersoon van het boek is niet de schrijver zelf, maar Jan Breugelman. Het boek is een geschiedenis van een vriendschap, die haar oorsprong vindt op de middelbare school, vorm krijgt op de universiteit en in de jaren daarna steeds hechter wordt. In februari 2004 verscheen het eerste deel van de Voettochten: Terloops. Het bevat tien verslagen in dagboekvorm van wandelingen door Frankrijk. Het tweede deel, Buiten schot verscheen in 2005, en het derde en laatste deel, Gaandeweg, is in de zomer van 2006 verschenen. In maart 2007 verscheen Onder andere, een verzameling portretten en herinneringen. Voskuil overleed op 1 mei 2008 na een kort ziekbed. Postuum verschenen zijn romans Binnen de huid en De buurman en de essaybundel Ik ben ik niet, ingeleid door Detlev van Heest.

In het najaar van 2022 verscheen het eerste deel van zijn dagboeken, Bijna een man. Dagboeken 1939-1955, bezorgd door Detlev van Heest en Thomas van Grafhorst. De delen volgden elkaar in rap tempo op en het zevende en laatste deel, Het zwijgen, zal op 1 juli 2026, de 100ste geboortedag van Voskuil, verschijnen. In datzelfde jaar hoopt Voskuils echtgenote, Lousje Voskuil-Haspers, de leeftijd van 100 te bereiken.

Belle van Zuylen

Belle van Zuylen (ook bekend onder haar getrouwde naam Madame de Charrière) werd geboren in 1740 als Isabelle Agneta Elisabeth Tuyll van Serooskerken te slot Zuylen aan de Vecht. Ze was de dochter van een invloedrijke adellijke familie en genoot een deel van haar opvoeding in Zwitserland. Terug in Nederland had ze moeite zich aan te passen en kwam ze in conflict met de kerk vanwege haar religieuze twijfels. In 1760 ontmoette ze Constant d’Hermenches met wie ze vijftien jaar lang een intensieve correspondentie onderhield. In 1763 publiceerde ze haar eerste verhaal ‘Le noble’. Een stoet van huwelijkskandidaten trok voorbij maar zij voorzag door een huwelijk zozeer haar vrijheden te verliezen dat zij allen afwees. Ten slotte sloot zij een verstandshuwelijk met de Zwitserse edelman Charles Emanuel de Charrière de Penthaz en verhuisde naar het gehucht Le Colombier onder de rook van Neuchâtel. Daar publiceerde zij vanaf 1784 een grote reeks romans, verhalen, toneelstukken, essays en pamfletten en onderhield zij een levendige correspondentie met de groten van haar tijd. In 1787 ontmoette ze de veel jongere Franse schrijver Benjamin Constant, een tweede belangrijke brievenpartner. Belle van Zuylen overleed in 1805. Tussen 1979 en 1985 verschenen haar Verzamelde werken in het Frans in tien delen dundruk. En laten deze nu nog steeds leverbaar zijn!