In de kantlijn: Fritzi Harmsen van Beek (1927-2009)

door Wouter van Oorschot

Fritzi Harmsen van Beek is afgelopen zaterdag overleden en intussen in beperkte kring gecremeerd. Tot die berperkte kring behoorde ik niet maar het werd me wel verteld en ik wist instinctief dat ik het voor me zou houden. Nu het bericht langzaam de media binnensijpelt, hoef ik het niet meer voor mij te houden. Ik heb Fritzi maar weinig ontmoet: enkele malen omstreeks 1964-1965 toen mijn moeder en zij elkaar buiten de uitgeverij wel eens opzochten omdat zij elkaar graag mochten, en dan hun beider enige zoon meenamen, en in later jaren nog enkele malen. En hoe gering het aantal malen ook dat ik in haar nabijheid heb verkeerd, ik kan mij niet voorstellen dat wie Fritzi van nabij heeft meegemaakt, haar dood niet als een persoonlijk verlies ervaart. Mij althans vergaat het zo. Daarom hier mijn saluut, waarvoor ik verder niets beters kan bedenken dan het eerste van haar prachtige gedichten dat ikzelf begreep, hemels mooi vond en nog altijd vind, uit Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten (1965):

Goedemorgen, hemelse mevrouw Ping

is U de zachte nacht bevallen, hebben de on-
deugende, geheimzinnige planten naar behoren

gegeurd en zijn hopelijk geen van uw overige
zuigelingen aan de builenpest bezweken?

Hebt U de interessante nerveuze godvruchtige
vogeltjes, vrome goedertierende mevrouw, al wel

bekeken, druk telefonerend van: hallo, met piet
kom je op mijn tak – o de sierlijke levendige

vogels, allemaal allemaal voor de brave poes,
die veelbeproefde droevige moeder. Ja verdomd,

deze ziekte, lieve beklagenswaardige mevrouw,
is een wrede rakker en zoveel is wel duidelijk:

er valt niet tegenop te baren, waar zelfs het
begrafeniswezen, die intieme huisgenoot, die

zeer bekende schenker ook van lauwe melk,
op zijn verlengde achterpoten het ter

aarde bestellen welhaast niet meer bij kan
benen, nietwaar, dame Ping, radarbesnorde,

dubbelgepuntmutste, mevrouwogige poezin?
Het is nu beter te zitten zonder weemoed in

de rauwe geurige ochtendlucht, nu de zon nog
teder is en de gordijnen levendig in de goede

vrolijke wind. O halmstaartige voortreffelijke,
kijk, zwijgzame zwakzinnige allerliefste,

er loopt een belangwekkend, héél klein maar
bijzonder lekker beestje tussen de kiezelstenen

onder de hemelsblauwe hortensia

(Aan mijn neerslachtige poes, ter vertroosting bij het overlijden van zijn gebroed)

F. Harmsen van Beek