Grenscontrole

Holland-Wien express

Sinds ik mijn M. ken reis ik de hele wereld over, maar ik ben dicht bij huis begonnen. Vroeger, toen mijn zus en ik nog jong waren, gingen we meestal op vakantie naar Bergen N-H, naar het huis van tante J. en oom C. met een vleugel in de woonkamer en een weefgetouw in de serre – het enige huis waar ik nooit in heb gewoond en waar alle piepjes en kraakjes, alle huisgeluiden toch vertrouwd klonken. Poes Jaap dronk z’n water uit een oude theepot op de vensterbank.

Op mooie dagen fietsten we langs de Eeuwige Laan naar het strand en aten we op de terugweg pannenkoeken bij Duinvermaak, waar altijd veel spelende honden en wespen waren. Als het regende waren er binnen meer boeken dan ik aankon – ook handzame grotejongensboeken die je makkelijk onder je pyjama mee naar boven kon smokkelen.

Toen we negen waren gingen we voor het eerst naar het buitenland, naar tante D. en oom G. in Beieren. Thuis hadden we alvast geoefend met tellen in het Duits, maar bij sechs hielden we het niet meer. Ook kon mijn moeder heel grappig het woord jawohl uitspreken.

Vanaf station Krommenie namen we de stoptrein naar Amsterdam Centraal. Daar stapten we over op de Holland-Wien Express, die was ingedeeld in coupés met een schuifdeurtje en twee keer drie brede stoelen die je plat tegen elkaar kon duwen als je wilde slapen. Aan de wand, direct boven onze verstelbare hoofdsteunen, stonden onze ticketnummers en eindbestemming vermeld op smalle strookjes papier in plastic inschuifhoesjes. ‘Typisch Duits’, zei m’n moeder.

We hadden een hele coupé voor ons alleen, al was er in het begin wel een meneer die mijn moeder hielp de koffers in het bagagerek te tillen. ‘Ook typisch Duits’ vond ze dat. Ik kreeg er steeds meer zin in. Nu gingen we écht op reis. Op de gelamineerde routekaart telde ik de haltes tot Neurenberg, waar oom G. ons in zijn kotsgroene Mercedes Benz zou komen afhalen. Alleen al aan de plaatsnamen kon je zien dat Duitsland veel groter en machtiger was dan Nederland: Oberhausen klinkt toch een stuk imposanter dan Veenendaal-De Klomp.

Ergens tussen Arnhem en Emmerich staken we de grens over, maar dat kon je aan het landschap niet zien, dat gleed gewoon door. Er was geen muur of poort waar de trein eerst moest stoppen. We merkten het pas toen een afgeleefde vijftiger in een groen uniform het schuifdeurtje opentrok en om onze reisdocumenten vroeg. Mijn zus en ik mochten zelf onze eigen toeristenkaart geven.

In het begin merkte ik niet eens dat er iets mis was. Ik had me alweer half omgedraaid naar het raam toen de toon van mijn moeder plotseling omsloeg. Van haar uitgelaten jawohl-stemming was ineens niets meer over. Ze begon op steeds hogere toon steeds sneller te ratelen terwijl de grensagent wantrouwend van de identiteitsbewijzen opkeek naar onze gezichten en weer terug. Hij leek ons ook alle drie met elkaar te vergelijken.

Mijn moeder kon op twee manier rood aanlopen: als ze zich schaamde, kroop het bloed vanuit haar nek langzaam omhoog naar haar wangen, en als ze kwaad werd begon het in tegenovergestelde richting, vanaf haar voorhoofd langs de slapen naar haar jukbenen en oren. Nu was ze woedend. Ik had geen idee waar het over ging, maar stond versteld van haar flux de bouche, in het Duits nota bene! De Bundesgrenzschutz Polizist had ook niet meteen terug van zoveel verbaal geweld en gehoorzaamde gedwee toen mijn moeder hem met haar ogen vermoordde, haar hand uitstak en fluisterde: ‘Und jetzt meine Papiere zurück, godverdomme.’

Zodra de agent onze coupé had verlaten, smeet ze het schuifdeurtje dicht en sloot de gordijnen. Met trillende vingers inspecteerde ze haar mascara in een handspiegeltje. In het paspoort van mijn moeder, die na de scheiding haar meisjesnaam weer had aangenomen, stond een andere achternaam dan op onze toeristenkaarten. Even had de grensnazi haar verdacht van ontvoering of op z’n minst kindersmokkel.

De trein reed verder langs kastelen op eilandjes in de Rijn en een enorme kerk vlakbij een treinstation. Alles zag er zo groot uit. Ik vroeg me af of we het alleen zouden redden in Duitsland, mijn zus en ik, als mijn moeder niet zo fel van zich had afgebeten en de grensnazi haar zou hebben gearresteerd. En of we haar dan ooit nog terug hadden gezien. Volgens mijn zus had hij beter uit z’n doppen moet kijken, dan had ‘ie meteen gezien dat zij in ieder geval wél legaal meereisde, want zij leek het meest op mama. Onzin. Alleen de bovenste helft van haar gezicht, het deel dat bij mijn moeder rood aanliep als die zich opwond, heeft ze van haar. Ik heb haar schaamtedeel.

_________________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten