In de kantlijn 2: Amsterdamse sneeuwpoppenmoord

door Wouter van Oorschot

Alles mag, daar ben ik bepaald ruimdenkend in, al vind ik lang niet alles gioed. En afgelopen maandagmorgen 21 december vond ik iets bepaald héél verkeerd.

Eindelijk was er weer eens genoeg sneeuw gevallen zodat wie maar wilde meer dan één sneeuwpop kon maken. Wat wás het heerlijk om te zien hoe zij in de loop van die zondagmiddag 20 december overal ‘uit de sneeuw schoten’. Hoe aardig om ouders met hun kindertjes te zien, ouders met ouders met kindertjes, de kindertjes onderling, wildvreemden die erbij kwamen en gingen meerollen. Daags daarna toonden Het Parool en de Volkskrant een fotoreportage van de ‘mooiste’ sneeuwpoppen in de stad. Hoe leuk had dát kunnen zijn! Maar het werd overschaduwd door een althans voor mij en mijn vrienden, mijn buren, compleet nieuw verschijnsel: de Amsterdamse sneeuwpoppenmoord. Reeds dezelfde avond laat bleken ruim in de buurt waar ik woon álle sneeuwpooppen onthoofd, in elkaar getrapt, vernield, en al hun attributen, hoe schamel en versleten ook maar nog met de geur een kleur van een roemrijk verleden als sjieke pet, hoed of das gestolen. Ik maakte een wandeling tot buiten mijn buurt: er stond er niet één nog overeind…

Ik heb dat nooit eerder gezien en nooit eerder heb ik mij over zo’n verkrachting van onschuldig wintervermaak zó intens droevig gevoeld. Ik wil ook dat bij de eerstvolgende verse sneeuw mensen op de uitkijk gaan staan om sneeuwpoppenmoordenaars op heterdaad te kunnen betrappen.

Wat zijn dat voor mensen die, zolang de makers nog op straat zijn, zich gedeisd houden maar die in het duister uit hun holen tevoorschijn komen om álle sneeuwpoppen op hun pad te vergruizelen? Hoe moet je denken om dat zelfs maar te wíllen doen? Dat het respectloos is jegens de makers van die poppen, van de kindertjes die de volgende morgen hoopvol gaan kijken hoe hún pop er nog bij staat en hoe zij smelten (want wij wéten immers dat dit hun lot is, of willen dat althans leren, ook al weten wij dat nog niet), omdat smelten óók bij onze poppen hoort, nu dat is nog één ding. Maar dat je zelfs niet kunt bedenken dat het léuk is, dat één keer in de zoveel jaar de hele stad plotseling vol met sneeuwpoppen staat en dat je daarvan genieten kunt… dat het een fraai voorbeeld is van hoe onze diersoort leeft en denkt, en dat je ze daarom állemaal kapot maakt, alsof het een Beeldenstorm betreft: hoe moet je dan wel niet zijn? En hoe gevaarlijk ben je dan feitelijk niet voor de toekomst van de mensheid?