Mijn steward

Eén van de belangrijkste taken van stewards en stewardessen is om tijdens de begroeting in de deuropening van het vliegtuig iedere reiziger zorgvuldig te scannen op fysieke fitheid, geestelijke toestand, verdachte handelingen, dronkenschap, openlijke vijandigheid en Engelse spreekvaardigheid. Mocht er onderweg iets gebeuren, dan hebben ze direct een shortlist van verdachten paraat, want terroristen spreken altijd met een zwaar Arabisch of Slavisch accent. Duits kan weer.

Mijn steward van vlucht UA20 van Houston naar Amsterdam scande maar op één ding: workload. Zodra hij een bejaarde, een kind of een zwangere vrouw zag, draaide hij vermoeid zijn hoofd weg, trok zijn nek in en sloot heel even zijn ogen – een microslaapje om zo meteen weer de service te kunnen bieden die we van de economy class bij United Airlines gewend zijn.

Afgezien van een onnatuurlijk zwarte Freddie Mercury-snor zag mijn steward verder lichtgrijs, een tint die in de kleurenwaaier van Histor ‘Intercontinental Grey’ zou kunnen heten. Ik schatte op basis van zijn huidvochtigheidsgraad dat hij al minimaal zeven airco-uren achter de rug had gehad, en daar kwam nu, op kerstavond, nog eens negen uur bij. Zonder hydratatie komt een man van boven de vijftig daar niet zonder scheuren doorheen. Met ieder minzaam knikje trok het craquelé verder door zijn wang, tot die uiteenviel in drie schollen die elkaar soms raakten, maar zich nooit meer zouden verenigen.

De kleur van zijn haar kon ik niet zien, doordat mijn steward een kerstmuts droeg met een lange punt tot aan zijn stuitje. Als hij door het gangpad liep, slingerde de witte ponpon speels tegen zijn strak getrainde billen. Van achteren zag mijn steward er eigenlijk best goed uit; hij droeg zijn overgewicht alleen van voren met zich mee.

Lil’ sumptn to drink, sir?’, vroeg hij met de karakteristieke tongval van de blanke Texaanse onderklasse. Trailerpark, confined spaces, airplanes… Mijn steward is misschien uitgeput, maar hij voelt zich hier wel thuis, bedacht ik me, en ik pakte een bekertje appelsap aan. Zonder ijs, zodat hij meteen wist dat ik Nederlands ben.

Toen het diner kwam, ontstond er enige spraakverwarring. Dat betreur ik. Ik kon kiezen tussen – en dit is een letterlijk citaat – ‘Pasta or kííp.’ Bij het woord ‘kííp’ ontwaakte mijn steward even uit zijn sluimerstand: zijn stem schoot triomfantelijk omhoog en hij bracht koket zijn schouder naar voren, alsof die ontbloot was.

Chicken, please’, antwoordde ik stug in het Engels, en sindsdien is het niet meer goed gekomen tussen ons. Er knakte iets in mijn steward. Zijn lippen, die hij zojuist nog had getuit, vertrokken tot een dunne potloodstreep en zijn zwartomrande ogen vernauwden zich tot spleetjes. Achteraf had ik zijn taalvaardigheid en showmanship veel uitbundiger moeten bejubelen, maar ik was vergeten zijn diva-gehalte te scannen. Hoe dan ook, daarna heb ik niets meer te drinken gekregen.

Tijdens lange vluchten krijgt de crew ook de gelegenheid om even bij te slapen, maar net als ik heeft mijn steward de hele vlucht geen oog dicht gedaan. Schuin voor me, in het niemandsland bij de wc en het keukentje, zat hij ingegespt op een klapstoel, zijn blik onafgebroken gefixeerd op de interactieve flight map aan de wand.

De laatste keer dat ik mijn steward zag, was na de landing, bij de slurf naar de gate.

Merry Christmassss’, siste hij me na bij het uitstappen. Zijn muts had hij inmiddels afgezet. Eronder bleek een dikke bos Clooney-grijs haar te zitten dat de reis glansrijk en perfect in model had doorstaan.

‘Prettige dagen’, kaatste ik terug, want ook ik word chagrijnig als ik moe ben.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten