Zoet bloed

Het komt bijna nooit voor, maar op de allerlaatste dag – of liever, de laatste nacht – van onze vakantie in Italië kregen we ruzie. Slaande ruzie op fluistertoon. En zoals gewoonlijk was het allemaal mijn schuld.

De hotelkamer die M. voor ons in Lucca had geboekt, bleek een moordend heet hok vol muggen in een afgebladderd fabriekspand aan het spoor. Ik ben geen diva, maar M. zou zo langzamerhand moeten weten dat ik nu eenmaal ben geboren met zoet bloed en een perzikzachte huid. Mijn zweet ruikt naar pioenrozen. Als iemand daar de afgelopen zestien jaar de vruchten van heeft geplukt, dan is hij het wel, maar kennelijk is voor meneer zelfs een hor al te veel gevraagd.

Razend van de slapeloosheid, met een ziedende wolk muggen rond mijn hoofd, sprong ik om half drie ’s nachts uit bed. M. leek nergens last van te hebben. Ondanks de hitte lag hij vredig te slapen, ongestoord door de muggen onder een zurig filmpje transpiratievocht. Ik had een krijsende behoefte aan een sigaret, maar roken was – ongetwijfeld vanwege de vele gaslekken in dat afbraakpand – op alle verdiepingen verboden. Het mocht alleen op de begane grond bij de nooduitgang naar de steeg, waar ik eerder die dag met de branddeur tussen m’n benen twee Lucky Strikes clope-sûr-clope naar binnen had gehesen, als een jachtige straathoer tussen de vuilcontainers.

Dat ik juist bij stress en woede op m’n allerscherpst ben, blijkt wel uit het feit dat ik zelfs de veiligheidsrisico’s van mijn rookbehoefte in mijn overwegingen had meegenomen: voor het slapen gaan had ik gemerkt dat het licht in de gang en het trappenhuis onmenselijk strak stond afgesteld op een tijdschakelaar. In ganzenpas en met gesloten knieën haalde ik de gedeelde wc aan het eind van de gang nog nét voordat alles weer donker werd, maar zelfs als ik met een lege blaas een sprint zou trekken en steeds een trede zou overslaan, dan nóg zou ik mijn afdaling langs drie vreemde trappen mid-flight in plotselinge duisternis moeten voltooien. Even moest ik denken aan een oud-collega van de rondvaartrederij die jaren geleden dood, in drag werd aangetroffen onderaan zijn etagewoning in de Watergraafsmeer. Het was dus mede uit lijfsbehoud dat ik besloot mijn sigaret in het open raam van onze eigen kamer op te steken.

Wat de antirookmaffia je nooit vertelt, is dat een sigaret de wereld even op pauze zet. Gemiddeld zeven minuten lang heb je gelegenheid om even rustig te reflecteren, te hergroeperen en af te koelen. Een klam Toscaans briesje sloeg tegen mijn bezwete voorhoofd toen ik uit het raam leunde en mijn peuk naar beneden gooide. Volledig gekalmeerd, bijna berustend, kroop ik terug in bed. Mijn ademhaling piepte misschien een beetje, maar was verder rustig en regelmatig toen M. in het donker opmerkte:

‘Hier knap ik dus echt op af.’

Ik ben de eerste om toe te geven dat ik de daaropvolgende discussie nodeloos breed heb getrokken. Officieel had ik sowieso nooit moeten roken in onze kamer, maar mijn punt was juist dat die kutkamer zelf naar die sigaret gesolliciteerd had. Naarmate onze ruzie verder opliep, werd die ene sigaret mijn gloeiende, opgestoken middelvinger naar ons hotel, naar de muggen, de hitte, Italië in het algemeen, de steeds verdere criminalisering van de roker in het westen en de bijbehorende indamming van onze laatste restjes vrije uitloopruimte.

En naar M.

Mijn sigaret werd een middelvinger naar zijn eeuwige goede gedrag, altijd maar verantwoordelijk, zonder de geringste neiging tot verslaving of zelfdestructie; om half elf naar bed en geen koffie na het middaguur alstublieft, anders kan hij straks niet slapen. Met die peuk, die nu al uren uitgedoofd in de steeg lag, had ik geprobeerd duidelijk te maken dat ik niet altijd in mijn eentje de rebel wilde zijn, maar die symboliek bleek niet aan M. besteed. Hij is nu eenmaal wiskundige, geen metafysisch denker.

In de trage, stationaire minuten voordat ons vliegtuig op zou stijgen, deden we allebei alsof we sliepen. Naast ons zat een groepje Italiaanse schooljongens met coole kapsels en strakke hoogwaterbroekjes opgewonden door elkaar heen te kletsen. Als jonge puppy’s hingen ze tegen elkaar aan. Ze fluisterden ‘ragazza’ in elkaars oor en hielden handjes vast. Zij wel. Voor het eerst zonder begeleiding van hun familie op vakantie, voor het eerst blowen, zuipen en wie weet zelfs neuken in Amsterdam, de stad waar ze vrij van gezag los zouden gaan, zoals de wielen van het vliegtuig loskwamen van de startbaan.

__________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten