Wachten in de ochtend

Ik zat te wachten in een groot en leeg café

in bont gedoken, rillend in mijn eigen vuur

en alle bleke kelners wachtten mee…

Zij spraken weinig, met gedempte stem:

ze wacht op hem, ze wacht op hem, op hem…

Er was geen klok, geen tijd, alleen maar duur.

 

De rode bomen brandden in het park omhoog

en het geblaarte rilde in hun naakte brand;

ik zag het, en ik zag een vreemde hand

voor mij op tafel, mager, en die soms bewoog

op ’t rode kleed – de voorhang van een tabernakel.

 

Toen was ik niets meer dan maar één tentakel

die blindlings strekte, één blind oog voorop

en één doof oor, één sprakeloze, open mond,

gestrekt en zoekend tussen duizend mensen

en afgeleid door geen – één dringend wensen

totdat hij enkel maar die ene vond,

die ’t oog kon zien, het oor kon horen

en die de mond had uitverkoren

en die de roep daaruit verstond.

 

Tot hij daar was, tot hij daar stond

en ik, nog ganselijk verloren,

hem nauw kon zien, hem nauw kon horen.

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

April

Het blinkend lemmet van het licht

sneed door de donkere gordijnen,

uit ochtendlijke feestdomeinen

zongen de vogels luid en licht.

 

Geurloos en koel stroomde naar binnen

ademend met verse mond

de adem van de ochtendstond.

 

Ontwaakt zonder herinneringen.

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

Appelboompjes

Op een recht, zwart kousebeen,

dunne rokjes opgeheven,

dansend in de vroege regen

en de tuin voor zich alleen,

 

staan twee jonge appelbomen,

’t witte bloed omhooggestegen,

vlinderhoofden wijd omgeven

door hun allereerste dromen.

 

Met hun smalle voet in ’t gras,

ingetogener en lomer

staan zij later in de zomer

na te peinzen hoe het was.

 

Voller wordend met de dagen,

vastgegroeid in ’t ogenblik,

bestemd, mijn zustertjes, – als ik –

te wortlen, rijpen en vrucht te dragen.

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

Shortlist Gouden Boekenuil

Grip van Stephan Enter staat op de shortlist van de Gouden Boekenuil 2012. De jury, bestaande uit Marc Reynebeau, Elsbeth Etty, Wim Brands, Roderik Six en Frederick Vandromme, selecteerde verder Bittere bloemen van Jeroen Brouwers, Het voorseizoen van David Pefko, Zomerhuis met zwembad van Herman Koch en Monoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten van Dimitri Verhulst. De winnaar wordt op 5 mei bekendgemaakt.

Het grote zwijgen van Erik Menkveld en M. Vasalis. Een biografie van Maaike Meijer stonden op de longlist.

Over de reeks

 

Het Nederlandse poëziefonds van Uitgeverij Van Oorschot is befaamd geworden door talloze Verzameld werk-edities, de ‘vignettenreeks’ (1950–1975) en de presentatie van nieuwe dichters die in de loop der tijd doorbraken naar een groot publiek. Een aantal van hen is over leden maar dat hun werk nog springlevend is moge blijken uit de presentatie van een reeks nieuwe en kernachtige bloemlezingen, samengesteld en ingeleid door aansprekende hedendaagse dichters. Een complete verzameling van de websites die aan deze bundels zijn gewijd vindt u hier.

Deze uitgaven kwamen tot stand mede dankzij een bijdrage van de Turing Foundation.

 

Jan Hanlo Tjielp tjielp
(door Guus Middag)
J.A. der Mouw Je bent de wolken en je bent de hei
(door Marjoleine de Vos)
M. Vasalis Op een vlot van helderheid
(door Hagar Peeters) (uitverkocht)
Chr. J. van Geel Het mooiste leeft in doodsgevaar
(door Willem Jan Otten)
Adriaan Morriën Zoals een ster verstand heeft van
het licht
(door Ester Naomi Perquin)
turing_afm_200_copy J.C.van Schagen Ik ga maar en blijf (door Ingmar Heytze) 2008-11-12_1512341

[zonder titel]

Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder,
bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed.
Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag
en zegt: zijn we in Roden of Den Haag?
Wat later: kindje ik word veel te oud.
Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut
zo ver al van de aarde weggedreven,
zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend
zonder bestek en her en der.
Zij zoekt – het is een s.o.s. –
haar herkomst en haar zijn als kind
en niemand niemand, die haar vindt
zoals zij was. Haar franse les
herhaalt zij van haar achtste jaar:
‘bijou, chou, croup, trou, clou, pou, où,
die eerste juffrouw, weet je wel
die valse ouwe mademoiselle
hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.’

Had ik je maar als kind gekend,
die nu mijn kind en moeder bent.

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

Tijd

Ik droomde, dat ik langzaam leefde…
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. ‘k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen…
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
– De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd…
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

Aan een boom in het Vondelpark

Er is een boom geveld met lange groene lokken.
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.
Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.

O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen,
met slepend haar en met de geur van jeugd
stromende uit zijn schone wonden,
het jonge hoofd nog ongeschonden,
de trotse romp nog onverslagen.

Uit: M. Vasalis Verzamelde gexichten

Aan het vers

Tussen waanzin en bezonnenheid
waakzaam en ook verloren,
ondragelijke weelde en armoedigheid,
moet ik u toebehoren.

Soms sta ik in dit evenwicht
als een pijl trillende opgericht,
dan is het als in sommige dromen,
dat men schreeuwen moet,
maar geen geluid wil komen.

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Als je een landschap was waar ik doorheen kon lopen,
stil staan en kijken met mijn ogen open
en languit op de harde grond gaan liggen,
er mijn gezicht op drukken en niets zeggen.
Maar ’t meeste lijk je op de grote lucht erboven,
waar ruimte is voor buien licht en donkre wolken
en op de vrije wind daartussen,
die in mijn haren woelt en mijn gezicht met kussen
bedekt, zonder te vragen, zonder te beloven.

UIt: M. Vasalis Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Zoals een hond, verdrinkend, in zijn redders handen bijt,
bijt mijn gevoel de reddende gedachte,
dat deze nood voorbij gaat en dat zulke nachten
eenmaal weer zullen blussen in de tijd.

Het eerst verdronkene is de verwachting,
de hoop zieltoogt. Maar de herinnering
vecht het hardnekkigst. Lieveling!

Uit: M. Vasalis Verzamelde gedichten

Paard gezien bij Circus Straszburger

Voor Hans en Floortje

Paard, dat bereden door een droom
zonder teugel, zonder toom
gestort kwam als een voorjaarswind,
de eerste, door de kale lanen,
regen en duister uit zijn manen,
warm van zichzelf, koud van de nacht.
Zwart paard, op bliksemende benen,
ogen gebald, neusvleugels open,
– o waarvandaan, waarheen gelopen –
de hoeven kloppend als een hart,
tot barstens toe, zo rap, zo zwart,
en dat zich plots omhoog verhief
met hoeven, die de hemel raakten,
verblindend in zijn duisternis…
en even plotseling verdwenen
als hartstocht en zijn luister is.

Uit: M. Vasalis Verzamelde gedichten