Zijpaden

Vorige week schreef ik hier over Bob Dylans Tarantula en over Conor Oberst, naar aanleiding van diens concert in Utrecht eind januari. Ik zag hem een paar keer eerder optreden, waaronder in 2009 in Den Haag, als onderdeel van de ‘supergroep’ Monsters of Folk – met Obersts vaste bandlid/producer Mike Mogis, met My Morning Jacket-frontman Jim James, en met M. Ward, ook bekend van She & Him (met Zooey Deschanel).

En ja hoor, alle wegen leiden naar Dylan: op datzelfde festival, Crossing Border, stond ook Suze Rotolo geprogrammeerd. Voor wie de naam niet direct herkent: de (Italiaans-)Amerikaanse Rotolo (1943-2011) was politiek activiste, actrice, kunstenares en schrijfster. Tussen 1961 en 1964 had ze een relatie met Dylan; ze staat samen met hem op het album The Freewheelin’ Bob Dylan afgebeeld. (De tragiek is natuurlijk dat ze bekend kwam te staan als het ‘hoezenmeisje’.)

In Den Haag sprak ze in een kamertje ergens boven in de schouwburg over haar onlangs gepubliceerde autobiografie, A Freewheelin’ Time: A Memoir of Greenwich Village in the Sixties, en over haar carrière als kunstenares.

De Amerikaanse culturele sector is net de literaire grachtengordel: als je twee mensen die je voorheen niet met elkaar associeerde in dezelfde ruimte ziet, zou je zomaar tot de conclusie kunnen komen dat iedereen elkaar kent.

Zo kwam de folk-country-rockzanger Steve Earle opeens de kleine ruimte inlopen, ging op de eerste rij zitten en legde een mandoline op zijn schoot. (Nu laat mijn geheugen me in de steek: misschien zat hij er al die tijd al, of was het een ukelele die hij tegen zijn stoelpoot zette – hij was in elk geval heel aanwezig, inclusief instrument.) Ik was verrast, ik had hem eerder dat jaar voor het eerst leren kennen door Townes, een album met covers van zijn voormalige mentor Townes van Zandt (1944-1997).

(Zijpaadje #1: Van Zandt was meestal al snel tevreden na het schrijven en slordig opnemen van zijn muziek, schijnt; Earle heeft dat altijd zonde gevonden, en besloot een selectie nummers enigszins opnieuw te arrangeren, of in elk geval ‘professioneler’ op te nemen. Tip: vergelijk Van Zandts ‘Lungs’ met de versie van Earle. De eerste aangrijpend in zijn eenvoud, de tweede scherp en hard, muzikaal geweld als een trein die door een Amerikaanse prairie dendert en een litteken in het landschap scheurt.)

(Zijpaadje #2: Ik was ooit in de gelegenheid P.F. Thomèse te vragen naar zijn J. Kessels-verhaal ‘Eerder thuis dan Townes’, over een bezoek van ‘de lange, droevige Texaan’ Van Zandt aan Emmen: allemaal waar gebeurd.)

(Zijpaadje #3: Een jaar eerder, in 2008, was ik bij een concert van Joan Baez in Utrecht. Voor wie de naam niet direct herkent: de Amerikaanse zangeres was (en is nog steeds wel) een van de voornaamste gezichten van de Amerikaanse counter culture die vanaf het begin van de jaren zestig furore maakte. En, ja, ook zij had een relatie met Dylan. In 2008 was ze op Europese tournee naar aanleiding van haar nieuwe album The Day After Tomorrow. Een album geproduceerd door… Steve Earle!)

Terug naar de Haagse schouwburg, waar Rotolo haar verhaal afrondde en Earle – een verrassing, ook voor haar – met instrument en al plaatsnam op een stoeltje op het podium, en in de gemoedelijke huiskamersetting een twee- of drietal ingetogen liedjes zong. Ik vertrok met Rotolo’s handtekening in mijn exemplaar van haar boek, volledig in mijn nopjes, en daalde de trappen af naar het concert van Monsters of Folk. (Fijn festival, sowieso.)

Steve Earle verdween de jaren daarna weer een beetje uit mijn geheugen, tot ik zijn naam op een verhalenbundel zag prijken in de Literaire Reisboekhandel Evenaar. Doghouse Roses (2001). Autobiografische verhalen over down and out mannen met enkel een drugsverslaving en een gitaar, zou je na het openingsverhaal denken. Maar Earle begrijpt de mogelijkheden van fictie en gaat verder dan dat, met (vooruit, licht geromantiseerde) karakterstudies van illegal immigrants, zwijgende Vietnamveteranen, drugssmokkelaars op de vlucht voor de border patrol, moderne outlaws, en barflies in Nashville. Een mooi beeld van diversiteit van de Amerikaanse samenleving, veelal door de ogen van kerouaciaanse ramblers. Jay McInerney maakt eenzelfde vergelijking in een lovende blurb: ‘It reads like a collaboration between Steinbeck and Kerouac and Bukowski.’

Dat zal Earle op prijs stellen; ik heb hem al kunnen betrappen op twee keer zingen over Kerouac. In ‘Down The Road Part II’ (2013) zitten overigens tegelijkertijd (subtiele en overduidelijke) knipogen naar Dylan en Van Zandt:

Standin’ on the highway with the road burnin’ through my shoes

Roll over Kerouac and tell Woody Guthrie the news

Heard it said there ain’t nothin’ ahead but I don’t know

Down the road I go

 

Blowin’ in the wind and flyin’ like a cannonball

Never seen a city where I couldn’t find a place to fall

But it’s only a matter of time before I’m feelin’ low

Down the road I go

(Laatste zijpaadje: Earle schijnt ooit de computer met daarop het manuscript van zijn eerste roman verkocht te hebben, om aan geld voor zijn drugsverslaving te komen. Zonde, maar wel een goed verhaal. Die debuutroman kwam er alsnog in 2011. Tegelijk met het boek verscheen een album dat dezelfde titel draagt: I’ll Never Get Out of This World Alive. Niet geheel toevallig staat daar het nummer ‘God is God’ op, dat Earle zelf schreef maar dat Joan Baez eerder opnam. Iedereen kent elkaar.)

Irwan Droog © Floor SchrijversIrwan Droog (Den Haag, 1984) studeerde Nederlandse letterkunde en literatuurwetenschap aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij zat in de redactie van Recensieweb en Tijdschrift Ei. Voor Tirade schreef hij eerder een artikel over het werk van John Steinbeck. Van 2012 tot 2017 was hij redacteur bij Uitgeverij Cossee. Hij is medeoprichter van de J.M.A. Biesheuvelprijs, de eerste literaire prijs voor korteverhalenbundels. Sinds begin 2017 werkt hij als zelfstandig redacteur en vormgever. © foto Floor Schrijvers

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *