M.A. Tsvetajeva

Marina Ivanovna Tsvetajeva (1892–1941) geldt zonder twijfel als de meest tragische grote dichtergestalte uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Zij behoorde al vóór de Oktoberrevolutie van 1917 tot de grootsten. In 1922 verliet zij haar vaderland, waar voor haar dichterschap geen plaats meer was. In haar ballingschap leefde zij met haar gezin doorgaans in stuitende armoede. Door haar compromisloze aard werd zij in de Parijse emigrantenkringen meer en meer geschuwd en gebroodroofd, in de Sovjetunie uit de literatuurgeschiedenis verwijderd. In 1939 volgde zij haar man en dochter, die al eerder naar de Sovjetunie waren geremigreerd. In 1941 verhing zij zich in een provinciestadje.
Pas na de destalinisatie in de jaren vijftig werd er weer mondjesmaat iets van haar gepubliceerd. In de emigranten-literatuur was zij al sedert 1939 volkomen vergeten. In een autobiografisch geschrift voorspelde Pasternak dat haar de grootste herwaardering ten deel zou vallen. In Rusland is zij nu de meest gelezen dichter. Haar lyrische nalatenschap alleen al bevat een 1500 gedichten, naast twee forse delen epische werken en versdrama’s en een grote hoeveelheid proza.
Ondanks haar grote roem als dichter is er internationaal verhoudingsgewijs maar weinig van haar vertaald, omdat haar poëzie vrijwel onoverkomelijke eisen aan de vertaler stelt. Zij beheerste alle registers van het Russisch door alle eeuwen heen en creëerde daaruit een hoogst origineel persoonlijk idioom.