Cold case

Het allereerste sterfgeval binnen ons gezin was een moord. Een moord waar ik nooit eerder over heb geschreven en die tot op de dag van vandaag onopgelost is gebleven. De dader of daders lopen nog altijd vrij rond, tenzij ze voor een ander vergrijp achter de tralies zitten.

In mijn studeerkamer staat een doos vol bewijsmateriaal dat ik in de loop der jaren zelf heb verzameld, lang nadat Bureau Zaanstad het onderzoek al na drie weken had gestaakt wegens gebrek aan mankracht. Daaruit heb ik geprobeerd te distilleren wat er op die noodlottige zomerdag is gebeurd. Op verzoek van de overlevenden heb ik de namen veranderd. Uit respect voor de dode zal ik proberen de rest precies zo te vertellen als het gebeurd is.

Op donderdag 21 juli 1983 om 13:10 uur troffen spelende buurtkinderen, getuigen #1 en #2, onze rode kater Zoekie dood aan in het zijstuk van onze tuin, gelegen aan de Oberonlaan in Krommenie. Het was zomervakantie en we waren allemaal thuis. Mijn moeder en mijn tweelingzus (ook elf jaar oud) zaten beneden toen ze buiten geschreeuw hoorden. Ik lag boven op bed te lezen.*

Mijn zus, die alles altijd als eerste door heeft, stond meteen buiten, maar het was mijn moeder die Zoekie heeft opgetild en naar binnen heeft gedragen, omdat hij ‘zo zielig in de prikkelbosjes lag,’ Ik was net te laat beneden om de plaats delict veilig te stellen. Toen ik de woonkamer binnenstormde, had ze hem al neergelegd op zijn kleedje op de bank. Zijn vlooien kropen in colonne uit zijn vacht, op zoek naar een nieuwe, levende gastheer.

Hij voelde nog warm. Je zag bijna niets aan hem, behalve een perfect rond gaatje in zijn witte bef en een klein, bebloed bobbeltje op zijn buik. Uit de autopsie bleek dat een diabolovormig kogeltje, afgevuurd met een 4,5 mm kaliber windbuks, bijna frontaal was binnengedrongen, zijn hart en linkerlong had doorboord en uiteindelijk in zijn buikvet was bleven steken.

Ook werd snel duidelijk dat hij niet op dezelfde plek is beschoten als waar hij is gevonden. Bloedsporen en getuigenverklaringen leidden naar de Neptunuslaan, de straat aan de voorkant van ons huis. Misschien is het lijk verplaatst, maar aannemelijker is dat Zoekie via het zijstuk naar de achterdeur wilde vluchten en halverwege in elkaar is gezakt.

Toen ik een paar jaar later op het vwo zat en wiskunde kreeg, berekende ik op basis van de hoek tussen de entrance en exit wound dat Zoekie vanaf een hoger gelegen punt moest zijn neergeschoten. Die conclusie werd onderschreven door getuige #4, een kleine, schichtige uitkeringstrekker die – weer of geen weer – van april tot november in een bermuda rondliep. Thuis noemden we hem De Zachte Bikkel.

De Zachte Bikkel liet die donderdag om 13:08 uur zijn hond uit en zag een rookpluimpje opstijgen uit een slaapkamerraam op de eerste etage van het tweede of derde huis naast ons. Getuigen #5 en #6, twee peenrode broertjes van zeven en negen, spraken zelfs van ‘zware explosies’, maar daar is nooit fysiek bewijs voor gevonden.

Getuige #8, een lomp meisje dat graag vriendinnen met mijn zus wilde zijn, was net onderweg naar ons huis toen Zoekie werd geëlimineerd. Knallen heeft ze nooit gehoord, maar ze zag wel dat het bestelbusje van de hovenier van onze overburen plotseling met gierende banden zuidwaarts wegscheurde richting de Titanialaan. Haar verklaring werd bevestigd door de overbuurvrouw zelf: ze was verschrikt haar huis uit gelopen na het plotselinge vertrek van de tuinman, die overigens acht jaar later werd veroordeeld voor huiselijk geweld.

Veruit de meeste vingers wezen naar P., een boers gebouwde buurjongen van mijn leeftijd die naar een speciale school ging en zijn Wokkels eerst in de modder dipte voordat hij ze opat. Zijn slaapkamer bevond zich binnen het schootsveld. Hij brandde vroeger mieren dood met een vergrootglas, hij stotterde en droeg een camouflagejas. Nooit verhoord, laat staan veroordeeld.

Onze naaste buurvrouw, die tussen ons en P. in woonde en met wie wij een abonnement op De Telegraaf deelden, vertrouwde ons toe dat P. eerder die week zijn zusje met een ijshockeystick te lijf was gegaan. Ook begon ze weer over die keer dat hij een schroevendraaier in z’n eigen oog had gestoken, maar dat wist iedereen al.

‘… Ziek in zijn hoofd’, zei de buurvrouw terwijl ze een vinger ritmisch tegen haar hoofd vol krulspelden tikte. ‘Psychopaten beginnen vaak met kleine huisdieren.’

De afgelopen 34 jaar ben ik er steeds sterker van overtuigd geraakt dat P. hoe dan ook bij de zaak is betrokken, maar de vragen blijven. Handelde hij alleen? Werd er één of meer keer geschoten? En hoe zit het met dat hoveniersbusje? Was dat een vluchtauto of deden de tuinman en zijn assistent actief mee aan deze aanslag? Was P. just a patsy? Had Zoekie überhaupt een kans?

De misdaad is inmiddels verjaard. Voor de wet is kattenmoord niet meer dan vandalisme. Het spoor is koud. Wat ik nog het ergste van alles vind, is dat ik al die tijd zélf nooit de moed heb gehad om P. persoonlijk met mijn bewijsmateriaal te confronteren. Niet om Zoekie te wreken, maar om hem te laten weten dat ik het weet.

_____________________________

* Jan Blokker, Het Kalekoppenhuis (De bezige Bij, 1978)

 

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten