Prentenboek voor jong en oud over de betovering van verliefdheid

Het is al even terug dat Uitgeverij van Oorschot een prentenboek uitgaf: het was 1957, Stiemer en Stalma, tekst A. Koolhaas en beeld Leo Vroman.

Dit najaar zagen we weer iets wat we zo mooi vonden dat we met graagte de afrastering van deze klassieke literaire uitgeverij slechtten: Keizer Karel verliefd. Een oeroude legende door Floris Tilanus.

De Italiaanse schrijver Italo Calvino werd gevraagd in het najaar van 1985 de Charles Eliot Norton Poetry Lectures te verzorgen, een cyclus van zes lezingen over literatuur aan Harvard.  Een van de lezingen opende met de legende van de verliefde keizer Karel. De vorst wordt op hoge leeftijd verliefd op een heel jong meisje. Als ze sterft, dooft zijn liefde niet. Hij sluit zich met haar op in zijn kamer en blijft smachtend naar haar staren. Een bisschop gaat op onderzoek uit en komt erachter dat er betovering in het spel is.

Floris Tilanus raakte in de ban van deze legende over keizer Karel en besloot er een prentenboek van te maken. Hij geeft het prachtige mythische verhaal een heel eigen aanstekelijke beeldtaal mee en een kleurgebruik dat zowel sprookjesachtig als lieflijk is.

‘Het geheim van deze versie schuilt in de economie van de vertelling.’
– Italo Calvino

‘Een enig verhaal, prachtig gedoseerd, vol spanning die met een schitterende humor wordt opgelost.’ – Dolf Verroen

‘Een bekoorlijk verhaaltje.’
– Petrarca

Koolhaas

Vandaag, precies honderd jaar geleden, werd A. Koolhaas geboren, de schrijver van een eigenzinnig oeuvre bestaande uit meer dan dertig verhalen en romans. Voor dit oeuvre werd hem in 1992 de P.C. Hooftprijs toegekend. Toen hem door een journalist telefonisch werd gevraagd naar een reactie zei hij: ‘Ik zit op mijn balkon en steek rotjes af.’
Veel van Koolhaas’ verhalen gaan over dieren. Het bijzondere aan deze verhalen is dat de dieren die erin voorkomen met hun gedragingen niet zozeer symbool staan voor de gewoontes en hebbelijkheden van mensen, ze zijn daarentegen volstrekt zichzelf. Of zoals Midas Dekkers het formuleerde: ‘Lees Koolhaas over Wampoei en je weet: zo denkt een snoek. Vissiger gedachten zijn ons niet bekend.’
Deze verhalen zijn gebundeld in het bijna 1000 pagina’s tellende boek Alle dierenverhalen. Ter gelegenheid van Koolhaas’ geboortedag kost deze omvangrijke bundel tijdelijk (tot 1 januari 2013) 12,50 in plaats van 17,50. Dus haast u naar de boekhandel!

‘Dank aan God voor deze verhalen die tot de mooiste lectuur behoren die ik ooit onder ogen heb gehad.’ – Fritzi Harmsen van Beek

1950-1960

Naast op zichzelf staande uitgaven – romans, gedichten- en essaybundels – werd vanaf 1950 langs drie hoofdlijnen ingezet op reeksen. Onmiskenbaar weerspiegelden zich daarin vooral Geerts literaire en politieke jeugdidealen én alles wat hij bij zijn leermeester Stols over boekverzorging had opgestoken. Alle reeksen werden vormgegeven door de van oorsprong Duitse typograaf en letterkunstenaar Helmut Salden (1910-1996) waardoor het nu snel groeiende fonds bij het publiek een steeds duidelijker gezicht kreeg en zich onderscheidde van dat van andere uitgeverijen. Om te beginnen was er de serie die bekend zou worden als vignettenreeks: twintig elegante, niet te dikke en alleen gebonden dichtbundels van naoorlogse dichters als Elisabeth Eybers, Hans Lodeizen en M. Vasalis, afgewisseld met bloemlezingen uit het werk van ‘onterecht vergeten’ voorgangers als Boutens, Van Collem en Dér Mouw.

Dan waren er de Nederlandse klassieken: er zouden in de loop der jaren meer dan 135 dundrukdelen verschijnen met de Verzamelde Werken en Brieven van modern-klassieke Nederlandse schrijvers als Ter Braak (7 delen plus 4 delen briefwisseling met Du Perron), Den Brabander, Brouwer (3), Coenen, Couperus (12), Emmens (4), Eybers, Van Eyck (7), Van Geel, Van Groeningen, De Haan (2), Hanlo (2), Van Hattum (2), Heijermans (3), Hillenius, De Kadt, Kemp (3), Lodeizen, Leopold (2), Morriën (3), Dèr Mouw, Multatuli (25), Nescio (2), Nijhoff (4), Van Nijlen, Van Ostayen (4), Du Perron (16), Roland Holst, Walraven (2) en Belle van Zuylen (10). Alleen al tussen tussen 1950 en 1960 verschenen er gemiddeld vijf per jaar.

Tenslotte werd de Russische Bibliotheek in het leven geroepen: de verschijning van Tsjechov Verzamelde werken deel 1 in het najaar van 1953 betekende het startschot voor een uitermate gezichtsbepalende dundrukserie. De samenwerking met Helmut Salden, hoofdredacteur Charles B. Timmer en een groep jonge, talentvolle vertalers maakte de Russische Bibliotheek in de loop der jaren tot een begrip bij het publiek. Dat kwam niet in de laatste plaats omdat alle erin opgenomen werken van ‘deze grote jongens’, zoals Geert hen bijna liefkozend noemde, voor het eerst rechtstreeks en onverkort uit het Russisch werden vertaald – tot dan toe had de Nederlandse lezer het veelal moeten stellen met soms sterk ingekorte versies en afgeleide vertalingen uit het Duits, Engels en Frans. Binnen twintig jaar zouden de verzamelde werken het licht zien van Dostojevski (10), Gogol (3), Ljeskov, Poesjkin, Toergenjev (4), Tolstoj (8), Tsjechov (7) en afzonderlijke werken van Garsjin, Gontsjarov, Herzen, Korolenko, Lermontov, Pisemski en Saltykov. Ook hier lag de productie hoog: tussen 1955 en 1960 verschenen vier delen per jaar.

Tussen 1950 en 1960 debuteerden A. Alberts, Jan Emmens, Elisabeth Eybers, Chr. J. van Geel, Jan Hanlo, A. Koolhaas en Karel van het Reve in boekvorm. Er verschenen nieuwe dichtbundels van L.Th. Lehmann, Hanny Michaelis, Jan van Nijlen en M. Vasalis. Het werk van in de ‘vergetelheid’ geraakte schrijvers als Marcellus Emants en J. van Oudshoorn werd opnieuw uitgebracht.

Willem Frederik Hermans publiceerde in diezelfde periode vijf titels, waaronder de geruchtmakende roman Ik heb altijd gelijk, voordat hij in 1958 met De donkere kamer van Damocles eindelijk doorbrak naar het grote publiek.

Opmerkelijk was de verschijning, in 1956, van twee boeken van Gerard (Kornelis van het) Reve: het Verzameld werk (van een 32-jarige) en The Acrobat and other stories (verschenen na het besluit dat Reve nam om alleen nog maar in het Engels te schrijven nadat de katholieke minister Cals hem een reisbeurs ontzegde vanwege het verhaal ‘Melancholia’ waar een masturbatiescène in voorkwam).

Omdat Geert hoe dan ook ‘een blaadje bij de hand’ wilde hebben richtte hij het literaire tijdschrift Tirade op, waarvan de eerste aflevering verscheen op 15 januari 1957.

1960-1970

Goedkopere druktechnieken vergemakkelijkten de opzet van drie nieuwe series, waarvan de uitgave in dit decennium haar beslag kreeg. De door Helmut Salden uniform vormgevenen STOA-reeks (41 delen) bood plaats aan essays en (semi-) autobiografische geschriften. In de Witte Olifant-reeks (50 delen) verschenen romans en verhalen. Hiervoor werd als ontwerper de schilder, tekenaar, grafiscus, decorbouwer, kortom duizendpoot Nicolaas Wijnberg aangetrokken. Onder diens redactie verscheen ook de Domino-reeks (12 deeltjes) met daarin grafisch werk van hedendaagse kunstenaars als onder meer Fiedler, Mensinga, Mogendorf, Veldhoen en Wijnberg zelf.  

Tussen 1960 en 1970 debuteerden onder meer H. Drion, Tom Graftdijk, Judith Herzberg, Jan Hanlo (met proza), D. Hillenius, H. Kaleis, Rutger Kopland, Renée Plate, Theo Sontrop, Loden Vogel en J.J. Voskuil in boekvorm.

A. Koolhaas maakte furore met achtereenvolgende bundels dierenverhalen, en van ‘oudgedienden’ als Pierre Kemp, Nescio en Hendrik de Vries verscheen voor het eerst in jaren nieuw werk. De herlancering van de bekendste romans van Marcellus Emants en J. van Oudshoorn mislukte (op Emants’ Een nagelaten bekentenis na, maar die van de zo goed als vergeten en Theo Thijssen luidde een herwaardering voor diens werk in. Willem Frederik Hermans vertrok na felle ruzies, die tot in de rechtszaal werden uitgevochten, naar De Bezige Bij, waar men in 1949 De tranen der acacia’s niet had willen uitgeven. Met de publicatie van zijn ‘bekentenisbrieven’ in Op weg naar het einde (1963) en Nader tot U (1966), waarin hij onverbloemd schreef over zijn homoseksualiteit, brak eindelijk ook Gerard Reve door naar het grote publiek.

1970-1980

Toen ook Gerard Reve in 1970 na ‘meningsverschillen’ was vertrokken (naar Polak & Van Gennep) was de uitgeverij twee van haar bestverkopende sterauteurs kwijt. De Russische Bibliotheek werd in 1972 ‘voltooid’ met de verschijning van het 38ste deel, wat gevierd werd met een groot feest in de Amsterdamse Stadschouwburg. Toen de reeks eindelijk ook goed begon te verkopen, raakte de uitgeverij voor het eerst sinds haar oprichting definitief uit de rode cijfers.

Daarmee hield de Russische ‘tak’ van het fonds echter niet op, al werden de bakens verzet. Het aantal politiek getinte uitgaven nam nog toe en het was Karel van het Reve die daarbij een grote rol speelde. Behalve drie boeken van zijn eigen hand verschenen dankzij de door hem opgerichte Alexander Herzen stichting ruim vijftien clandestiene, uit Rusland gesmokkelde manuscripten van zogenoemde ‘samizdat’ auteurs als Andrej en Gjuzel Amalrik, Pjotr Jakir, Nadezjda Mandelstam, Anatoli Martsjenko en Lidia Tsjoekovskaja in boekvorm. Ook Jacques de Kadt leverde drie boeken af, waaronder zijn laatste grote werk De politiek der gematigden. Ten slotte werd, wederom onder redactie van Charles B. Timmer, een nieuwe reeks opgezet waarin, onder de verzamelnaam Russische miniaturen, afzonderlijke werken van hedendaagse schrijvers werden ondergebracht, zoals Aksjonov, Venedikt Jerofejev, Lichodejev, Remizov en Zosjtsjenko.

Tussen 1970 en 1980 debuteerden onder meer Herman de Coninck, Jan Geurt Gaarlandt, J.L. Heldring,  Frans Stüger, Kees Verheul en Janne Wijnalda in boekvorm.

Bijzonder succesvol werden Judith Herzberg en Rutger Kopland, wier dichtbundels keer op keer moesten worden herdrukt. Nadat A. Koolhaas zijn dierenverhalen-oeuvre grotendeels had voltooid, boekte hij in dit decennium grote successen met romans, vooral met Vanwege een tere huid (1973). In 1974 kreeg eindelijk ook A. Alberts bredere erkenning voor zijn schrijverschap met zijn kleine roman De vergaderzaal.

Aanvankelijk tot zijn schrik maar al snel ook tot zijn meestal onuitgesproken genoegen, bleek ook Geerts alter ego R.J. Peskens een gewild auteur met Twee vorstinnen en een vorst en Mijn tante Coleta, waarvan respectievelijk 120.000 en 170.000 exemplaren werden verkocht. Omdat hij die boeken naar eigen zeggen ‘in de tijd van de zaak’ geschreven had, keerde hij aan zichzelf geen auteurshonorarium uit, waarmee hij een fundament onder zijn ‘kleine zaakje’ legde, wat het financieel nagenoeg onkwetsbaar maakte. Zo bezien was zijn antwoord op de hem gestelde vraag waarom hij die boeken zelf uitgaf: ‘Nou hèb ik eens een paar bestsellers en denkt u toch niet dat ik die bij een ander laat uitgeven?’ minder retorisch dan het zich liet aanzien. Beide boeken werden bovendien succesvol verfilmd en uitgebracht onder de titel Twee vorstinnen en een vorst: glansrollen in deze speelfilm waren weggelegd voor Kitty Courbois, Jan Decleir en Linda van Dijck.

Michael Zeeman (1958-2009)

In de kantlijn
Wouter van Oorschot
 
Het zal 1978 geweest zijn, een jaar na mijn aantreden in de uitgeverij. Ik zat met onze najaarsaanbieding aan een tafeltje in een sporthal op het Drentse platteland, die tijdens de weekendavonden omgetoverd in een disco tevens de plaatselijke bloem der jeugd ontving, en die was vastgebouwd aan een horecagelegenheid waar men bij wijze van lunch kon kiezen uit een gehaktbal met garnituur, twee kroketten met garnituur of een uitsmijter.

Op zeker moment, het was nog vroeg, kwam Michael Zeeman aanzitten, stelde zich voor als inkoper voor boekhandel De Tille in Leeuwarden en zei: ‘Zo, nu ga ik echte boeken kopen.’ Ook toen al had hij die reusachtige gestalte en dat grote hoofd met en die wat melancholieke blik in de ogen als hij zich onbespied waande. Bij Michaels openingszin veerde ik natuurlijk op. We hadden de tijd voor een gesprek en namen die ook. Ik deed mijn verhaal. Een nieuwe roman van A. Koolhaas, de reeks Russische Miniaturen die net van start ging, een nieuwe Koplandbundel, een nieuwe Karel van het Reve, wat herdrukken.

Michael wist wat hij deed. Hij luisterde, bestelde en repte niet van hogere korting op de forse aantallen.

Pas toen ik van zijn dood op 27 juli vernam, las ik dat hij ruim zes jaar jonger was dan ik en besefte ik dat we bij onze eerste ontmoeting in die zelfmoordkazerne pas 26 en krap 20 jaar oud waren. Destijds had in zijn voorkomen echter niets gewezen op dat leeftijdverschil. Reeds toen moet hij veel belezener zijn geweest dan ik, en ik denk dat hij dat ook zelf snel moet hebben gemerkt, en me daar alleen niet om uitlachte uit ontzag voor het fonds dat ik vertegenwoordigde.

In later jaren ontmoetten wij elkaar heel af en toe. Een jaar geleden ongeveer kwam hij eindelijk eens aan op de uitgeverij. Zijn bespreking van de nieuwe vertaling van Tsjechov deel 4 was verschenen in de Volkskrant. In een paar zinnen vatte hij nog eens samen waarin Tsjechovs grootheid bestond, vroeg wanneer deel 5 verschijnen zou en of ik hem dan direct weer de afgedrukte losse vellen naar Rome – zijn standplaats – wilde sturen in plaats van een genaaid boekblok want ‘dan neem ik een paar van die vellen mee in mijn binnenzak om in een parkje wat van die verhalen te lezen – er is niets fijners dan Tsjechov lezen in een park, weet je dat?’ Ik beloofde het hem.

Gedenkplaat voor Anton Koolhaas

Op 18 maart is op initiatief van de CPNB een gedenkplaat onthuld voor Anton Koolhaas (1912-1992). Het eerbetoon hangt aan de gevel van Vondelstraat 81, het huis waar de schrijver van 1959 tot zijn overlijden woonde en het grootste deel van zijn dierenverhalen schreef. De gedenkplaat is ontworpen door Gerrit Noordzij. Aanwezig waren onder anderen boekenweekessayist Midas Dekkers en Wouter van Oorschot, die de eerste pagina’s voorlas van het verhaal ‘Balder D. Quorg. Spin’, dat is opgenomen in zowel Alles kits als Alle dierenverhalen.

‘Ik zit in alle figuren, al zijn het regenwormen.’ Deze regels van A. Koolhaas zijn vanaf nu voor altijd te lezen op de gevel van het huis aan het Vondelpark.

A. Koolhaas: Alles Kits

Speciaal voor de Boekenweek verscheen van A. Koolhaas  Alles Kits, een selectie van acht van zijn verhalen met illustraties van acht illustratoren: Nicole de Cock (Genomineerd voor de Vlaamse Kinderjury 2008 met Pik in, zei de Rat) Gerda Dendooven (Gouden Penseel 2007 voor Het verhaal van Slimme Krol), Harrie Geelen (Gouden Penseel 1995 voor Het Beertje Pippeloentje), Thé Tjong-Khing (Gouden Penseel 2003 voor Het woordenboek van Vos en Haas), Thomas Koolhaas (werkzaam als vrij beeldend kunstenaar illustrator  van werk van o.a. Komrij, Reve en Oscar Wilde), Joke van Leeuwen (Gouden Penseel 2007 voor Heb je mijn zusje gezien?) Mance Post (Max Velthuijsprijs 2007, Zilveren Penseel 2006 voor Middenin de nacht) en Peter van Straaten (Gouden Ganzenveer 2006).

Het CPNB maakte een reclamefilm voor televisie voor de boekenweek. Schrijvers lezen hierin hun huisdier voor uit Alle dierenverhalen van A.Koolhaas. Met Midas Dekkers, Tim Krabbé, Annejet van der Zijl en Jan Siebelink.

Pers
‘M’n aandelen aan gort, maar Wampoei leeft. Dit werk houdt stand, nee: het groeit als de vulkaan begint te rommelen. Hoe groter de zorgen des te heerlijker deze lectuur. Niet omdat het je helpt vluchten, maar omdat het je sterkt. Koolhaas geeft de troebels allure.
–Willem Jan Otten  De Volkskrant–

Harrie Geelen genomineerd voor Hans Chr. Andersen Award

De Nederlandse sectie van IBBY nomineert Peter van Gestel en Harrie Geelen voor de Hans Chr. Andersen Awards 2010.
De Hans Christian Andersen Award wordt ook wel de Kleine Nobelprijs genoemd. Het is de hoogste eer die je als kinderboekenmaker kunt ontvangen (1988 Annie M.G. Schmidt en in 2004 Max Velthuijs). De nationale secties van het International Board on Books for Young People (IBBY) nomineren telkens een auteur en een illustrator.

Harrie Geelen (1939) kreeg veel bekendheid door zijn werk voor televisie (waaronder Oebele, Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen meneer, Q en Q), maar zijn nominatie heeft betrekking op zijn illustraties bij kinderboeken én natuurlijk voor zijn eigen prentenboeken. Bij van Oorschot publiceerde Harrie Geelen Het nijlpaard Ellende en Ooms en tantes, tantes en ooms 
Bijgaande illustratie maakt deel uit van het boek Alles Kits acht dierenverhalen van A. Koolhaas. Harrie Geelen illustreerde voor dat boek het verhaal ‘Mijn vader inspecteerde iedere avond de Nijl’. Het boek verschijnt eind februari.

Voorjaarsaanbieding 2009

Harde band – zachte prijs | Van Oorschot hardcovers