Post

Een vast gegeven in de geschiedenis van de mensheid is dat iedere generatie klaagt over de volgende. Al eeuwenlang krijgt de jeugd consequent de schuld van voortschrijdende bandeloosheid, het verval der goede zeden, afkalvend respect voor ouderen, misplaatste eigendunk en bovenal luiheid. Lamlendige, slap onderuitgezakte luiheid. Het is een godswonder dat millennials überhaupt nog hun bed uitkomen.

In mijn familie schuilt hier helaas een kern van waarheid in – vooral wat betreft luiheid, een eigenschap die bij ons langs patriarchale lijn degenereert. Er zijn talloze voorbeelden, maar misschien kan ik dit het beste illustreren aan de hand van onze omgang met post.

Mijn opa was old school boekhouder. Tot zijn tachtigste hield hij kantoor aan huis, aan de Biesboschstraat in Amsterdam-Zuid. Op zijn bureau lagen, in fascistisch gelid, een zilveren briefopener, een CASIO 802 rekenmachine met thermische papierrol, twee vers geslepen potloden, een gum, een rode en een blauwe pen, een perforator, een lamineermachine en een courante Belastingalmanak. Eindeloze rijen ordners vulden grote, grijsstalen boekenkasten en iedere map was voorzien van een jaartal en een onderwerp dat mijn opa in grote krulletters op de rug had gekalligrafeerd. Elke brief werd met nauwelijks verholen wellust geopend, afgehandeld en gearchiveerd in het betreffende dossier.

Mijn vader had een ander systeem: hij spaarde alle correspondentie van het hele jaar op, propte die in vuilniszakken en leverde het hele zaakje eind maart af bij opa met het verzoek om alsjeblieft op tijd zijn belastingopgave in te vullen. Parkeerbonnen wierp hij achteloos uit het raampje van zijn Oldsmobile.

Die zorgeloosheid heb ik helaas niet meegekregen. Ik beschouw alle post behalve liefdesbrieven en kerstkaarten als een inbreuk op mijn privacy, een fundamentele schending van mijn mensenrecht om met rust gelaten te worden. Iedere nieuwe envelop op de deurmat schreeuwt nóg harder om aandacht of zeurt nóg onbeschofter om geld. Ik ben geen advocaat, maar in mijn ogen is de post op z’n minst schuldig aan huisvredebreuk, afpersing en zelfs terreur, want dat begrip beperkt zich niet enkel tot kogel-, bom- of poederbrieven; kijk maar naar onze collectieve angst voor blauwe enveloppen.

Omdat ik niet bij machte ben de aanhoudende postvloed te stoppen, heb ik gekozen voor the next best thing: de boel zo veel mogelijk uit het zicht houden. In het keukenkastje onder de gootsteen staan drie emmers gevuld met ongeopende enveloppen, in de gangkast kon ik een hele wasmand vol post kwijt en in de berging liggen twee immense plastic kratten van de Blokker met alle correspondentie van langer dan drie, vier jaar geleden, schat ik.

Wat bij mijn opa begon als fetisj, is via de onverschilligheid van mijn vader bij mij uiteindelijk gemuteerd tot een fysieke afkeer. Ik lijd onder post. Daar komt nog bij dat mijn pogingen om een postluw leven te leiden niet zonder consequenties zijn gebleven: sinds ik op mezelf woon, heb ik praktisch elke factuur driedubbel moeten betalen, want de boetes lopen op bij elke aanmaning. Als dat de prijs is voor een humaan bestaan, voor een menswaardig leven zonder hinderlijke, systemische bemoeizucht via de brievenbus, dan heb ik dat er graag voor over. Wie zegt dat mijn generatie geen idealen heeft?

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. Vorig jaar debuteerde hij bij De Harmonie met de verhalenbundel Mijn Snor. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten