Watersporthel

zwemmende kinderen

Af en toe krijg ik wel eens het verwijt dat ik me in mijn werk te weinig bezighoud met het onrecht in de wereld, dat ik geen oog heb voor de positie van de vrouw in literair Nederland of voor white privilege en systemische discriminatie. Inderdaad schrijf ik daar weinig over – niet omdat ik een blinde vlek heb voor dat soort misstanden, maar juist omdat ik een heel gevoelige jongen ben. Die ellende kan ik er niet óók nog eens bij hebben. Ik lijd al meer dan genoeg onder mijn eigen levensgeluk.

Neem bijvoorbeeld watersport. Gisteren zag ik achter ons huis een groepje kinderen zwemmen in de Kostverlorenvaart en alles kwam weer boven: mijn eigen jeugd in een waterrijke omgeving, de behaarde badmeesteres in zwembad De Watering* en vooral de zomers bij mijn vader aan de Nieuwkoopse Plassen, wat een natuurgebied is, dus dat mag je niet zomaar betegelen.

Nieuwkoop was de watersporthel.

Op warme dagen, als mijn vader even genoeg had van kinderen om zich heen, gooide hij een luchtbed in het water en duwde ons erachteraan. ‘Ga maar spelen.’ Soms voelde ik dan iets walgelijks langs de binnenkant van mijn dij strijken, mogelijk de staart of een tentakel van een beschermde diersoort.

Eruit komen was lastiger dan erin vallen. De steiger had geen trappetje en de bodem lag bezaaid met scherpe keien onder een glibberige laag algen die ik onder geen beding wilde aanraken. Bovendien woonde onder de steiger een agressieve fuut die me de toegang tot de achtertuin ontzegde.

Als het waaide moest er gezeild worden. Sportief gezeild, dus voor mijn vader kon de storm niet zwaar genoeg zijn. Om zijn mannelijkheid te onderstrepen, voer hij ‘t liefst zo hoog mogelijk aan de wind, tot voorbij het punt dat de boot zou omslaan. Het enige contragewicht dat ons van de verdrinkingsdood moest redden was ik, zijn verwijfde nageslacht van nog geen dertig kilo dat jankend in de trapeze gesnoerd hing.

Het is misschien overdreven om te zeggen dat mijn vader de allereerste windsurfer in Nederland was, maar hij was er vroeg bij. Een Mistral had ‘ie, met een massief houten mast. Ik droom er soms nog van. Als hij zin had om zich uit te sloven, stapte hij in zijn gewone kleren op de plank en kwam na een uur kurkdroog weer terug. Uiteraard was dit ver vóór zijn hersenbloeding, toen hij zijn evenwichtsgevoel nog had.

Zelf ik heb ik het bij één mislukte poging gelaten. Ik kreeg het zeil niet eens omhoog. Terwijl ik met mijn volle gewicht aan het ophaalkoord hing, dreef de plank onder mijn voeten steeds verder af richting het riet, waar het ritselde van de ratten. Mijn vader zei niets toen hij mijn verkleumde lijf op de kant hees. Dat hoefde ook niet; ik las de teleurstelling in zijn ogen.

Nu zwem ik alleen nog maar in noodgevallen.

_______________

* Een klein, benauwd binnenbad in Wormerveer waar ik tijdens het afzwemmen voor onze B-diploma getuige was van de bijna-verdrinking van klasgenootje P., die nota bene op waterpolo zat. Tijdens het onderdeel zwemmen-met-kleren-aan zonk P. vrijwel direct na zijn duik naar de bodem en moest met de beruchte haak weer naar boven gehengeld worden. Achteraf zei de badmeesteres dat zijn trainingspak zich vol water had gezogen, maar ik zag dat anders: water is een afwachtende moordenaar die zelfs de beste zwemmer kan overvallen.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten