Een van mijn reuzen: J.L. Heldring

door Wouter van Oorschot

De aanhef in de paar brieven die ik hem schreef is nooit ‘Beste Jerôme’ geworden. Het paste mij niet. Feitelijk paste me het gebruik van zijn voornaam al niet, maar omdat ik ‘Beste Heldring’ te familiair en te afstandelijk tegelijk vond, werd het ten slotte – na één keer een gemeend ‘Hooggeleerde heer’ want ik vónd hem dat – ‘Beste Jerôme Heldring’. Dat hij mij alleen bij mijn voornaam antwoordde, bevestigde onze verhouding het beste – naar mijn idee tenminste, het was geen vraag.
Onze schriftelijke kennismaking verliep via het door hem regelmatig aangehaalde boek Het fascisme en de nieuwe vrijdheid van J. de Kadt, waarvan ik in 1980 een derde, vermeerderde druk voorbereidde. Aan de man die toen nog slechts Mr. J.L. Heldring voor mij was, had ik op instigatie van mijn vader Geert gevraagd een aanbeveling te schrijven voor de achterflap van dit boek. Hij stuurde een stukje in dat op elf regels paste en waarin hij zó bondig de vraag beantwoordde waarom De Kadts analyse van het fascisme veertig jaar na de eerste druk in 1939 nog actueel was, dat het me licht teleurstelde…
In aanmerking genomen dat Heldring zijn rubriek ‘Dezer dagen’ in 1960 begon, valt te beredeneren waarom zijn eerste keuze daaruit pas in 1975 verscheen. Terwijl in die jaren geen andere uitgever belangstelling zal hebben gehad voor het werk van de politiek als ‘te rechts’ gekenschetse commentator, zal het even geduurd hebben voordat Geert in een keuze uit zulke korte stukken een ‘bruikbaar’ boekengenre is gaan zien. Dat Het verschil met anderen zoals Heldrings eerste boek heette, het tij niet meehad, kon Geert ongetwijfeld niet schelen: hij zal het hebben willen publiceren als ‘daad’ in een tijd dat het door hem verfoeide Nieuw Links door zijn invloed op de toenmalige regering Den Uyl hoog te paard zat.
Een mens moge tijdens zijn leven niet veel leidstarren van node hebben, in de daaropvolgende jaren werd J.L. Heldring er een voor mij. Ik sloeg bij wijze van spreken geen aflevering van zijn rubriek over en onderging zodoende zijn credo ‘aan den breine’, dat vragen stellen verkieslijker was dan zijn mening op te dringen. De talloze vragen die Heldring aan de orde stelde hadden op mij de uitwerking van een jarenlang college, een politiek en maatschappelijk ‘bij de les blijven’ waar ik hem dankbaar voor werd en bleef. Maar omdat mijn dankbaarheid geen gestalte kon krijgen in een uitnodiging aan hem om jaarlijks een bloemlezing uit zijn werk te publiceren, en Heldring zelf de laatste was om zoiets voor te stellen, bleef het ten slotte bij vier boeken, waarvan het laatste in 2012 verscheen en waarvoor we bij wijze van eerbetoon als titel Dezer dagen voorstelden, waar hij met enigs scepsis doch welwillend mee instemde.
Enkele weken voor zijn dood belde hij naar nu bleek voor de laatste keer op. Hij stelde droog-humoristisch en tevreden vast dat hij voor sommige dingen blijkbaar 95 had moeten worden om ze voor de eerste keer mee te maken, zoals in dit geval de tweede druk van zijn boek.
Ten onrechte is aan Jerôme Heldring is de P.C. Hooftprijs voor Letterkunde voor zijn gehele oeuvre onthouden. Verkennende besprekingen over het algemeen toegankelijk maken ervan zijn reeds aangevangen. Het zal mij desgewenst een eer en een genoegen zijn daar naar vermogen toe bij te dragen.