[p. 3]
[Mei 2005 – jaargang 49 – nummer 408]
Robert Anker
gemraad slasser d.d.t.
free style
1
gemraad slasser pukt de kogel
als was het maar een toekomstweetje
opent hij zijn borstvlees met muziek
hij trekt zich voren over de veren
gemraad wordt een schuddend oog
met breek-graag in zijn vocabulaire
de kapstok in zijn vestiaire
hangt hij vol met vreugde
onstuimig is zijn stelling
[p. 4]
2
gemraads grandioze liefde
stak een kaars op voor 1 euro
alles kankert maar voorbij
1 gewijde euro voor afwezigheid
in de gecrashte auto van het heden
in de getergde la mijn kromme kruiden
en scheur de sla maar voor ik parel
slasser-liefde voor 1 euro
niet naar achteren of naar veuro
[p. 5]
3
niet meer aan de praat kreeg
[p. 6]
4
een stoel voor slasser please!
zo kan hij toch niet staan
een kavel met een peertje afgewaterd
en ginds: 1 rauwe splinter
versta je geen engelsch mijnheer
het was een ruwe eeuw voor slasser
naastenliefde lag in hinderlaag
een bom met goede bedoelingen
vingerde zich de schoonheid –
dat hou je toch niet vol!
glimmend van dierenliefde
en kijk daar heb je slasser met zijn splinter
een stoel please het stuk begint
[p. 7]
5
ik ben niet tricky slik mij in
ik ben niet stoer bestuif mij
ik ben een wenszachte aanwezigheid
in het zoete oor van de liefde
in het open oog van de storm
ik schud je op en laat het luwen
buitenom is alle vreugde aangestoken
en de vrede entertainment van niveau
laat me stil in jou vertragen
tot ik leegloop in mijn lekken:
een klapperend suizend zweven heerst alom
[p. 8]
6
wèh wèh is een stemming in slasser
die ging hij graag te buiten glippen maar
er is geen buiten er is alleen maar
klingklong in zijn ijzeren heelal
geen output naar het marktgewoel
kopkrijsende kassareclameeën meer
naast het stoombad van de toekomst
geen aanroep maar de oproep:
leg uw zenuw bloot anestheseer
de goede doelen wees ontvankelijk
voor onze aandrang tot het slaapt
ketelherrie in zijn ijzeren heelal
ruk de roeien door de ruiten
dans en zwaai naar de mensen
[p. 9]
7
zwiept hij zwierig langs de waslijn
voor een raam vol kinderstemmen
braaf gespuis de handen vouwt
en droomt van vliegers en vriendinnen
maar gemraad trapt zijn buffelmotor
naar een populieren verte
in de game-boy rauwig razend
door de stegen van het kwaad
de dans ontsprongen van een vrede
vol viezigheid 1 waslijn is genoeg
voor een gouden zweep en het elan
[p. 10]
8
de nieuwe wet is wreder dan de oude
de nieuwe wet pist een belofte in het zand
vergrijpt zich aan gezuiverd water
laat gelijkgeschakelde kinderen
geboortig zijn en wrikt ons hart eruit
voor benzinebonnen huppelkutjes
een zoetekauw die kwaadspreekt van de slangen
in zijn nest het zoent ons met een smak
vol slijm de nieuwe wet maar laat je los
die graag onmatig uitvoert tot het klopt
[p. 11]
9
doctor ingenieur g slasser pijpt zichzelf
met goede bedoelingen graag terzake
hij wil het kuifvee voorgaan naar de weide
maar het gesmokkeld mes in de pocket preekt
de waarheid die aanschuift op tv waar slasser
henny henny beft die alles presenteert ook
de waarheid zo geleerd gevingerd giechelt mee
voor hogere doelen die een slasser pas doorziet
als hij zich heeft afgeveegd de camera betrapt
ons op de weide maar wie leidt ons nu de waarheid
een dow-jones’e del en onze nachtrust hapert
omdat gemraad slasser onze regels steeds verzet
[p. 12]
10
heb je het gehoord de beursgang van slasser
gaat hij hete kolen verkopen aan de zwartjes
of gaat hij glorieboter persen uit een pakje
al gaat hij trage treinen vullen met zijn auto’s
de bestemming is de vrijheid van de mooie
mens af te stemmen op een betere ontvangst
de veiligheid van onze kinderen ten blijde
in ranzige achterkamertjes van werkgelegenheid
en scholing die van internet geplukt wie surft daar
het is slasser! altijd onder ons om onze pijn
te bewaken met zijn krachtig kapitaal ten halve
nooit gedwaald en nooit een keerkring te beslissen
[p. 13]
11
vrees de puk! vrees adam slasser d.d.t.!
wat vreesachtig afkomt op de kogel op het oproer
wij de stemming en die altijd eeuwig wacht
op het rad de tilte naar de fakkel aan de horizon
nooit voor beter leed maar uit verwoeste stilte
braak de vrede en de regels en het glisse praten
fuck de toekomst als een inschot op ons heden
fik de ouwelui de aow de beurse centen
jij moet het doen adam slasser jij ontstegen weten
laat ons niet vastverloren vetgegroeid ten einde
maar hij pukt uit onze vrees zijn eigen nul
voor onze onbetaalde woede als de voortgang
van zijn zaad in zijn opnieuw vernieuwde
[p. 14]
12
ik zegen mij van grote hoogte op mij neer
‘het koptische latijn van het alfoers kapittel
heeft het behaagd om zingend door u heen te stijgen’
zo! majestuoso largo is het wachten om mij heen
ik ben de numineuze niemand van de nul
mijn baden geurt ze met gestrekte vingers tegemoet
mijn huid is hun de kribbe van de zuidenwind en zo
ik treed voortdurend uit en zet het wachten tergend
op slot vertrouw maar op je eigen ogen zootje
ongeregeld is de mens je stookt hem op
je blust hem af oneetbaar nu ik uitgetreden ben
maar bestaanbaar want gedragen door het wachten
niemand eert mij iedereen begeert het mij te zijn
jan goedzak op zijn kop gezet zijn zakken uitgeschud
door gemraad jongen toch! die sloerie van een slasser
[p. 15]
Nawoord
De reeks ‘gemraad slasser d.d.t.’ geeft met het bijschrift ‘free style’ een indicatie van zijn oorsprong. Ik luisterde op een avond naar ‘Naima’ van John Coltrane, in de free-styleversie op Life in Paris (in feite: life in Antibes), toen ik me afvroeg of ik, op dezelfde manier improviserend, een gedicht zou kunnen schrijven. Dat zou inhouden dat ik het tot bewerking neigende verstand moest uitschakelen in de pauzes die onherroepelijk zouden ontstaan tussen de invallen omdat, naar ik vermoedde, taal niet zo vrijelijk kan stromen als muziek.
Mijn vermoeden was juist en nu ging het erom me in de pauzes geconcentreerd te houden op de poëtische ruimte in mijn hoofd waar in een nonverbale, sterk pulserende energiestroom telkens woorden en woordcombinaties kwamen bovendrijven die waarschijnlijk mede een richting kregen door de laatst verworven regel. Maar ho, alleen door de láátste! Wat daar weer aan voorafging mocht ik niet overlezen, Coltrane kon tenslotte ook niet even stoppen om te luisteren naar wat hij al had.
Ik sprak nog meer af. Ik merkte onmiddellijk dat ik opduikende woordklanken via het rijm nieuwe woorden wilde laten voortbrengen – een bekend procédé. Misschien had het van Coltrane gemogen maar van mij mocht het niet, al kon ik het waarschijnlijk niet altijd voorkomen. Verder mocht ik me niet bezighouden met de vraag of het mooi was wat daar opborrelde. Ik stuurde zelfs op lelijkheid aan om mezelf voor te zijn. De naam ‘gemraad slasser’ kwam uit dat streven voort.
Iedere improvisatie duurde een kwartier tot twintig minuten. Na drie keer was mijn concentratievermogen uitgeput en/of kon ik mijn neiging tot betekenisgeving niet meer onderdrukken.
Dat ik in ‘het idioom van Lucebert’ terecht zou komen wist ik van te voren. Dat kán niet anders, free style levert het automatisch op, wie het ook doet. Als Herman Gorter zijn taal anders dan in stamelende klankreeksen de vrije loop liet, bijvoorbeeld in het gedicht dat begint met de regel ‘De lente – ik sta midden in haar’, werd het ook ‘Lucebert’. De Franse surrealisten: hetzelfde. Tijdgenoten van Lucebert als Gerrit Kouwenaar, Hugo Claus, Jan G. Elburg: uit de verte lijkt het erop.
Van dichtbij is het natuurlijk anders. Ook John Coltrane is van dichtbij anders dan Eric Dolphy, Ornette Coleman, of Albert Ayler – een kwestie van temperament. Bij de dichters komt daarbij dat ze al tijdens het ontstaan van het gedicht met hun verstand aan de invallen zaten te sleutelen om er
[p. 16]
betekenissen in te krijgen, hoe verborgen ze ook nog bleven. Mijn gemraad slasser-reeks is alleen al geen ‘Lucebert’ noch iemand anders doordat ik mijn verstand niet toeliet.
Toch kan er interpretatie op losgelaten worden – de muziek van Coltrane is ook meer dan een bak met herrie. De reeks gaat ergens over, die sloerie van een slasser staat voor een aantal dingen. Het begon mij voorbij de helft in ieder geval op te vallen dat de gedichten een zekere betekenis-richting gingen vertonen. Ik denk dat ik me daar niet helemaal voor heb kunnen afsluiten en ik heb het misschien ook niet gewild – je wilt tenslotte toch, tja… een echt gedicht!
Een paar andere, zeer kleine veranderingen, stond ik me na afloop eveneens toe. Ik heb bijvoorbeeld ‘heerst’ vervangen door ‘hevigt’ omdat in het gedicht ervoor al ‘heerst’ stond en dat stoorde me.
Naar goed jazz-gebruik noteer ik de data waarop de gedichten tot stand kwamen: 1-3 op 19 december 2004, ‘s avonds (de rest overdag); 4-5 op 20 december; 6 op 21 december; 7-9 op 23 december; 10-12 op 24 december. Toen was het mij duidelijk dat het af was.
Het is mij ook duidelijk dat het bij deze ene keer moet blijven. De taal schiet blijkbaar automatisch in een associatief idioom als ze in een cadavre exquis-achtige situatie wordt gebracht. Omdat ze meer de uitdrukking wordt van zichzelf dan van de dichter krijgt ze een onpersoonlijke toets en het wordt ook een beetje alsof je met hagel schiet: altijd wel iets raak. Het zou raar zijn als ik voortaan zo ging schrijven. Ik had allang mijn eigen idioom al probeer ik daar per bundel, per afdeling, soms per gedicht onderuit te komen. ‘Du nouveau!’ zei Baudelaire al. Om die reden sluit ik een free-stylebenadering niet uit maar dan wel om de resultaten ervan onder te brengen in mijn eigen akkoordenschema, sterker nog: dat heb ik al zo vaak gedaan.
Het zou raar zijn als wie dan ook zo zou gaan schrijven. Poëzie is, zoals bekend, een daad van bevestiging en dat betekent vooral ‘van jezelf’. In ieder geslaagd gedicht getuigt een unieke stem ervan dat híj leeft. Alleen zwakke talenten storten zich in onpersoonlijke associaties om te verbergen dat ze niets te vertellen hebben, protesten bij voorbaat in de kiem smorend door op grond van een ernstige mislezing van J.H. de Roders artikel ‘Het schandaal van de poëzie’ te stellen dat poëzie niets hóeft te betekenen.
Iedere aflevering van De Revisor staat er vol mee.