[p. 680]
Er is niets anders dan deze bomen,
zo groen geduldig en gelukkig,
dit gras, gemaaid en met zichzelf tevreden,
waarop mijn zelfde voeten treden,
en deze hoge lucht, met duizend ogen,
die als een moeder naar mij kijkt,
wier kind ik ben, op wie ik lijk,
geborgen in haar verre zorgzaamheid.
Er is niets anders – en gelukkig maar –
dan dit in ogenblikken verdeelde
en zelf ook ogenblikkelijke jaar,
die stille stormvlaag van momenten
waardoor ik in een glimlach of een zucht
verander, met herinnering aan wie ik was
voordat mijn voeten traden op het gras,
voordat ik naar de bomen en de lucht
het hoofd ophief en ik ze zag.
[p. 681]
Ik steek mijn vingers tussen
jouw vingers tot een hand
palm met gescheiden wortels
omdat ik nog niet bij je borsten
durf komen in ‘t beloofde land
Omdat ik nog niet kussen
uitzend om woning te bereiden
en onderdak tot slaapkwartier
voor al mijn tegenstrijdig
vuur
Omdat ik nog niet moe
wil zijn en uitgebrand
verzadigd als een slaper die
zijn knie laat rusten aan jouw knie
terwijl zijn hand zich losmaakt uit jouw hand
[p. 682]
Het schip vaart door het midden
van hemel en zee
een navel
aan een eindeloze streng
Het raakt niet achter en het komt niet verder
het laat de sterren om zijn mast bewegen
het draait een kolk van water om zijn borst
en stapelt hoogte op liefde
Het is de tweeling van zichzelf
de ongescheiden samenkomst
van aandrift en ontvangenis
omstreeks het middenrif
Golftop en golfdal spelen mee
en vissen putten uit hun overvloed
voor de verwantschap
van het bloed
Het is een moeder die een vader houdt omvat
en kinderen ontgroeien aan hun strijd
nat van geboorte en gezag
gemeten aan de ongewisse tijd
Een volk van golven houdt de wind in toom
de masten kraken onder de getilde last
van droom en daad
de vrucht wordt door het zaad verrast
[p. 683]
Het gras, de bomen en de hoge lucht
maken mij tot een vreemdeling.
Ik wandel in hun buitenland
zonder verbinding met het land
van oorsprong en bevestiging.
Ik zie de vreemde zeden der natuur.
Ik luister naar de taal waarin de wind
zich met de bomen onderhoudt
en die ik niet begrijpen kan.
Mijn eigen taal is als een blad
dat in mijn mond verdort.
Ik zoek een moeder die mij als haar kind erkent,
een vader die zich aangordt tot het vuur.
Het gras beweegt alsof het ademhaalt.
De hemel houdt het bos omprangd
en overwint de stille tegenstand.
[p. 684]
ik schonk haar vol met kinderen en vol
met nieuw verdriet waarvan zij nog niet weten kon
Zij ondervond het als een bruiloftslied
dat wordt gezongen voor de zon
De wind stak op, de hoge bomen bogen
gereserveerd, de vogels zongen
omdat de avond al begon
te vallen als een sluier voor haar ogen
Je bent te bloot, zei ik begaan
Zij lachte zo zacht dat ik mijn oren
moest spitsen om haar te horen geboren
worden voor de maan
[p. 685]
Zij vroeg mij plaats te nemen in haar schoot
Ik maakte ‘t mij gemakkelijk in haar
rekte mij uit als iemand die geslapen heeft
en daalde tot de bodem van haar romp
Zij had zich voor mijn komst ontbloot
betuigde mij haar diepere tevredenheid
en zei mij dat ik haar was aangekondigd
en opgedragen door haar hart
Wij lagen innig in elkaar verward
Ik nam haar beide borsten in beheer
Zij stak mijn ogen in haar hoofd en voor mijn roede
betoonde zij zich een ware moeder
Ik was een vader voor haar schoot
Ik liet het haar aan niets ontbreken
en schonk haar bijstand leeftocht en vermaak
in overvloed En zij betaalde mij ontroerd terug
[p. 686]
Ik ben te oud om te sterven
ik heb mijn tijd voorbij laten gaan
Eens floten er kogels door de straat
ik heb mijn borst niet ontbloot
Eens heerste er honger en ziekte
ik bleef in bed om te eten
Eens was het een last om te leven
ik ben de dood ontweken
Lees de Tirade Blog

Veertien
Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
Lees verder
Met de fiets naar de trein
Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
Lees verder
Zwichten de varensmannen
Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
Lees verder
Blog archief



