Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat altijd wél.
De grootste vraag die ik had was eigenlijk geen vraag: ik wilde gewoon zeggen dat ik jaloers ben op Suriname als land van oorsprong. Het mag geen geheim zijn dat ik veel van dat land houd, maar ik heb er geen wortels, mag geen aanspraak maken op heimwee naar Paramaribo, Commewijne, Flora en het binnenland.
Schrijven is het dichten van een afstand. Chris’ opgroeien gebeurde deels in Nederland en deels in Suriname. Hij reed paard over de stoffige straten van een Paramaribo dat nu niet meer bestaat en dat ik ook nooit heb leren kennen. Te kunnen terugverlangen naar geuren, kleuren, smaken; naar een volksaard die zo ongelooflijk anders is – dat te kunnen romantiseren en er dan al je boeken over schrijven.
Als er onder alle goede kunst een noodzaak zit, dan lijkt heimwee naar een andere plek en tijd me de vruchtbaarste en meest divers inzetbare vorm van noodzaak. Ik vroeg Chris of hij ooit over een andere plek zou schrijven en hij schudde heel beslist zijn hoofd.
Afgelopen zondag gaf ik een lezing in Brabant, vlakbij de geboorteplek van mijn vader en de straat waarin mijn moeder Ine als meisje heeft gewoond. In het publiek zat Marijke, een schoolvriendin van Ine, die ze een paar jaar voor haar dood in 2024 hervonden had.
Omdat ik net uit mijn lezing kwam herkende ik Marijke niet, maar ze glimlachte lief naar me en zei haar naam. Meteen stond ik op van het bureautje waar ik had zitten signeren om haar te omhelzen, een kus te geven. Mijn moeder vertelde niet veel over wat er in haar omging, maar ik weet dat deze vriendschap in haar tienerjaren heel belangrijk voor haar is geweest.
Aan het einde van de middag reed ik terug naar Amsterdam. De files die ik op de heenweg had gezien waren nu opgelost; ik zou ruim op tijd zijn voor het eten. Misschien had ik wel een halfuurtje over.
Bij de afslag Vught verliet ik de snelweg en volgde mijn geheugen naar de straat waar ik van mijn vijfde tot mijn negende gewoond heb. Het dorp leek zoveel groener nu; waarschijnlijk was ik ouder dan de meeste bomen langs de weg.
Ik heb altijd met lichte weerzin teruggedacht aan de nieuwbouwwijk waar we in de late jaren zeventig woonden: planmatig opgezet; sloten en vijvers die niet doorstroomden, die zuiver voor de esthetiek waren aangelegd. Namen als Baroniesingel en Hertoglaan voor de straten met vrijstaande huizen.
Nu ik er als man van eenenvijftig rondreed voelde ik opeens hoe hoopvol mijn ouders moesten zijn geweest – de levensfase waar ze toen in zaten. Een jong kind, een hond, een vrijstaand huis dat eigenlijk boven hun budget geweest was. Velden in de buurt, een bos om samen die hond in uit te laten.
Een vorm van liefde die ik heel goed ken: hoe het voelt om een plek te vinden waar je een toekomst voor je gezin ziet.
Ik stopte voor het huis op nummer 34. In de tijd dat wij er kwamen wonen was het heel modern, opgetrokken in grove grijze steen en donkere schrootjes. Boven herkende ik het raam van mijn oude kamer: de stalen sponningen met enkel glas waren vervangen door moderner materiaal, maar verder leek het onveranderd.
Ik wilde de bewoners niet ongemakkelijk maken en reed iets verder door, stopte ter hoogte van de oprit en opeens was het er: de helderste herinnering van op volle snelheid naar huis toe rennen, op de rand van tranen.
Een geschaafde knie, een jongetje dat lelijk tegen me gedaan had – de aanleiding bleef in het vage maar dat rennen allerminst: met vlammende longen de straat door, de bocht om en de oprit op, mijn armen afgeladen met een verdriet dat ik ternauwernood kon ophouden, voorbij die gele Volkswagen en de poort door naar de keuken en daarbinnen zat mijn moeder aan de tafel met nieuw tekenwerk, haar vingers zwart van het grafietpotlood dat ze liet vallen op het moment dat ze me zag – een jonge vrouw nog, een dertiger met een heldere oogopslag.
Gissie wat is er aan de hand?
Ik maakte een foto van de oprit en reed door al die groene straten terug naar de A2. Het dorp van mijn jeugd was onder me vandaan veranderd, en ten goede ook nog – toch had ik er iets teruggevonden.