In rotsen grijs: Nocturne (I)

De borrel-annex-buffet aan het eind van de dag was druk bezocht; ik schatte het gezelschap op zo’n vijftig man. Het zaaltje lag op een van de hoogste etages van een wolkenkrabber. Door de ramen kon je het water zien dat Hongkong verdeelde in Hong Kong Island en Kowloon, dat op het vasteland lag en via de New Territories verbonden was met China. Ik wilde op mijn vrije dag naar Kowloon. Zou het daar erg verschillen van Hong Kong Island?

Het was niet het beste moment voor een conferentie in Hongkong; buiten op straat liepen in het zwart geklede mensen met spandoeken: ‘Free Hong Kong! Revolution Now!’ Op de dag dat ik in de stad aankwam stapte ik moe de metro uit en ineens was er overal traangas. Rennende mensen. Oproerpolitie. Geschreeuw. Ik stond daar met mijn koffer. Van het Nederlandse nieuws wist ik dat er protesten waren, maar ik had er eigenlijk geen moment rekening mee gehouden dat ik er iets van zou merken. Maar ze waren er echt en ik stond er middenin. Iemand duwde me ruw opzij. Hij droeg een gele helm en een gasmasker. Ik verloor even mijn evenwicht, maar door te leunen op mijn koffer kon ik overeind blijven. 

‘Sorry,’ mompelde ik.

Meer mensen renden langs me heen. Ik probeerde me te herinneren waar de protesten om draaiden. Iets met een uitleveringswet? En iets met meer democratie? Ik liep een stukje terug het metrostation in, weg van het traangas en de rennende mensen.

Op de vloer van het zaaltje lag rood tapijt. Er stonden ronde statafels en een paar lange lage tafels met stoelen eromheen. Tegen de muur tegenover de ingang stond een brede tafel met eten. Rijst met ei. Kip. Eend. Tofu met ui. Vis. En nog veel meer. Ik vroeg me af of het eten pittig was. Er lagen eetstokjes en plastic kommetjes naast. Voor de Westerse gasten die niet met eetstokjes konden omgaan, zoals ik, waren er ook borden, messen, vorken en lepels.

De meeste mensen stonden te praten. Ik was moe en ging zitten. Naast me zat een jongetje van een jaar of tien, korte mouwen en korte broek, verdiept in een boek. Een vrouw kwam op hem toegelopen met een vestje. Ze legde het vest om de schouders van het kind. Zonder van het boek op te kijken stak hij zijn armen in de mouwen. Het was hier inderdaad vrij fris; je kon ook doorslaan in aircogebruik.

‘My son,’ zei ze vergoelijkend. ‘School was out early, today.’

Ik knikte en glimlachte begrijpend.

‘I really liked your talk,’ vervolgde ze.

‘Thank you very much.’ Ik knikte dankbaar.

‘Sara Leung.’ Ze stak haar hand uit. ‘Je ziet er moe uit.’

‘Ik ben ook moe.’

‘Jetlag ha? Eet wat, dan gaat het beter.’

Ik lachte. ‘Zal ik doen.’

‘En wat vindt u van Hongkong?’ vroeg ze.

‘Mooi, maar druk.’

‘Ja, dat heb je niet in Amsterdam.’

‘Nee, gelukkig niet,’ zei ik, terwijl ik mijn ogen door de ruimte liet gaan. ‘Is dat David Wong?’ Ik knikte in de richting van een grote groep die zich om een oude man met een bril had verzameld.

‘Ja,’ zei ze. ‘Je moet zeker even met hem gaan praten.’

‘Iedereen wil met hem praten.’

‘Natuurlijk, hij is beroemd én hij heeft mooie verhalen. Wat wil je nog meer?’

‘Eten!’ zei ik lachend.

Later stond ik met een kopje koffie bij het raam. David Wong werd nog steeds door mensen omringd. Ik keek uit over de stad. Het was donker buiten. Overal lichtjes, van straatlantaarns, stoplichten en auto’s, zoals wanneer je tijdens een nachtvlucht het laatste stuk van de daling door het raampje de verlichte snelwegen, straten en huizen ziet, met af en toe een donker weiland. Ik dacht aan Wong Kar Wai en het jachtige nachtleven van Hongkong in zijn films Chungking Express en Fallen Angels. De stad was zo gigantisch en zo modern. Neonlichten als ik op straat liep. Er kwam iemand naast me staan. David Wong. Hij knikte naar me. In stilte keken we door het raam. 

‘Mooi praatje,’ zei hij.

‘Dank u wel.’

‘Stuur me wat van uw werk. Ik heb daar ook wat ideeën over. Misschien kunnen we samen wat doen?’

‘Wat een eer. Heel graag!’

David Wong glimlachte. Hij had dikke brillenglazen. Hij wees. ‘Kijk, daar ben ik geboren, waar nu die grote toren staat. Ik was de derde van drie broers.’ Hij keek me aan. ‘Ooit stonden daar slechts kleine huisjes en ander laagbouw. Nauwelijks voor te stellen hè? Soms denk ik dat ik mijn jeugd gewoon gedroomd heb, dat het altijd was zoals het nu is.’ Hij grinnikte. ‘We zijn net als Amerikanen. Het New York van Edith Wharton zal je vergeefs zoeken. Ook daar zijn al die statige huizen met die prachtige balzalen allemaal afgebroken.’

‘De vooruitgang,’ mompelde ik.

‘Inderdaad. Er was woonruimte nodig. Meer en meer mensen kwamen hier wonen. En veel andere ruimte is er niet.’

Ik keek naar de toren. ‘Wat deden uw ouders?’

‘Mijn vader werkte op de scheepswerven.’

‘Zwaar werk.’

‘Nou, hij was meer een van de coördinatoren die ervoor zorgde dat alles een beetje goed verliep bij het slopen, het bouwen en het repareren van schepen. Mijn oudste broer is daar ook gaan werken.’

‘Hongkong was een belangrijke haven toch?’

Hij knikte. ‘Hongkong was de sweatshop van Europa, van de wereld. Veel speelgoed en textiel kwam hier vandaan. Hongkong was rijk en een toevluchtsoord voor mensen die niet meer in China wilden of konden leven tijdens de Culturele revolutie en daarna. Al die nieuwe huizen waren voor hen.’ Hij wees weer. ‘Dáár woonden er heel veel. Hun kinderen zijn nu eerste generatie Hongkongers. Er zijn niet veel families zoals de mijne die hier al meerdere generaties wonen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Er waren zo ongelofelijk veel vluchtelingen. China was arm en er was van alles verboden. Dus men kwam hierheen.’

‘Iedereen mocht gewoon binnenkomen?’

‘In het begin wel, maar Hongkong raakte overspoeld. Dus na een tijdje werden ze tegengehouden. Je kreeg toestanden die je nu bij jullie ziet, aan de randen van Europa.’ Hij keek me aan. ‘Mensensmokkelaars en vluchtelingen die werden teruggestuurd.’

Ik knikte. ‘Vreselijk.’

Hij wees weer. ‘Vroeger ging ik altijd met mijn broers naar de waterkant, kijken hoe de schepen binnenvoeren. En soms gingen we naar mijn vader op de werf en dan was er altijd wel een hooggeplaatste Brit die ons wat snoep toestopte.’

‘Oh ja, het was een Britse kolonie.’

‘Jazeker, daarom spreekt men hier ook zo goed Engels.’ Hij zweeg.

‘Wat vindt u van de protesten?’ vroeg ik.

wordt vervolgd: deel twee van ‘Nocturne’ zal volgende week op het Tirade-blog worden gepubliceerd

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.