Klachtbrief (3)

Amsterdam, 21 januari 2017

Geachte filiaalmanager,

Zoals u misschien al uit uw verkoopcijfers heeft kunnen afleiden, doe ik niet langer mijn dagelijkse inkopen bij uw Albert Heijn-vestiging aan het Hugo de Grootplein. Ik kan er niet meer tegen. Ieder bezoek aan uw winkel is voor mij een bezoeking, terwijl u zelf waarschijnlijk geen benul heeft van het leed dat u me de afgelopen tien jaar heeft aangedaan.

Vandaar dus deze brief.

Ik ben die man met die grijze pet en die dikke zwarte bril die altijd tijdens kantooruren boodschappen kwam doen: een fles cola, vochtige doekjes en een bakje Macadamia notenmix. Ik ben schrijver. Ik observeer, dat kan ik niet uitzetten. Ik luister. En wat ik in uw zaak heb gehoord, daar gingen mijn nekharen rechtovereind van staan.

Van alle zintuigelijke prikkels die een mens tot zich kan nemen, is geluid bij mij dominant. Het maakt het meeste in me los, ondanks een hardnekkige vetprop in mijn linkeroor waardoor ik het vaak verkeerd of afwijkend interpreteer. Ik ben de eerste om toe te geven dat ik het verschil niet hoor tussen piepende gympies op een sportvloer en een gewond huisdier. In het opstarten van internet via een ouderwetse inbelverbinding hoor ik brandende kinderen in een perspex buis. Juist die strikt persoonlijke, idiosyncratische waarnemingen en de associaties die zij bij me oproepen, maken mijn werk hopelijk de moeite van het lezen waard, al kan ik er nog niet zelfstandig van leven.

Ik lijd onder sommige geluiden. Waar u het mechanisch doorrollen van de reclameposters in de displays bij de ingang hoort, daar hoor ik iets heel anders. Steeds wanneer de volgende bonusaanbieding in beeld scrolt, hoor ik een alarmerend hoge, maar toch onmiskenbare mannenstem in een langgerekte oerbrul, alsof de teennagels van de schreeuwer één voor één worden uitgetrokken: ‘WHOAWHOAWHOAWHOAWHOAWHOAAAAAAW!’* Ondraaglijk lijden in hoofdletters, maar tegelijkertijd toch heel zacht; het gekrijs komt nooit boven de supermarktmuzak uit.

Nogmaals, ik ben al tien jaar klant. Ik weet wat ik kan verwachten. Die posters draaien met een ijzeren regelmaat iedere vijftien seconden door naar de volgende, en toch schrik ik er iedere keer opnieuw van. Ik vergelijk het altijd maar met de Holocaust: de dood went nooit.

U merkt, het is dus geen kwestie van volume of verrassing. Ook zachte, voorspelbare geluiden kunnen bij mij door merg en been gaan; dat heeft meer te maken met de pitch en de intensiteit. Nee, het feit dat die wanhoopskreten steeds zo gedempt doorklinken, roept bij mij alleen maar méér bange vragen op. Misschien komt het gegil helemaal niet van de bonusaanbiedingen, maar uit het kantoortje achter de wand waaraan ze hangen. Het kantoortje waar ú werkt en uw personeel luncht. Wat voor middeleeuwse taferelen spelen zich daar in vredesnaam af?

Hoe u uw collega’s behandelt is uw zaak, maar ik laat me niet langer martelen met de consequenties. Ik ben veel te fijnbesnaard om steeds te moeten horen hoe gruwelijk de echte wereld is. De verbeelding is al erg genoeg. Daarom zult u mij niet langer in uw filiaal tegenkomen. Ik winkel voortaan pijnvrij bij de Turk aan de overkant, waar ze ook vaatwastabletten hebben en Arabische hiphop draaien.

Hoogachtend,

 

A.

______________________

* Op z’n Engels.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten